ECLI:NL:OGHACMB:2020:296

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
15 december 2020
Publicatiedatum
29 december 2020
Zaaknummer
AUA2020H00050
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van beëindigingsverklaringen in een arbeidsovereenkomst en de onderzoeksplicht van de werkgever

In deze zaak gaat het om de rechtsgeldigheid van twee beëindigingsverklaringen die door de werknemer, aangeduid als [Appellant], zijn ondertekend in het kader van zijn arbeidsovereenkomst met de naamloze vennootschap MIMI COMPUTER & BUSINESS PRODUCTS N.V., h.o.d.n. MY COMPUTER. De werknemer is in hoger beroep gekomen tegen een eerdere beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, waarin zijn verzoek om de beëindigingsverklaringen te vernietigen werd afgewezen. De werknemer stelt dat hij onder druk en intimidatie heeft getekend en dat de werkgever niet aan haar onderzoeksplicht heeft voldaan. Het Hof heeft de feiten en omstandigheden rondom de ondertekening van de beëindigingsverklaringen onderzocht, waarbij het Hof concludeert dat de werknemer niet voldoende gelegenheid heeft gehad om juridisch advies in te winnen en dat de werkgever niet kon verwachten dat de werknemer weloverwogen tot ondertekening is gekomen. Het Hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst niet is geëindigd door de ondertekening van de beëindigingsverklaringen. De werkgever is veroordeeld tot loondoorbetaling aan de werknemer voor de periode van 1 augustus 2019 tot en met 30 november 2020, met een wettelijke verhoging en rente. De proceskosten zijn eveneens voor de werkgever.

Uitspraak

BURGERLIJKE ZAKEN OVER 2020 BESCHIKKING NO.
UITSPRAAK: 15 december 2020
ZAAKNR: AUA201901761 – AUA2020H00050
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Beschikking in de zaak van:
[Appellant],
wonend in Aruba,
in eerste aanleg verzoeker, thans appellant,
gemachtigde: mr. H.G. Figaroa,
-tegen-
de naamloze vennootschap
MIMI COMPUTER & BUSINESS PRODUCTS N.V. h.o.d.n. MY COMPUTER,
gevestigd in Aruba,
in eerste aanleg verweerster, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. L.J. Pieters.
Partijen zullen hierna (ook) worden aangeduid met [Appellant] en My Computer.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Verwezen wordt naar de op 10 maart 2020 uitgesproken beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht). De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
1.2 [
Appellant] is van die beschikking (hierna: de bestreden beschikking) in hoger beroep gekomen door indiening op 21 april 2020 van een beroepschrift.
1.3
Op 2 oktober 2020 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, per videoconference. Het Hof bevond zich in het gerechtsgebouw in Curaçao. [Appellant] is verschenen in het gerechtsgebouw in Aruba, bijgestaan door zijn gemachtigde. Ook daar zijn namens My Computer verschenen F.E. [Naam] en T. [Naam], bijgestaan door haar gemachtigde. Bij die gelegenheid hebben partijen hun standpunten nader doen toelichten door hun gemachtigden, [Appellant] aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen, My Computer aan de hand van een overgelegd verweerschrift tevens houdende een voorwaardelijk tegenverzoek, en zijn vragen van het Hof beantwoord.
1.4
Na afloop van de behandeling is met partijen afgesproken dat zij zouden bezien of zij tot een onderlinge regeling kunnen komen. De zaak is daartoe aangehouden en naar de rol verwezen voor akte uitlating regeling dan wel vragen van beschikking.
1.5
Op de digitale rolzitting van 19 oktober 2020 heeft [Appellant] bericht dat partijen niet tot een regeling zijn gekomen en beschikking gevraagd.
1.6
Uitspraak is bepaald op heden.

2.De gronden van het hoger beroep

Voor de gronden van het hoger beroep wordt verwezen naar het beroepschrift.

