ECLI:NL:OGHACMB:2021:395

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
29 november 2021
Publicatiedatum
29 november 2021
Zaaknummer
CUR2021H00069
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van gerechtsambtenaar wegens verstoorde verhoudingen en ongeschiktheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao, waarin haar beroep tegen het ontslag door de Beheerraad ongegrond werd verklaard. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie heeft op 29 november 2021 uitspraak gedaan. De zaak betreft een gerechtsambtenaar die eervol ontslag heeft gekregen wegens verstoorde verhoudingen met de Beheerraad. De Beheerraad heeft het ontslag gebaseerd op artikel 54 van de Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie, in samenhang met het Personeelsreglement en de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht. De appellante heeft betoogd dat het ontslag onterecht was, onder andere omdat zij lid was van de personeelsraad en dat er geen verstoorde verhoudingen waren. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de Beheerraad op goede gronden heeft besloten tot ontslag, gezien de impasse die was ontstaan tussen de appellante en de Beheerraad. De appellante had zich herhaaldelijk ziek gemeld en was niet bereid om haar werkzaamheden te hervatten, ondanks dat zij door de bedrijfsarts arbeidsgeschikt was verklaard. Het Hof concludeert dat de Beheerraad terecht heeft gehandeld en dat de beëindigingsvergoeding van één bruto jaarsalaris niet onterecht was. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van het Gerecht is bevestigd.

Uitspraak

CUR2021H00069
Datum uitspraak: 29 november 2021
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak krachtens artikel 37 van de Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie op het hoger beroep van:
[appellante], wonende in Curaçao,
oorspronkelijk klaagster, thans appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao van 28 januari 2021 in zaak nr. CUR202001082, in het geding tussen:
appellante
en
de Beheerraad van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (hierna: de Beheerraad),
oorspronkelijk verweerder, thans geïntimeerde
Procesverloop
Bij beschikking van 27 maart 2020 heeft de Beheerraad aan [appellante] eervol ontslag verleend met ingang van 1 april 2020 (hierna: de bestreden beschikking).
Bij uitspraak van 28 januari 2021 heeft het Gerecht het door [appellante] tegen de bestreden beschikking ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen de aangevallen uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Beheerraad heeft een contramemorie ingediend.
[appellante] en de Beheerraad hebben nadere stukken ingediend.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juni 2021. [appellante] was aanwezig, bijgestaan door A.V.E. Vilchez. De Beheerraad werd vertegenwoordigd door mr. L.M. Virginia, advocaat, vergezeld door [hoofd Back Office], hoofd Back Office van de vestiging Curaçao van het Hof.
Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
Bij brief van 20 september 2021 heeft het Hof partijen vragen voorgelegd ter beantwoording tijdens de nadere zitting op 18 oktober 2021.
De Beheerraad heeft als reactie daarop op 11 en 13 oktober 2021 nadere stukken ingediend.
Het Hof heeft de zaak nader ter zitting behandeld op 18 oktober 2021. [appellante] was aanwezig, bijgestaan door A.V.E. Vilchez. De Beheerraad werd vertegenwoordigd door mr. L.M. Virginia, vergezeld door [hoofd Back Office] en [vestigingsmanager], vestigingsmanager van de vestiging Curaçao, en verder door [vicepresident], vicepresident van (de vestiging Curaçao van) het Hof.
Overwegingen
Toepasselijk regelgeving
1. De toepasselijke regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Procesbeslissing
2. [ [Appellante] voert aan dat het Hof de nadere stukken van de Beheerraad van 11 en 13 oktober 2021 buiten beschouwing moet laten omdat het zo kort voor de zitting indienen van stukken in strijd is met de goede procesorde.
2.1. Tijdens de nadere zitting op 18 oktober 2021 heeft het Hof aan partijen laten weten dat het Hof het verzoek van [appellante] gedeeltelijk toewijst en gedeeltelijk afwijst.
Het Hof laat de stukken aangeduid als "Verklaring Deel 1 GM Incl. Producties" buiten beschouwing. Deze stukken betreffen de verzuimhistorie van [appellante] van vóór juli 2019 en de Beheerraad heeft deze verzuimhistorie niet aan de bestreden beschikking ten grondslag gelegd.
