ECLI:NL:OGHACMB:2020:211

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
15 september 2020
Publicatiedatum
24 september 2020
Zaaknummer
CUR2019H00318
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over afgifte van camerabeelden na strafvorderlijke huiszoeking

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [Appellant], wonende in Canada, tegen de naamloze vennootschap E-COMMERCE PARK N.V. (ECP), gevestigd in Curaçao. [Appellant] is in de Verenigde Staten aangemerkt als verdachte en in het kader van een rechtshulpverzoek zijn er opsporingshandelingen verricht in Curaçao, waarbij op 28 mei 2019 vier servers in beslag zijn genomen tijdens een huiszoeking in het pand van ECP. [Appellant] vorderde in kort geding dat het Gerecht ECP zou bevelen tot afgifte van videobeelden die tijdens deze huiszoeking zijn gemaakt, maar het Gerecht heeft deze vordering afgewezen.

In hoger beroep heeft [Appellant] één grief aangevoerd en verzocht om vernietiging van het vonnis en toewijzing van zijn vorderingen. ECP heeft de grief bestreden en verzocht om bevestiging van het bestreden vonnis. Het Hof heeft vastgesteld dat ECP geen wettelijke verplichting heeft om de videobeelden aan [Appellant] af te geven, aangezien hij geen contractspartij is en er geen rechtsbetrekking bestaat die een dergelijke afgifte rechtvaardigt.

Het Hof heeft verder overwogen dat de strafvorderlijke procedure voldoende waarborgen biedt voor [Appellant] om zijn belangen te beschermen en dat de vordering op basis van artikel 843a Rv niet toewijsbaar is. Het Hof heeft het bestreden vonnis bevestigd en [Appellant] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak is gedaan op 15 september 2020 door de rechters van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2020 Vonnis no.:
Registratienummers: CUR201902404 – CUR2019H00318
Uitspraak: 15 september 2020
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
V O N N I S I N K O R T G E D I N G
in de zaak van
[Appellant],
wonende in Canada,
hierna: [Appellant],
in eerste aanleg eiser, thans appellant,
gemachtigden: mrs. M.F. Murray en S.A. Hortencia,
tegen
de naamloze vennootschap
E-COMMERCE PARK N.V.,
gevestigd in Curaçao,
hierna: ECP,
in eerste aanleg gedaagde, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mrs. L.S. Davelaar en A.C. van Hoof.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Bij een op 26 augustus 2019 ingekomen akte van appel is [Appellant] in hoger beroep gekomen van het tussen partijen in kort geding gewezen en op
5 augustus 2019 uitgesproken vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht).
1.2
Bij een op 16 september 2019 ingekomen memorie van grieven, met producties, heeft [Appellant] één grief tegen het vonnis aangevoerd en toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het vonnis zal vernietigen en zijn vorderingen alsnog zal toewijzen, met veroordeling van ECP in de proceskosten in beide instanties.
1.3
ECP heeft op 15 oktober 2019 een memorie van antwoord ingediend waarin zij de grief heeft bestreden met een conclusie die ertoe strekt dat het Hof het bestreden vonnis zal bevestigen, met veroordeling van [Appellant] in de proceskosten in hoger beroep.
1.4
Op de daarvoor nader bepaalde dag hebben partijen per e-mail pleitnotities overgelegd.
1.5
Vonnis is gevraagd en nader bepaald op vandaag.

