Uitspraak
1.Het verloop van de procedures
2.De beoordeling
5 april 2013heeft het Gerecht op vordering van onder meer Atlantis bij wijze van voorlopige voorziening RBC bevolen de bankrelaties voort te zetten tot maximaal één jaar na dagtekening van zijn vonnis. Daartoe heeft het Gerecht, verkort weergegeven, als volgt overwogen. RBC vreest reputatieschade doordat zij wordt geassocieerd met [Naam 2], de ultimate beneficial owner van Atlantis c.s. (rov. 3.5). Het is niet onaannemelijk dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat deze vrees terecht is en een voldoende zwaarwegende grond oplevert voor opzegging van de overeenkomsten (rov. 3.6). De door RBC gehanteerde opzegtermijn is echter veel te kort (rov. 3.7).
29 oktober 2013afgewezen. Het Gerecht heeft daartoe, verkort weergegeven, als volgt overwogen. De vrees voor reputatieschade is gegrond en levert een zwaarwegende grond op voor de opzegging van de bankrelatie (rov. 4.9). Niet kan worden gezegd dat RBC voor Atlantis c.s. de enige toegang tot het bancaire systeem is. Gelet op een belangenafweging was de opzegging gerechtvaardigd (rov. 4.12). De opzegging is niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid (rov. 4.14). Dit vonnis is in kracht van gewijsde gegaan. Een vordering van Atlantis tot herroeping is in twee instanties afgewezen (vonnissen van
24 maart 2015onderscheidenlijk
10 juni 2016).
vonnis van 6 juni 2014, wederom ten gunste van Atlantis een voorziening gegeven door RBC te bevelen de bankrelaties (gedeeltelijk) voort te zetten totdat een onherroepelijk vonnis is gewezen in de bij verzoekschrift van 4 februari 2014 ingeleide bodemprocedure. Het Gerecht heeft daartoe, verkort weergegeven, als volgt overwogen. Inmiddels is komen vast te staan dat geen bank in Sint Maarten bereid is een bankrelatie met Atlantis c.s. aan te gaan (rov. 4.2). Het is het Gerecht nu niet direct gebleken dat de bankrelaties reputatierisico's voor RBC meebrengen (rov. 4.3). Het belang van Atlantis c.s. bij voortzetting van de bankrelaties weegt zwaarder dan het belang van RBC bij beëindiging daarvan (rov. 4.6).
19 mei 2015, afwijzend beslist op de vorderingen van Atlantis om de bankrelatie, althans ten minste één bankrekening, voort te zetten totdat Atlantis en haar mede-eiseressen hun bankzaken hebben weten onder te brengen bij een andere bankinstelling in Sint Maarten. Toegewezen werd de meer subsidiaire vordering om de bankrelatie althans en of meer bankrekeningen te continueren totdat het in deze bodemzaak te wijzen vonnis onherroepelijk zal zijn geworden.
2.7 In het vonnis van 29 oktober 2013 heeft het GEA als feit vastgesteld dat niet kan worden gezegd dat RBC voor Atlantis c.s. de enige toegang tot het bancaire systeem is, en (mede) daaraan het rechtsgevolg verbonden dat de opzegging gerechtvaardigd was en niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid is. Deze beslissing van het GEA was noodzakelijk om vast te stellen dat tussen partijen rechtsverhoudingen bestonden die RBC de bevoegdheid verschaften de bankrelaties op te zeggen zoals zij heeft gedaan. Deze beslissing draagt het afwijzende dictum. Aan deze beslissing komt dus gezag van gewijsde toe.