3.De beoordeling

3.1
Het Hof gaat uit van de volgende feiten, die als voldoende gemotiveerd gesteld en niet of onvoldoende gemotiveerd betwist, dan wel blijkend uit overgelegde producties, vast staan.
A. [Appellant] is per 1 maart 2014 krachtens een tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst in loondienst getreden van My Computer in de functie van Purchasing Agent tegen een brutoloon van laatstelijk Afl. 2.400,- per maand.
Op 14 februari 2019 hebben [Appellant] en G. [Naam], directeur van My Computer, twee door My Computer op haar briefpapier gestelde geschriften ondertekend, luidend als volgt:
“With this letter I, [Appellant], would like to inform you that I am resigning from My Computer & Office Supplies for personal reasons.(1)
“I, [Appellant], accept 5 months of salary and also accept that I can not proceed this legally.”(2)
Daarna heeft [Appellant] niet meer gewerkt voor My Computer en op 15 februari 2019 is een bedrag ter grootte van vijf maandsalarissen aan hem overgemaakt.
Naar aanleiding van een hulpvraag van [Appellant] aan de vakbond heeft de vakbond op 18 februari 2019 een brief aan My Computer geschreven inhoudend dat [Appellant] de twee brieven onder intimidatie en druk heeft getekend, hij deze intrekt en dat hij onmiddellijk terug in dienst genomen moet worden.
3.2
Het Gerecht heeft het verzoek van [Appellant] om te verklaren voor recht dat de twee beëindigingsverklaringen bij schrijven van 18 februari 2019 rechtsgeldig zijn vernietigd en My Computer te veroordelen tot loondoorbetaling, afgewezen. Daartegen richt zich het hoger beroep.
3.3
Allereerst overweegt het Hof dat de vraag – onderwerp van partijdebat – of er sprake is van een eenzijdige ontslagname dan wel de twee geschriften tezamen een wederkerige (vaststellings- dan wel beëindigings-) overeenkomst vormen in zoverre niet ter zake doet dat in beide gevallen geldt, zoals volgend uit vaste rechtspraak, dat de werkgever onder omstandigheden een onderzoeksplicht heeft om na te gaan of de werknemer weet wat hij doet c.q. waarmee hij instemt, waarbij noodzakelijk is dat de werknemer zijn wil duidelijk en ondubbelzinnig heeft geuit. Wel zullen de omstandigheden dat partijen over de beëindigingsmodaliteiten hebben gesproken/onderhandeld en er een tegenprestatie van de werkgever is afgesproken een rol spelen bij de beoordeling of sprake is van een ondubbelzinnige en duidelijke wilsverklaring van de werknemer, gericht op definitieve beëindiging van het dienstverband. Het grote belang van werknemers bij hun arbeidsrelatie en de wenselijkheid om hen te beschermen tegen overhaaste beslissingen waarvan zij de gevolgen nog niet voldoende hebben kunnen overzien heeft in Nederland geleid tot een wettelijke bedenktijd van veertien dagen binnen welke een werknemer steeds op de beëindigingsovereenkomst kan terugkomen. Het Arubaanse arbeidsrecht kent een dergelijke regeling niet, maar het genoemde belang weegt hier te lande, door de slechtere sociale voorzieningen, zeker niet minder zwaar dan in Nederland.
3.4
Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is naar voren gekomen dat [Appellant] bij de directie is geroepen naar aanleiding van klachten over zijn functioneren, in het bijzonder dat hij onrust/een negatieve sfeer onder het personeel veroorzaakte en zich associeerde met de vakbond. Vervolgens werd [Appellant] in één ruimte geconfronteerd met de twee directeuren en twee ander leden van de familie [Naam], tezamen de achterliggers van het familiebedrijf My Computer. Aldaar werd snel aangestuurd op zijn vertrek uit het bedrijf omdat toen al het vertrouwen van de directie van My Computer in [Appellant] was komen te ontbreken. [Appellant] werd vier maanden salaris aangeboden en kreeg de gelegenheid telefonisch met zijn vriendin te overleggen, maar kreeg daarvoor weinig tijd en privacy. Toen [Appellant] vroeg of hij kon overleggen met een advocaat, werd hem die gelegenheid niet geboden en werd het aanbod verhoogd tot vijf maanden salaris. Daarop zijn de hierboven onder 3.1.B bedoelde geschriften opgesteld en ondertekend.
3.5
Volgens [Appellant] werd bij “het gesprek” ook geschreeuwd en gescholden door de [Naam, hetgeen door My Computer wordt betwist, maar dat doet niet ter zake. Waar het om gaat is dat uit deze gang van zaken blijkt dat [Appellant] in een gesprek dat aanvankelijk ging over zijn functioneren al heel snel (en zonder aankondiging vooraf) werd geconfronteerd met zijn gewenste ontslag, daarbij tegenover een meerderheid van directeuren c.q. beleidsbepalers van My Computer stond, veel te kort tot nauwelijks bedenktijd kreeg en geen juridisch advies kon inwinnen. Daar komt bij dat [Appellant] al binnen twee werkdagen (er lag een weekend tussen) terug kwam op het door hem ondertekende. In deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat My Computer aan haar onderzoeksplicht heeft voldaan en zeker wist dat [Appellant] weloverwogen tot de ondertekening van de geschriften is gekomen. Zij heeft dan ook nog niet gerechtvaardigd mogen verwachten dat [Appellant] zich aan de in beide verklaringen neergelegde beëindiging had verbonden, die ook in zoverre niet juist waren dat van een wens tot ontslagname wegens persoonlijke omstandigheden van [Appellant] geen sprake was.
3.6
De verzochte verklaring voor recht zal dus alsnog in gewijzigde vorm worden toegewezen en My Computer zal alsnog, zoals verzocht, tot loondoorbetaling worden veroordeeld.
3.7