De overige stukken betreffen verklaringen van [hoofd Back Office] en van [vestigingsmanager], met producties. Het overleggen van die verklaringen minder dan een week voor de zitting is niet in strijd met de goede procesorde. [hoofd Back Office] en [vestigingsmanager] waren aanwezig ter nadere zitting, waartoe het Hof hen uitdrukkelijk had uitgenodigd, en hadden deze verklaringen ook ter zitting kunnen afleggen. Omdat [appellante] voorafgaand aan de zitting van deze verklaringen kennis heeft kunnen nemen en haar reactie daarop beter heeft kunnen voorbereiden, is zij door het overleggen van hun schriftelijke verklaringen niet in haar procespositie benadeeld. Het overleggen van de, omvangrijke, producties bij de verklaringen zo kort voor de zitting, is wel in strijd met de goede procesorde. Deze blijven daarom buiten beschouwing, behalve voor zover het gaat om documenten die al tot de gedingstukken behoorden.
Feiten
3. Het Hof gaat uit van de volgende feiten. Deze feiten blijken uit de gedingstukken of zijn als gesteld en niet of onvoldoende weersproken door het Hof als vaststaand aangenomen.
3.1. [Appellante] was vanaf 1 juni 1990 werkzaam bij het Hof als medewerker administratieve ondersteuning op de griffie van de vestiging Curaçao. Zij verrichtte haar werkzaamheden op de locatie Wilhelminaplein. Wegens de werkomstandigheden in dat gebouw is vanaf 18 december 2018 een deel van de medewerkers, onder wie [appellante], [hoofd Back Office] en [vestigingsmanager], tijdelijk gehuisvest in het KNSM-gebouw totdat de voorgenomen verhuizing van het Hof naar het KPMG-gebouw zou plaatsvinden.
3.2. In juni en oktober 2019 was er een lekkage in het KNSM-gebouw met wateroverlast tot gevolg. In juli 2019 vonden bouwwerkzaamheden in het KNSM-gebouw plaats.
3.3. [Appellante] heeft zich in juli 2019 enkele keren ziekgemeld wegens verschillende gezondheidsklachten. Na gedeeltelijke werkhervatting op 19 augustus 2019 overeenkomstig het advies van de bedrijfsarts van de arbodienst Optima (hierna: Optima) van 7 augustus 2019 heeft zij zich op 23 augustus 2019 opnieuw ziekgemeld. Zij gaf daarbij aan zich op de werkplek onwel te voelen en merkte de luchtkwaliteit in het KNSM-gebouw aan als de oorzaak daarvan. Toen zij op 9 september 2019 haar werkzaamheden had hervat, gaf zij opnieuw aan zich onwel te voelen. Dat kwam volgens haar door schimmels en ronddwarrelende witte stofdeeltjes. Vervolgens heeft zij het gebouw verlaten en zich op 10 september 2019 opnieuw ziekgemeld.
3.4. Omdat [appellante] had laten weten dat haar gezondheidsklachten verband hielden met de werkplek, heeft de Beheerraad een onderzoek naar de luchtkwaliteit in het KNSM-gebouw laten verrichten door Hygeia Health Management (hierna: Hygeia). Op 22 en 28 augustus 2019 heeft Hygeia onderzoek gedaan. In het daarvan opgemaakte rapport concludeert Hygeia dat de meetwaarden voor CO2 en temperatuur binnen de norm waren, maar dat de luchtvochtigheid boven de norm lag. Hygeia heeft daarom geadviseerd het koelsysteem te reviseren. Na nieuwe metingen op 11 september en 3 oktober 2019 heeft Hygeia wederom een rapport uitgebracht. Daarin is vastgesteld dat de waarden van de luchtvochtigheid aanzienlijk zijn gedaald en binnen de norm vallen.
3.5. Op 21 augustus 2019 heeft [hoofd Back Office] aangeboden voor [appellante] een laptop te regelen zodat zij thuis kan werken. [appellante] gaf aan daarvoor open te staan. Zij verklaarde op een vraag van [vestigingsmanager] dat zij thuis over een veilige en afsluitbare plek beschikt om met dossiers te werken. [appellante] zou worden geïnformeerd zodra de laptop beschikbaar was. Dat heeft [hoofd Back Office] op 30 augustus 2019 gedaan. Omdat [appellante] op dat moment ziek was, heeft zij de laptop niet in ontvangst genomen. Op 9 september 2019 wilde [hoofd Back Office] de laptop op het werk aan [appellante] geven, maar daarmee heeft zij niet ingestemd. Zij verklaarde bang te zijn dat de dossiers die zij mee naar huis moest nemen schimmels zouden bevatten die uit het gebouw afkomstig waren. Vervolgens vroeg zij om een vrijwaring van het Hof voor haar eventuele aansprakelijkheid ten aanzien van dossiers tijdens het thuiswerken. Daarop is aan haar medegedeeld dat het Hof dergelijke vrijwaringen niet afgeeft.
