Uitspraak
AUA2017H00042
Datum uitspraak: 18 april 2018
1.Procesverloop
2.Feiten
3.Geschil in hoger beroep
4.Het oordeel van het Gerecht
5.Beoordeling van het geschil
[Hof: bedoeld zal zijn:1968]en de Antilliaanse Landsverordening belasting op bedrijfsomzetten 1997 (voor St. Maarten, St. Eustatius en Saba) en de Landsverordening omzetbelasting 1999 (voor Curaçao en Bonaire), zijnde namelijk een ieder die een beroep of bedrijf zelfstandig uitoefent.
ongeacht het oogmerk of resultaat van die activiteit.
[Hof: thans artikel 12, lid 4 van de LvBBO)een vrijstelling is toegevoegd waarbij de (bedrijfs)omzetten van instellingen van godsdienstige, charitatieve, culturele of sportieve aard tot een bij regeling van de minister van Financiën en Economische Zaken te stellen bedrag, van BBO worden vrijgesteld, mits een dergelijke instelling geen winst beoogt en er niet een ernstige verstoring van de concurrentieverhoudingen optreedt ten opzichte van ondernemers die wel winst beogen. Ten overvloede zij herhaald dat deze vrijstelling slechts sporadisch van toepassing zal zijn, omdat de betrokken instellingen in de meeste gevallen niet als ondernemer zullen worden aangemerkt en dus aan de vrijstellingen niet eens zal worden toegekomen. In dat laatste geval zal er geen sprake zijn van een verplichting om een aangifte in te dienen. Indien er wel sprake zou zijn van ondernemerschap, doch een beroep wordt gedaan op een vrijstelling, dan acht de regering het doen van aangifte gerechtvaardigd. De belastingdienst zal namelijk altijd in staat moeten zijn om te controleren of een vrijstelling juist is toegepast.
“Our culture, our priority”’. In dit rapport wordt belanghebbende genoemd onder 2.1.4 Strategic partners/ advisories. Belanghebbende wordt daarbij als volgt omschreven:
ernstige [cursivering Hof]verstoring (hetgeen dus meer is dan een enkele verstoring van concurrentie). Hetgeen de Inspecteur ter onderbouwing van zijn standpunt, dat van een dusdanige ernstige verstoring sprake is, aanvoert – namelijk de omstandigheid dat belanghebbende zich bezig houdt met de verhuur van verschillende panden – is volstrekt onvoldoende om te concluderen tot voornoemde ernstige verstoring. Het Hof acht hetgeen belanghebbende ter zake gemotiveerd heeft betoogd, namelijk dat het marktsegment waarop belanghebbende zich richt (de monumenten) door ‘concurrenten’ in de markt onvoldoende rendabel wordt geacht, dan wel, gegeven de onvoorspelbaarheid van (hoge) kosten, te risicovol om in te investeren, aannemelijk. Alsdan is geen sprake van de in artikel 12, lid 4, van de LvBBO genoemde ‘ernstige verstoring van de concurrentieverhoudingen’.
6.Beslissing
verklaarthet hoger beroep
gegrond;
vernietigtde uitspraak van het Gerecht;
verklaarthet beroep
gegrond;
vernietigtde uitspraak op bezwaar;
vernietigtde naheffingsaanslag;
vernietigtde verzuimboete;
gelastdat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij het Gerecht en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van Afl. 450 vergoedt;
veroordeeltde Inspecteur in de kosten van het geding bij het Gerecht en het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal Afl. 2.800.