ECLI:NL:OGEAM:2025:20

Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten

Datum uitspraak
24 april 2025
Publicatiedatum
30 april 2025
Zaaknummer
SXM202500419-LAR 61/2025
Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandelingstelling van aanvraag studiefinanciering onterecht door gebrek aan wettelijke grondslag

In deze zaak heeft het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten het verzoek van [verzoekster] beoordeeld om de beslissing van de Minister van Onderwijs, Cultuur, Jeugd- en Sportzaken van Sint Maarten om haar aanvraag voor studiefinanciering buiten behandeling te stellen, te schorsen. De aanvraag was ingediend op 12 februari 2025, maar de Minister stelde dat deze onvolledig was en heeft de aanvraag op 25 maart 2025 buiten behandeling gesteld. Het Gerecht heeft vastgesteld dat de Minister ten onrechte de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld, omdat er geen toereikende wettelijke grondslag was voor deze beslissing. Het Gerecht heeft de beschikking van de Minister geschorst en de Minister opgedragen om uiterlijk 31 mei 2025 inhoudelijk op de aanvraag te beslissen. Tevens is de Minister veroordeeld in de proceskosten van de procedure, vastgesteld op Cg 1.400,00. De uitspraak is gedaan op 24 april 2025 door rechter G. Drenth en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier. Tegen deze beslissing staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 24 april 2025
Zaaknummer: SXM202500419
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
BESLISSING
op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening van:
[verzoekster],
wonende te Sint Maarten,
thans verblijvende in de Verenigde Staten van Amerika
verzoekster,
hierna ook: [verzoekster],
gemachtigde: mr. A.H.A. van ROESSEL,
tegen
DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR, JEUGD-EN SPORTZAKEN VAN SINT MAARTEN,
gevestigd te Sint Maarten,
verweerder,
hierna ook: de Minister,
gemachtigde: mr. R.F. GIBSON jr.

1.Inleiding

1.1.
In deze zaak beoordeelt het Gerecht het verzoek van [verzoekster] om de beslissing van de Minister om haar aanvraag voor studiefinanciering buiten behandeling te stellen, te schorsen en de Minister op te dragen alsnog een beslissing op de aanvraag te nemen.
1.2.
Het verzoekschrift met producties is op 31 maart 2025 ingediend bij het Gerecht. De Minister heeft op 16 april 2025 een verweerschrift met producties ingediend.
1.3.
Het Gerecht heeft het verzoek op 17 april 2025 op zitting behandeld, waarbij alleen de gemachtigden van partijen zijn verschenen, mr. Guardiola occuperend voor mr. Gibson jr.
Beide gemachtigden hebben het woord gevoerd aan de hand van door hen overgelegde pleitaantekeningen.