3.6. Op 19 september 2019 is [appellante] door de bedrijfsarts onderzocht en volledig arbeidsgeschikt verklaard. In zijn advies vermeldt de bedrijfsarts dat indien de situatie met betrekking tot schimmels en stofdeeltjes afdoende is aangepakt, dit duidelijk met [appellante] besproken dient te worden om eventuele angsten weg te nemen en dat zij dan zo aan het werk kan in het gebouw. In het geval nog sprake is van schimmels en stofdeeltjes, is het raadzaam dat [appellante] thuiswerkt zolang deze problematiek verder uitgezocht en aangepakt wordt, aldus de bedrijfsarts. Bij brief van 20 september 2019 heeft [appellante] kritisch op het advies van de bedrijfsarts gereageerd.
3.7. Omdat [appellante] haar werkzaamheden niet hervatte, heeft de president van het Hof bij brief van 20 september 2019 aan [appellante] kenbaar gemaakt dat zij zich schuldig maakt aan plichtsverzuim en haar opgedragen weer aan het werk te gaan. [appellante] heeft zich nog diezelfde dag bij het KNSMgebouw gemeld, maar geweigerd het gebouw te betreden. Buiten heeft een gesprek plaatsgevonden met onder anderen [hoofd Back Office]. Daarbij is aan [appellante] bevestigd dat in het gebouw geen schimmels of stofdeeltjes zijn aangetroffen en is uitleg gegeven over het advies van de bedrijfsarts. Bij brief van 23 september 2019 heeft [appellante] haar standpunt over de brief van de president van het Hof van 20 september 2019 nader toegelicht.
3.8. Op advies van de bedrijfsarts heeft op 26 september 2019 een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden onder leiding van de directeur (ook arbeidsomstandigheden- en verzuimspecialist) van Optima. In het verslag dat hij van deze bijeenkomst heeft gemaakt, is opgenomen dat [appellante] niet in het KNSMgebouw wil werken omdat ze niet ziek wil worden van schimmels en stofdeeltjes, en dat zij ook niet thuis kan werken omdat ze bang is schimmels, stofdeeltjes en bacteriën mee naar haar huis te nemen. Werken in een ander gebouw van het Land, zoals door [appellante] voorgesteld, is voor het Hof geen optie gezien de gevoeligheid van informatie in de dossiers. Anderzijds heeft de bedrijfsarts aangegeven dat [appellante] niet ziek is. Zij is dus arbeidsgeschikt en moet naar haar werk. Als zij niet in het KNSMgebouw wil werken, hoeft de Beheerraad dat niet te accepteren. De bemiddelaar heeft de vertegenwoordigers van het Hof in overweging gegeven om [appellante] een afvloeiingsregeling aan te bieden. Vervolgens hebben op 8 en 11 oktober 2019 gesprekken plaatsgevonden met de vicepresident, [directeur bedrijfsvoering], directeur bedrijfsvoering van het Hof, en [hoofd Back Office]. Daarin hebben zij een mogelijke beëindiging van het dienstverband aan de orde gesteld.
3.9. Van 7 tot en met 14 oktober 2019 is [appellante] op het werk verschenen. Op 15 en 16 oktober 2019 was zij ziekgemeld. Op 17 oktober 2019 hervatte zij het werk. Van 18 tot en met 31 oktober 2019 was zij weer ziekgemeld. Van 1 tot en met 7 november 2019 was zij op het werk aanwezig. Van 8 tot en met 26 november 2019 was zij opnieuw ziekgemeld.
