Uitspraak
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
1.Het procesverloop
2.De feiten
“Anders dan de Huurcommissie oordeelt het Gerecht dat het enkele feit dat gedaagde als reden aangeeft en verklaart dat zij onderhoudswerkzaamheden wil laten uitvoeren niet zonder meer betekent dat de huur moet worden opgezegd.”Vervolgens overweegt het Gerecht dat moet worden onderzocht of de voorziene onderhoudswerkzaamheden met zich brengen dat de verhuurder er een rechtmatig belang bij heeft dat de huurovereenkomst wordt beëindigd in de zin van artikel 7:250 BW. Na dit te hebben onderzocht overweegt het Gerecht als volgt onder 4.8.:
“Het Gerecht volgt het standpunt van eiser. Uit de overgelegde rapportage blijkt niet dat vanwege de reparatie ontruiming en opzegging van de huur noodzakelijk is. Dat eiser de reparatie zou belemmeren wordt door hem betwist en deze betwisting is niet gemotiveerd weerlegd.”
3.Het geschil
4.De beoordeling
“dat eiseres gerechtigd is de huurovereenkomst als ontbonden te beschouwen”, kan toewijzen. Daarover wordt als volgt overwogen. Er was enige discussie tussen partijen over de vraag of de huurtermijnen konden worden verrekend met de aan de huurder toekomende proceskostenveroordeling uit de voormelde beschikking van 24 juni 2019. Daarover hoeft het Gerecht nu niet te oordelen omdat dit niet door partijen is gevraagd. Ter zitting bleek echter wel dat er materieel gezien geen sprake was van een huurachterstand, zo noteert het Gerecht. Op dit punt is dus geen sprake van een tekortkoming die de ontbinding rechtvaardigt.