ECLI:NL:OGHACMB:2020:111
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake vergoedingsplicht na koude uitsluiting in echtscheidingszaak
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin de man vorderingen had ingesteld met betrekking tot vergoedingen na hun echtscheiding. De vrouw was in hoger beroep gekomen van een vonnis dat op 21 mei 2018 was uitgesproken. De vrouw had grieven ingediend tegen het vonnis en vorderde dat het Hof het vonnis zou vernietigen en de vorderingen van de man zou afwijzen. De man had op zijn beurt de grieven bestreden en een voorwaardelijk incidenteel appel ingesteld. De procedure omvatte een aantal pleitnotities en memorie van antwoord, waarin beide partijen hun standpunten uiteenzetten.
De feiten van de zaak zijn als volgt: partijen hebben in 2006 een affectieve relatie gekregen en zijn in 2007 gehuwd onder huwelijkse voorwaarden. Na hun huwelijk hebben zij samen in het huis van de vrouw gewoond. De man heeft in de loop van hun huwelijk aanzienlijke investeringen gedaan in het huis, maar de vrouw heeft de maandelijkse partneralimentatie stopgezet. De man vorderde in eerste aanleg een bedrag van NAf 253.973,50 voor verbouwingsuitgaven en andere kosten, maar het Gerecht heeft slechts een deel van de vorderingen toegewezen.
Het Hof heeft in hoger beroep geoordeeld dat de man recht heeft op een vergoeding van de door hem gedane investeringen, maar dat deze moet worden beperkt tot de helft van de gemaakte kosten, omdat de vrouw ook voordelen heeft genoten van de investeringen. Het Hof heeft de grieven van de vrouw verworpen en het vonnis van het Gerecht bevestigd, met compensatie van de proceskosten. De uitspraak benadrukt de juridische principes van vergoedingsrechten bij koude uitsluiting en de beoordeling van de omstandigheden van de zaak.