Met deze conclusie is de voorwaarde waaronder het matigingsverzoek van My Computer is ingesteld vervuld. Dat verzoek strekt tot matiging van de loondoorbetaling omdat [Appellant] vanaf 14 februari 2019 geen werkzaamheden meer voor My Computer heeft verricht en al vijf maanden salaris heeft ontvangen. Ook is zijn functie inmiddels vervuld, aldus My Computer.
3.8
Naar aanleiding van het loonmatigingsverzoek overweegt het Hof als volgt. De rechter kan op grond van vaste jurisprudentie, naar analogie van artikel 7A:1615r lid 3 BW, de door de werknemer ingediende loonvordering matigen. De rechter is slechts bevoegd om een vordering tot doorbetaling van loon die gegrond is op vernietigbaarheid van de opzegging van de arbeidsovereenkomst te matigen, indien toewijzing in de gegeven omstandigheden tot onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Bij zijn oordeel in hoeverre aan dit vereiste is voldaan, dient de rechter een mate van terughoudendheid te betrachten die met deze maatstaf strookt, en daarvan in zijn motivering te doen blijken. Indien de rechter tot matiging van een loonvordering wil overgaan, hetgeen hij ook ambtshalve kan doen, is hij gehouden alle bijzonderheden van het geval in aanmerking te nemen. Tot die bijzonderheden kan behoren dat de werknemer, die de bedongen arbeid niet meer behoefde te verrichten, zich al dan niet voldoende heeft ingespannen om elders aan de slag te komen. Indien toewijzing van de loonvordering een wanverhouding in het leven roept tussen de periode waarin daadwerkelijk is gewerkt en het tijdvak waarover loon moet worden doorbetaald, kan deze wanverhouding grond opleveren om toewijzing in de gegeven omstandigheden gelet op de gevolgen onaanvaardbaar te achten (vgl. HR 16 april 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1532, NJ 2010/228 en de conclusie PG, ECLI:NL:PHR:2018:527).
3.9
Met inachtneming van voornoemd criterium wordt in het onderhavige geval aanleiding gezien om tot matiging van het loonverzoek over te gaan. De omstandigheid dat My Computer ten tijde van de ondertekening van de litigieuze geschriften meende dat die in rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst hebben geresulteerd, dient voor haar rekening te blijven, evenals de omstandigheid dat de functie van [Appellant] na een jaar en acht maanden niet meer beschikbaar is. Echter is gesteld noch gebleken dat, en op welke wijze, [Appellant] in de 22 maanden die inmiddels zijn verstreken vergeefs heeft geprobeerd ander vast werk te vinden. Desgevraagd heeft hij slechts verklaard een parttime job in de delivery te hebben. Bij onverkorte toewijzing van het verzoek zou, in weerwil van deze passieve houding van [Appellant], het achterstallige loon over een periode van inmiddels 22 maanden moeten worden doorbetaald en moet het loon vervolgens ook nog worden doorbetaald totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd. Dit bij een dienstverband van vijf jaren. Onverkorte toewijzing zou daarmee tot onaanvaardbare gevolgen leiden.
3.1
Het voorgaande, in combinatie met de omstandigheden dat [Appellant] inmiddels wel de kans moet hebben gezien ander werk te vinden en dat hij vijf maanden loon uitbetaald heeft gekregen, geeft aanleiding het loonverzoek te matigen tot het loon verschuldigd vanaf 1 augustus 2019 tot en met 30 november 2020.
3.11
Deze matiging van het loonverzoek in tijd heeft tot gevolg dat de arbeidsovereenkomst tussen [Appellant] en My Computer eindigt met ingang van de dag waarop de verplichting tot loondoorbetaling eindigt. Dit betekent dat de arbeidsovereenkomst vanaf 1 december 2020 voor het vervolg krachteloos is geworden (vgl. ECLI:NL:HR:1989:AC2497, NJ 1989, 801).
3.12
De slotsom luidt dat de bestreden beschikking zal worden vernietigd, de verzochte verklaring voor recht in gewijzigde vorm zal worden uitgesproken en de loondoorbetaling zal worden toegewezen, en wel gematigd zoals hierboven omschreven. De wettelijke verhoging ex artikel 7A:1614q BW zal worden gematigd tot 10% over het totaal van de toegewezen loonsom. De wettelijke rente zal, nu door de matiging van de wettelijke verhoging een totaalbedrag resulteert, worden toegewezen met ingang van 1 december 2020. My Computer zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten van [Appellant] in eerste aanleg en in hoger beroep.
BESLISSING:
Het Hof:
vernietigt de bestreden beschikking en doet opnieuw recht als volgt:
verklaart voor recht dat de twee op 14 februari 2019 door partijen ondertekende geschriften de arbeidsovereenkomst niet hebben doen eindigen;
veroordeelt My Computer om aan [Appellant] te betalen het loon van 1 augustus 2019 tot en met 30 november 2020, de loonbetalingsverplichting in zoverre matigende, deze betalingen te vermeerderen met de wettelijke verhoging ad 10%, tezamen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 december 2020 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt My Computer in de proceskosten van [Appellant], tot op heden begroot op:
eerste aanleg: Afl. 50,- aan griffierecht en Afl 2.000,- ( 2x tarief 4) aan gemachtigdensalaris;
hoger beroep: Afl. 100,- aan griffierecht en Afl. 3.000,- (2 x tarief 4) aan gemachtigdensalaris.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gegeven door mrs. E.M. van der Bunt, E.A. Saleh en F.W.J. Meijer, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie, en ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao op 15 december 2020 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.