3.10. Na een stroomuitval op 5 november 2019 heeft BPO-Caribbean Curaçao (hierna: BPO) onderzoek gedaan naar de luchtkwaliteit in het KNSM-gebouw. Op 19 november 2019 hebben luchtmetingen plaatsgevonden. Op 29 november 2019 is op verzoek van de Beheerraad nader onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van stofdeeltjes. Daartoe zijn monsters genomen die door een geaccrediteerd laboratorium in Nederland zijn geanalyseerd. Het definitieve rapport van BPO is uitgebracht in januari 2020, maar de eerste bevindingen waren al kort na 19 november 2019 bekend. BPO heeft vastgesteld dat de kwaliteit van de lucht in het KNSM-gebouw binnen de normen valt en niet ongezond is, maar wel verbeterd kan worden. Verder is vastgesteld dat schimmels in minimale mate zijn aangetroffen, namelijk op één plek in de keuken. Ook zijn door het hele gebouw stofdeeltjes waargenomen, maar daarbij gaat het uitsluitend om textielvezels en dus niet om bijvoorbeeld asbest, hout en verfdeeltjes, roest en metaaldeeltjes, huidschilfers of plastic. De aanwezigheid van deze stofdeeltjes heeft volgens BPO te maken met een niet goed ingeregelde luchtbehandelingsinstallatie. BPO heeft aanbevelingen gedaan om te voorkomen dat medewerkers worden blootgesteld aan stofdeeltjes of slechte lucht uit het ventilatiesysteem.
3.11. Op 27 november 2019 heeft de bedrijfsarts, na onderzoek op 26 november 2019, opnieuw gerapporteerd dat [appellante] volledig arbeidsgeschikt is. De bedrijfsarts vermeldt dat hij heeft kennisgenomen van de eerste bevindingen van BPO en dat hij daaruit opmaakt dat de luchtkwaliteit in het KNSM-gebouw weer in orde is. Wel kunnen enkele punten met betrekking tot het luchtsysteem verbeterd worden, maar deze zullen geen direct gezondheidsrisico vormen. De bedrijfsarts verwacht dat [appellante] zonder problemen het werk weer kan oppakken. Bij e-mail van 5 december 2019 heeft [appellante] kritisch op het advies van de bedrijfsarts gereageerd.
3.12. Op 27 november 2019 hervatte [appellante] haar werk. Op 28 november 2019 verliet zij, met enkele andere medewerkers, het gebouw. Daarna meldde zij zich weer ziek. Op 16 december 2019 kwam zij weer op het werk, maar meldde zich meteen weer ziek en verliet het gebouw. Op 20 december 2019 diende zij een vakantieverzoek in. Dit werd door [hoofd Back Office] afgewezen en hij verzocht [appellante] om op 23 december 2019 op gesprek te komen. Tijdens dat gesprek is haar medegedeeld dat zij voorlopig werd vrijgesteld van dienst. Op diezelfde dag heeft [appellante] zich weer ziekgemeld.
3.13. Bij brief van 23 december 2019 heeft de Beheerraad, in vervolg op het gesprek van 11 oktober 2019, een voorstel voor beëindiging van het dienstverband gedaan. Daarbij heeft de Beheerraad laten weten dat [appellante] tot 15 januari 2020 is vrijgesteld van werkzaamheden en dat, als dan geen regeling is bereikt, een voornemen zal volgen tot ontslagaanzegging op basis van verstoorde verhoudingen.
3.14. Op 9 januari 2020 heeft de bedrijfsarts, nadat [appellante] niet was verschenen op een eerdere afspraak, weer vastgesteld dat zij volledig arbeidsgeschikt is. De bedrijfsarts heeft daarbij vermeld dat partijen steeds weer niet tot elkaar kunnen komen ten aanzien van de werksituatie, wat de arbeidsrelatie blijft schaden. Bij brief van 10 januari 2020 heeft [appellante] kritisch op het advies van de bedrijfsarts gereageerd en opnieuw aangegeven dat zij ziek wordt van het gebouw.
3.15. Op 9 januari 2020 heeft [appellante] zich, met verwijzing naar een arbeidsongeschiktheidsverklaring van haar psycholoog van 9 januari 2020, opnieuw ziekgemeld.
3.16. Bij de brief van 15 januari 2020 heeft [appellante] gereageerd op de brief van de Beheerraad van 23 december 2019 en verzocht om een gesprek. Zij is daarop uitgenodigd voor een gesprek op 24 januari 2020 met de vicepresident en de directeur bedrijfsvoering. Dit gesprek heeft [appellante] afgezegd wegens ziekte. Bij brief van 23 januari 2020 is [appellante], met verwijzing naar het feit dat de bedrijfsarts haar op 9 januari 2020 arbeidsgeschikt heeft verklaard, gesommeerd naar het gesprek te komen en is zij erop gewezen dat als zij daaraan geen gehoor geeft, zij zich schuldig maakt aan plichtsverzuim. Het gesprek heeft niet plaatsgevonden.