2.De beoordeling

2.1
In hoger beroep kan worden uitgegaan van het volgende (zie mede het bestreden vonnis onder 2.1 en 2.2).
2.1.1
ECP is een datacentrum dat gebouwd is voor de huisvesting van server apparatuur. Zij verhuurt zogenaamde kabinetten aan diverse klanten. Grote Vreugde N.V. huurt vier kabinetten bij ECP. De onderneming van [Appellant], Bond and Company Ltd, huurt van Grote Vreugde N.V. huisvesting van vier servers in een kabinet van Grote Vreugde N.V.
2.1.2 [
Appellant] is in de Verenigde Staten (hierna: VS) aangemerkt als verdachte. In het kader van een rechtshulpverzoek van het “US Department of Justice, Criminal Division, Office of International Affairs”, zijn in Curaçao opsporingshandelingen verricht. De officier van justitie heeft het verzoek van de VS betreffende het zonder de uitdrukkelijke toestemming van de rechthebbende betreden van het pand van ECP en het in beslag nemen van een aantal servers in handen van de rechter-commissaris gesteld.
2.1.3
Op 28 mei 2019 heeft de rechter-commissaris ter inbeslagneming een onderzoek ingesteld in het pand van ECP. Daar zijn vier servers in beslag genomen. De rechter-commissaris heeft van deze verrichtingen proces-verbaal opgemaakt en dit aan de officier van justitie gezonden. Uit het proces-verbaal blijkt dat bij de huiszoeking twee medewerkers van de FBI aanwezig zijn geweest en dat de rechter-commissaris de leiding over de zoeking, die om 15.00 was begonnen, om 15.07 heeft overgedragen aan de officier van justitie, waarna de zoeking om 21.04 telefonisch is gesloten.
2.2 [
Appellant] heeft - na vermindering van eis - gevorderd dat het Gerecht bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, ECP zal bevelen tot afgifte van videobeelden op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van ECP in de proceskosten.
2.3
Het Gerecht heeft die vordering afgewezen en daartoe (in rov. 4.5) als volgt overwogen:
“[Appellant] kan in zijn stellingen niet worden gevolgd. Onduidelijk is op basis van welke wettelijke grondslag ECP gehouden zou zijn om aan [Appellant] die zij niet kent en geen contractspartij van haar is, voor intern gebruik bedoelde videobeelden af te geven. ECP heeft voldaan aan een wettelijke verplichting door mee te werken aan een doorzoeking. Zij had daarbij geen keuze. Wat tijdens de zoeking is gebeurd valt onder de verantwoordelijkheid van de bevoegde autoriteiten. Dat geldt ingevolge het bepaalde in art. 564 Sv. ook indien de aanwezige FBI medewerkers is toegestaan aan het onderzoek een bijdrage te leveren. Voor hetgeen in beslag is genomen geldt dat de rechter-commissaris dit ter beschikking van het openbaar ministerie stelt, voor zover het Hof daartoe verlof verleent. De officier van justitie, op diens verzoek tijdens de behandeling gehoord, heeft verklaard dat het verlof door het Hof nog niet is verleend en de buitenlandse autoriteiten tot dat moment de in beslag genomen gegevens niet mogen inzien. De weigering van ECP de op 28 mei 2019 gemaakte videobeelden aan [Appellant] af te geven kan niet worden aangemerkt als een nalaten van hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt. ECP heeft in dit verband terecht aangevoerd dat zij verplichtingen heeft tegenover haar contractspartijen die door afgifte van de beelden aan [Appellant] zouden worden geschonden.”
2.4
De tegen dit oordeel aangevoerde klachten falen op grond van het volgende.
2.5
Voor zover de vordering (alsnog) wordt gebaseerd op artikel 843a Rv is zij niet toewijsbaar. Vereist is dan een civielrechtelijke rechtsverhouding waarbij [Appellant] partij is en waarop de stukken betrekking hebben. Een onrechtmatige daad kan als een zodanige rechtsverhouding gelden, maar dat een of meer van de bij de huiszoeking betrokken personen onrechtmatig hebben gehandeld is
- naar de in dit verband te stellen eisen - niet aannemelijk geworden. Dat er zich bij de huiszoeking onregelmatigheden hebben voorgedaan, wordt door [Appellant] slechts gevreesd en (op basis van algemene wetenschap over de handelwijze van de Amerikaanse justitie-autoriteiten en gelet op de duur van de huiszoeking) vermoed. Daarom wil hij met behulp van de videobeelden de juistheid van het beknopte proces-verbaal controleren en, indien blijkt dat de aanwezige FBI-agenten hun boekje te buiten zijn gegaan, rechtsmaatregelen treffen. Dat is te weinig, zowel voor het aannemen van een rechtsbetrekking als (anderszins) voor het vereiste belang bij afgifte. De stelling bij pleidooi dat de in beslag genomen stukken van overtuiging in strijd met artikel 563 Sv zonder verlof van het Hof zijn afgegeven aan de het Openbaar Ministerie is niet nader toegelicht, ook niet waar het gaat om het belang van [Appellant] om over de beelden te kunnen beschikken. De rechten van [Appellant] als “eigenaar“ van de beslagen gegevens en de indirecte geschakelde contractuele band met ECP, ten slotte, zijn evenmin voldoende, maar hoe dan ook is het door [Appellant] gestelde belang - het controleren van vermoedens - ontoereikend om ECP als derde te verplichten tot afgifte.
2.6
Daarbij komt dat de strafvorderlijke procedure voorziet in de nodige waarborgen en ook in processuele mogelijkheden voor de betrokkene - wanneer die zoals [Appellant] van de huiszoeking op de hoogte is (geraakt) - om voorzieningen, ook spoedeisende (art. 43 Sv) te (laten) treffen.
2.7
Waar de wetgever voor wat [Appellant] wenst - afgifte van gegevens met het oog op een mogelijk te voeren procedure - een bijzondere regeling heeft ontworpen, met de nodige beperkende vereisten om derden zoals ECP tegen “fishing expeditions” en andere, niet door voldoende zwaarwegende belangen gerechtvaardigde verzoeken te beschermen, en die regeling (art. 843a Rv) geen recht op inzage of afgifte geeft, zal de weg van artikel 6:162 BW niet snel tot een ander resultaat leiden. Dat is ook hier niet het geval. Hoewel het belang van ECP dat zich tegen afgifte zou verzetten tamelijk vaag is gebleven, is ook het daartegenover staande belang van [Appellant] niet van een dusdanig gewicht dat de weigering van ECP in strijd komt met de zorgvuldigheid die zij in het maatschappelijk verkeer in acht heeft te nemen tegen over de belangen van [Appellant], zoals zijn recht om zich goed te kunnen verdedigen en op een eerlijk proces in de tegen hem lopende strafrechtelijke procedure. ECP staat, daarover is geen discussie, buiten de kennelijk jegens [Appellant] en gekoesterde verdenking en het staat haar vrij om verder zo veel mogelijk afstand te houden. Dat zij toevallig, want niet specifiek met het oog op de huiszoeking, over camerabeelden beschikt, maakt dat niet anders.
2.8
Dit een en ander impliceert dat onaannemelijk is dat een bodemrechter de vordering zal toewijzen. Voor bewijslevering, zoals door [Appellant] is aangeboden, is in het kader van dit kort geding geen plaats. Dat [Appellant] ten tijde van het pleidooi nog niets van de autoriteiten had vernomen ondergraaft ook het door hem gestelde spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening in kort geding. Het bestreden vonnis waarvan beroep dient daarom te worden bevestigd. [Appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
B E S L I S S I N G
Het Hof recht doende in kort geding:
bevestigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [Appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van ECP gevallen en tot op heden begroot op NAf 252,50 aan verschotten en NAf 6.000,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.M. van der Bunt, F.W.J. Meijer en Th.G. Lautenbach, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao uitgesproken op 15 september 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.