2.Beoordeling door het Gerecht

2.1.
Naar voorlopig oordeel van het Gerecht heeft de Minister de aanvraag ten onrechte buiten behandeling gesteld. De beschikking van de Minister zal daarom worden geschorst en het Gerecht zal de Minister opdragen om uiterlijk 31 mei 2025 inhoudelijk op de aanvraag te beslissen. De Minister zal tevens in de proceskosten worden veroordeeld.
2.2.
Hierna legt het Gerecht dit oordeel uit.
Wat is in deze zaak relevant om te weten?
2.3. [
verzoekster] heeft op 12 februari 2025 een aanvraag ingediend voor studiefinanciering voor het studiejaar 2025-2026, binnen de verruimde aanmeldingsperiode van 1 januari tot 15 februari 2025. [verzoekster] heeft daarbij verzocht haar vader buiten de inkomensbeoordeling te houden, vanwege onverzoenlijke verschillen of weigering om mee te werken aan het verzoek.
2.4.
De Division Study Financing (DSF), die aanvragen namens de Minister behandelt, heeft [verzoekster] op 12 februari 2025 meegedeeld dat haar aanvraag incompleet was. [verzoekster] heeft op 21 februari 2025 nogmaals een aanvraag ingediend, waarop haar diezelfde dag opnieuw is meegedeeld dat het verzoek incompleet was. Op 24 en 25 februari 2025 heeft [verzoekster] opnieuw aanvragen ingediend, die ook als incompleet zijn beoordeeld. Bij e-mailbericht van 25 februari 2025 is [verzoekster] erop gewezen welke documenten zij kon verstrekken om haar aanvraag, en dan met name het verzoek om de vader buiten de inkomensbeoordeling te houden, te onderbouwen. Op 28 februari 2025 is door de moeder van [verzoekster] aangegeven dat de vader vermoedelijk niet in Sint Maarten woont. Daarop is door DSF verzocht om een bewijs van uitschrijving of contactinformatie van de vader.
Uiteindelijk is, na een uitgebreide e-mailwisseling, een laatste verlenging van de indieningstermijn tot 25 maart 2025 vergund en is [verzoekster] (en haar gemachtigde) geïnformeerd over de bewijsstukken die aanvaard worden bij een verzoek tot uitsluiting van een ouder van de inkomensbeoordeling.
2.5.
Op 25 maart 2025 heeft DSF aan [verzoekster] bericht dat haar aanvraag voor studiefinanciering niet zal worden behandeld.
Is het Gerecht bevoegd en is het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ontvankelijk?
2.6.
Een beschikking is blijkens artikel 3 van de Landsverordening administratieve rechtspraak (hierna: de Lar) een schriftelijk besluit van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling die niet van algemene strekking is. De beslissing van DSF, namens de Minister, om de aanvraag van [verzoekster] niet in behandeling te nemen, is aan te merken als een beschikking (vgl. ECLI:NL:OGHACMB:2014:66). Partijen zijn het daar overigens ook mee eens.
2.7.
De beschikking tot het buiten behandeling stellen van de aanvraag is op 25 maart 2025 genomen. Daartegen is binnen zes weken, namelijk op 27 maart 2025, (pro forma) beroep ingesteld. Vervolgens is het verzoek tot een voorlopige voorziening ingediend op 31 maart 2025. Dit verzoek is ontvankelijk.
Waarom heeft de Minister de aanvraag buiten behandeling gesteld?
2.8.
De Minister stelt zich op het standpunt dat [verzoekster] een onvolledige aanvraag heeft ingediend. Ondanks geboden gelegenheid en meerdere verruimingen van de indieningstermijn heeft [verzoekster] nagelaten de essentiële documenten in te dienen, aldus de Minister.
Wat is het standpunt van verzoekster?
2.9. [
verzoekster] stelt dat zij tijdig een aanvraag heeft ingediend en dat zij alle documenten waarover zij beschikt, heeft overgelegd. Zij kan geen gegevens van haar vader over leggen, omdat hij jaren geleden is vertrokken en er sindsdien geen contact meer is. Het is voor haar onmogelijk de door DSF verzochte documenten te verkrijgen en zij verzoekt de Minister daarom haar aanvraag te beoordelen op basis van de documenten die zij wel heeft ingediend. Het buiten behandeling stellen van de aanvraag is in strijd met meerdere algemene beginselen van behoorlijk bestuur, aldus [verzoekster].
Wat vindt het Gerecht?
2.10.