3.17. Bij de brief van 17 februari 2020 heeft de Beheerraad het voornemen bekend gemaakt om [appellante] eervol te ontslaan. Daartegen heeft [appellante] zich verweerd. Bij de bestreden beschikking heeft de Beheerraad medegedeeld dat de aanstelling van [appellante] met ingang van 1 april 2020 wordt beëindigd door het verlenen van eervol ontslag wegens onherstelbaar verstoorde verhoudingen dan wel het bestaan van een impasse tussen partijen. Daarbij heeft de Beheerraad [appellante] een beëindigingsvergoeding toegekend van één bruto jaarsalaris.
De aangevallen uitspraak
4. Het Gerecht heeft het beroep van [appellante] tegen de bestreden beschikking ongegrond verklaard. Het Gerecht heeft overwogen dat ten tijde van het voornemen tot ontslag sprake was van verstoorde verhoudingen waardoor voortzetting van het dienstverband in redelijkheid niet van de Beheerraad kon worden verlangd. De Beheerraad was bevoegd ontslag te verlenen en mocht van deze bevoegdheid ook gebruik maken. Volgens het Gerecht kan [appellante] worden verweten dat zij ook na het oordeel van de bedrijfsarts van 27 november 2019 waarbij zij arbeidsgeschikt werd verklaard, haar standpunt niet heeft gewijzigd. De bedrijfsarts heeft bij zijn oordeel de resultaten van het onderzoek van BPO betrokken. [appellante] heeft geen medische documenten overgelegd die aanleiding geven tot twijfel aan de conclusie van de bedrijfsarts. Het Gerecht heeft ook acht geslagen op het advies van de bedrijfsarts van 9 januari 2020 waarbij is geconcludeerd dat [appellante] arbeidsgeschikt was. Partijen zijn daarna niet nader tot elkaar gekomen door de weinig coöperatieve opstelling van [appellante], aldus het Gerecht.
Beoordeling van het hoger beroep
Bevoegdheidsgrondslag van de bestreden beschikking
5. Het ontslag berust op artikel 54, tweede lid, van de Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie, in samenhang gelezen met artikel 2.1, derde lid, van het Personeelsreglement ondersteunend personeel Gemeenschappelijk Hof van Justitie (hierna: Personeelsreglement) en met artikel 103, eerste lid, aanhef en onder f, van de Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht. Die ontslaggrond is: onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door de ambtenaar beklede ambt, anders dan op grond van ziels of lichaamsgebreken. Volgens de Curaçaose ambtenarenrechtspraak kan die ontslaggrond ruimer worden geïnterpreteerd in de gevallen waarin een ambtenaar redelijkerwijs niet kan worden gehandhaafd wegens verstoorde verhoudingen die aan diens behoorlijk functioneren of aan het behoorlijk functioneren van de dienst in de weg staan en overplaatsing van de ambtenaar niet mogelijk is. [1] Het Hof sluit hierbij aan en voegt daaraan toe dat van verstoorde verhoudingen onder meer sprake is als een ontstane impasse tussen de ambtenaar en het bevoegde gezag in de weg staat aan een vruchtbare verdere samenwerking en voorzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet van het bevoegde gezag kan worden verlangd. [2]
Bespreking van de gronden van het hoger beroep
6. Het meest verstrekkende betoog van [appellante] is dat de Beheerraad niet bevoegd was om haar te ontslaan omdat zij lid was van de personeelsraad.
6.1. In artikel 19.5, eerste lid, van het Personeelsreglement is bepaald dat het bevoegde gezag de dienstbetrekking met de gerechtsambtenaar niet kan opzeggen gedurende zijn lidmaatschap van de ondernemingsraad (personeelsraad), anders dan wegens ongeschiktheid uit hoofde van ziekte of gebreken, in geval van opheffing van de betrekking of in geval van overtolligheid van personeel als gevolg van een reorganisatie.
