In deze zaak hebben 37 gedetineerden, allen gedetineerd in de Point Blanche gevangenis op Sint Maarten, het Land Sint Maarten en de Minister van Justitie aangeklaagd. Zij vorderden een veroordeling om tijdelijk in Nederland te worden gedetineerd vanwege de onveilige en slechte omstandigheden in de gevangenis op Sint Maarten. De eisers stelden dat de overbevolking en de daaruit voortvloeiende spanningen tussen gedetineerden en personeel hun veiligheid in gevaar brachten. De Minister van Justitie heeft echter geen gehoor gegeven aan hun verzoek om overplaatsing naar een andere penitentiaire inrichting binnen het Koninkrijk.
Tijdens de mondelinge behandeling, die plaatsvond op 5 juni 2020, waren zeven eisers via videoverbinding aanwezig. De gedaagden, waaronder de directeur van de gevangenis, waren ook vertegenwoordigd. Het Gerecht heeft de vorderingen van de eisers beoordeeld en geconcludeerd dat zij niet-ontvankelijk verklaard moesten worden. Dit omdat de gevraagde veroordeling niet uitvoerbaar was zonder de medewerking van Nederland, dat niet in de procedure was betrokken. De eisers hadden onvoldoende belang bij hun vorderingen, aangezien de uitvoering van de veroordeling afhankelijk was van een derde partij.
Het Gerecht heeft uiteindelijk geoordeeld dat de vorderingen van de overige eisers niet-ontvankelijk zijn verklaard en hen hoofdelijk in de proceskosten veroordeeld. Dit vonnis is uitgesproken door rechter A.J.J. van Rijen op 19 juni 2020.