Uitspraak
[GEÏNTIMEERDE 1],
[GEÏNTIMEERDE 3],
[GEÏNTIMEERDE 3],
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen de uitspraak van het Gerecht in Eerste Aanleg (GEA) van Bonaire, waarin zijn vorderingen tot schadevergoeding zijn afgewezen op grond van verjaring. De zaak betreft een aanvaring die plaatsvond op 22 juli 2010, waarbij [appellant] ernstig letsel opliep terwijl hij aan het snorkelen was. Het motorschip dat de aanvaring veroorzaakte, werd bestuurd door [geïntimeerde 1], die destijds in dienst was bij Bonaire Eco Experience N.V. (BEE), de eigenaar van het schip. De appellant vorderde een verklaring voor recht dat [geïntimeerde 1], BEE en [geïntimeerde 3] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de onrechtmatige daad en vroeg om schadevergoeding, die opgemaakt moest worden bij staat, alsook een voorschot van € 750.000,00.
Het GEA oordeelde dat de vorderingen waren verjaard op basis van artikel 8:1790 BW, wat betekent dat de verjaringstermijn van twee jaar was verstreken. In hoger beroep betoogde [appellant] dat de verjaring tijdig was gestuit door verschillende stuitingshandelingen, waaronder brieven en e-mailcorrespondentie. Het Hof beoordeelde de stuitingshandelingen en concludeerde dat de vordering tegen BEE was verjaard, omdat de stuitingshandelingen niet rechtsgeldig waren. Ook de vordering tegen [geïntimeerde 3] en [geïntimeerde 1] werd als verjaard beschouwd, omdat de appellant niet tijdig had gereageerd op de verjaring.
Het Hof bevestigde het vonnis van het GEA en veroordeelde [appellant] in de proceskosten. De vorderingen in de vrijwaring werden eveneens afgewezen, omdat de hoofdzaak was afgewezen. De uitspraak werd gedaan door de rechters G.C.C. Lewin, M.W. Scholte en F.W.J. Meijer op 24 april 2018.