6.2. Het Hof begrijpt deze bepaling aldus dat daarmee is beoogd de gerechtsambtenaar te vrijwaren van een ontslag dat verband houdt met het lidmaatschap van de ondernemingsraad. Het is niet goed voorstelbaar dat de opsteller van het Personeelsreglement heeft beoogd voor alle andere dan de in artikel 19.5, eerste lid, van het Personeelsreglement uitdrukkelijk genoemde gevallen, te voorzien in een absoluut ontslagverbod voor een lid van de ondernemingsraad in die zin dat een ontslag dan nooit mogelijk zou zijn. Het Hof wijst er in dit verband ook op dat artikel 19.5, eerste lid, van het Personeelsreglement de disciplinaire straf van ontslag, bedoeld in artikel 18.2, eerste lid, aanhef en onder f, van het Personeelsreglement, niet uitzondert van het ontslagverbod terwijl ook niet goed voorstelbaar is dat aan een lid van de ondernemingsraad nooit de disciplinaire straf van ontslag zou kunnen worden opgelegd.
6.3. In het geval van [appellante] is van enig verband tussen het ontslag wegens verstoorde verhoudingen en haar lidmaatschap van de personeelsraad niet gebleken. In de op de zaak betrekking hebbende stukken komt haar lidmaatschap van de personeelsraad nauwelijks ter sprake. [appellante] heeft ook niet met concrete feiten onderbouwd dat haar activiteiten als lid van de personeelsraad voor de Beheerraad (mede) de aanleiding zijn geweest voor het ontslag. Artikel 19.5, eerste lid, van het Personeelsreglement staat daarom niet aan het verleende ontslag in de weg. Het betoog slaagt niet.
7. [ [Appellante] stelt dat het KNSM-gebouw ziekmakend was en dat zij daardoor niet in staat was om te werken. Zij voert aan dat ook andere medewerkers ziek zijn geworden. [appellante] betoogt verder dat de Beheerraad heeft nagelaten haar een gezonde werkomgeving te bieden. Daarvoor wijst zij op een verklaring van de veiligheidsadviseur [veiligheidsadviseur], aan wie de rapporten van Hygeia en BPO zijn voorgelegd.
7.1. Het Hof overweegt dat uit de onderzoeken van Hygeia en BPO niet blijkt dat de arbeidsomstandigheden in het KNSM-gebouw een gezondheidsrisico opleverden. Nadat Hygeia een te hoge luchtvochtigheid had vastgesteld en de Beheerraad de luchtbehandelingsinstallatie heeft laten onderhouden en beter heeft laten inregelen, is de luchtvochtigheid gedaald tot een uit oogpunt van gezondheid aanvaardbaar niveau. Daartoe zijn op 15 november 2019 mobiele luchtverversers geplaatst. Ook zijn naar aanleiding van de eerste bevindingen van BPO en de kanttekeningen over de luchtkwaliteit en stofdeeltjes, op 27 en op 29 november 2019 onderdelen van de luchtbehandelingsinstallatie vervangen. Verder zijn extra schoonmakers ingezet om het gebouw schoon te houden en is de luchtbehandelingsinstallatie maandelijks gereinigd. De door [appellante] overgelegde verklaring van de veiligheidsadviseur is niet voldoende voor het oordeel dat de Beheerraad onvoldoende maatregelen heeft getroffen naar aanleiding van de bevindingen van Hygeia en BPO. [Veiligheidsadviseur] heeft geen eigen onderzoek uitgevoerd, maar heeft kanttekeningen geplaatst bij onderdelen van de rapporten van Hygeia en BPO. Uit zijn verklaring kan echter niet worden afgeleid dat de conclusies en aanbevelingen van deze rapporten onjuist zijn.
Ook is niet aannemelijk geworden dat [appellante] in de periode nadat zij op 19 september 2019 arbeidsgeschikt was verklaard, niet in staat was te werken in het KNSM-gebouw wegens de daar heersende omstandigheden. De bedrijfsartsen hebben steeds vastgesteld dat [appellante] niet ongeschikt was om haar werkzaamheden te verrichten. Bij zijn beoordeling van 27 november 2019 heeft de bedrijfsarts de eerste bevindingen van het BPOrapport betrokken. Dat [appellante] ziek zou worden van witte stofdeeltjes in het KNSMgebouw is niet komen vast te staan. De bedrijfsartsen hebben dit niet vastgesteld en uit het rapport van BPO komt naar voren dat het om, ongevaarlijke, textielvezels ging. De door [appellante] overgelegde verklaringen van haar huisarts en andere artsen bevatten geen objectiveerbare medische gegevens die de conclusie rechtvaardigen dat zij ziek werd van het KNSMgebouw. Bovendien heeft de Beheerraad er terecht op gewezen dat op grond van de artikelen 6.1 en 6.2 van het Personeelsreglement uitsluitend de bedrijfsarts bevoegd is om te beoordelen of een gerechtsambtenaar al dan niet arbeidsongeschikt is. Het enkele feit dat de behandelend artsen van [appellante] daar anders over denken, doet hieraan geen afbreuk omdat hun verklaringen onvoldoende aanknopingspunten bieden voor twijfel aan de juistheid van de beoordelingen door de bedrijfsarts. Mede om deze reden kan ook aan de verklaring van haar psycholoog van 9 januari 2020 niet de door [appellante] gewilde betekenis worden toegekend.