Op grond van artikel 85, eerste lid, van de Lar, voor zover van belang, kan een beschikking waartegen een beroepschrift bij het Gerecht is ingediend, op verzoek van de indiener van het beroepschrift geheel of gedeeltelijk worden geschorst op de grond dat de uitvoering van de beschikking voor hem een onevenredig nadeel met zich zal brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van de beschikking te dienen doel. Ook kan op zijn verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen ter voorkoming van onevenredig nadeel, als in de eerste volzin bedoeld.
2.11.
Het spoedeisend belang is niet weersproken en volgt voldoende uit de aard van het geschil.
2.12.
Het Gerecht overweegt als volgt. Het buiten behandeling stellen van een aanvraag heeft tot gevolg dat geen inhoudelijke beoordeling van de aanvraag plaats vindt en dat de aanvrager geen positief besluit op de aanvraag zal kunnen krijgen. Dit is een ingrijpende bevoegdheid, die op een wettelijke grondslag dient te berusten (vgl. ECLI:NL:RVS:2010:BM7436) en waarbij de voorwaarden waaronder hiervan gebruikt mag worden gemaakt, in een wettelijk voorschrift vastgelegd dienen te zijn.
2.13.
Namens de Minister is op dit punt naar voren gebracht dat die wettelijke grondslag (impliciet) gevonden kan worden in de artikelen 8, 9 en 10 van de Landsstudietoelagenregeling. Artikel 8 van deze regeling bepaalt dat aanvragen om een studietoelage worden ingediend bij de Minister en dat ‘bij beschikking van de Minister’ nadere voorschriften worden gegeven omtrent de uitvoering van dit artikel en omtrent de bij het verzoekschrift over te leggen stukken. Ter zitting is namens de Minister bevestigd dat geen wettelijk voorschrift tot stand is gebracht inhoudende de voorwaarden waaraan een aanvraag moet voldoen en de daarbij over te leggen stukken. In de uitvoeringspraktijk wordt bij wijze van beleid gebruik gemaakt van de ontwerp-Eilandsverordening studiefinanciering en het ontwerp-Uitvoeringsbesluit studiefinanciering Sint Maarten. Deze regelingen zijn nimmer formeel afgekondigd, maar er wordt wel naar verwezen in de aanvraagprocedure voor een studietoelage. Uit artikel 9 en 10 blijkt vervolgens dat onvolledige aanvragen kunnen worden aangevuld en dat alleen volledige aanvragen verder de procedure in gaan, aldus de Minister.
2.14.
Het Gerecht is voorshands van oordeel dat een toereikende wettelijke grondslag voor het buiten behandeling stellen van een aanvraag op grond van onvolledigheid van de stukken, ontbreekt. De Landsstudieregeling noemt de mogelijkheid van het buiten behandeling stellen van een aanvraag niet expliciet en een wettelijk voorschrift waarin is vastgelegd aan welke voorwaarden een aanvraag moet voldoen en welke documenten daarbij ingediend moeten, ontbreekt. Deze lacune kan niet met beleid worden opgevuld. De Minister heeft de aanvraag van [verzoekster] dus ten onrechte buiten behandeling gesteld. De beschikking van 25 maart 2025 zal worden geschorst en de Minister zal worden opgedragen uiterlijk 31 mei 2025 alsnog inhoudelijk op de aanvraag te beslissen op basis van álle door [verzoekster] tot op de zitting beschikbaar gestelde documenten (dus ook de op de zitting overgelegde bankafschriften).
2.15.
Er is aanleiding een proceskostenveroordeling uit te spreken. Met toepassing van het Besluit Proceskosten Bestuursrecht worden de proceskosten bepaald op Cg 1.400,00, zijnde 1 punt van Cg 700,-- voor het verzoekschrift en 1 punt van Cg 700,-- voor de mondelinge behandeling.

3.De beslissing

Het Gerecht:
- schorst de beschikking van 25 maart 2025 strekkende tot het buiten behandeling stelling van de aanvraag van [verzoekster] voor een studietoelage;
- draagt de Minister op uiterlijk 31 mei 2025 een inhoudelijke beslissing op de aanvraag te nemen, met inachtneming van alle door [verzoekster] tot en met de zitting van 17 april 2025 ingediende documenten;
- veroordeelt de Minister in de kosten van deze procedure en bepaalt dat het Land Sint Maarten aan verzoekster zal betalen een bedrag van Cg 1.400,-- voor salaris gemachtigde.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Drenth, rechter in het Gerecht in eerste aanleg te Sint Maarten, en uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier op 24 april 2025.
Tegen deze beslissing staat geen hoger beroep open.