Ten slotte overweegt het Hof dat het op zichzelf juist is dat ook enkele andere medewerkers gezondheidsklachten ondervonden in het KNSM-gebouw. Daargelaten of die klachten in alle gevallen het gevolg waren van de werkomstandigheden in het KNSM-gebouw, moet echter worden vastgesteld dat na de vanaf 27 november 2019 aangebrachte en doorgevoerde verbeteringen niet (meer) is gebleken van structurele tot het KNSM-gebouw te herleiden klachten bij andere medewerkers. Uit de omstandigheid dat op 28 november 2019 enkele medewerkers het gebouw verlieten, kan niet worden geconcludeerd dat die verbeteringen niet toereikend waren. Dat moment zit daarvoor te dicht op het moment waarop de eerste verbeteringen zijn aangebracht. De betogen slagen niet.
8. [ [Appellante] betoogt dat de Beheerraad zich niet heeft gehouden aan de adviezen van de bedrijfsarts van 19 september 2019 en 9 januari 2020.
8.1. Het Hof stelt voorop dat de bedrijfsarts [appellante] in beide adviezen arbeidsgeschikt heeft geacht. De bedrijfsarts heeft niet vastgesteld dat zij haar werkzaamheden in het KNSM-gebouw niet zou kunnen verrichten wegens schimmels of stofdeeltjes op de werkplek. Als de adviezen naast elkaar worden gelegd, blijkt daar veeleer uit dat de bedrijfsarts oog had voor de zorgen van [appellante] over haar gezondheid. Door haar zorgen over schimmels en stofdeeltjes adviseerde de bedrijfsarts om met [appellante] te bespreken welke maatregelen waren getroffen. [appellante] is steeds, en al vanaf 20 september 2019 in het gesprek buiten, voldoende geïnformeerd over de rapporten van Hygeia en later BPO en de maatregelen die waren getroffen om de situatie in het KNSM-gebouw te verbeteren. Daarmee heeft de Beheerraad gevolg gegeven aan de adviezen van de bedrijfsarts. Dat [appellante] die adviezen anders heeft opgevat, kan de Beheerraad niet worden verweten. Het betoog slaagt niet.
9. [ [Appellante] betoogt dat zij bereid was om thuis of op een andere locatie te werken tot de verhuizing naar het KPMG-gebouw en dat de Beheerraad deze mogelijkheden ten onrechte niet heeft benut. Ook heeft de Beheerraad haar in strijd met de afspraak niet voorzien van een laptop om thuis te kunnen werken.
9.1. In het verslag van het bemiddelingsgesprek van 26 september 2019 is opgenomen dat [appellante] heeft gezegd dat ze niet thuis kan werken omdat ze bang is om schimmels, stofdeeltjes en bacteriën mee te nemen naar haar woning. Dit wordt bevestigd in de verklaring van [hoofd Back Office], waarin is vermeld dat op 20 september 2019 met [appellante] is gesproken over thuiswerken en over schimmels in dossiers. Dat hij daarbij, zoals [appellante] heeft gesteld, heeft gezegd dat het onvermijdelijk is dat met de dossiers schimmels meekomen, en dat dit ook zo zal zijn in het KPMGgebouw, is door hem ontkend en staat daarom niet vast. Verder was de laptop wel beschikbaar, maar heeft [appellante] die niet in ontvangst willen nemen. Het voorgaande brengt het Hof tot de conclusie dat met [appellante] is gesproken over thuiswerken, maar dat dit niet is gerealiseerd omdat zij daaraan onrealistische eisen heeft gesteld en daaraan niet daadwerkelijk heeft meegewerkt. Haar suggestie om te werken in het gebouw van de procureurgeneraal heeft de Beheerraad op goede gronden niet gevolgd. Verder is haar suggestie dat gewacht had kunnen worden totdat het Hof naar het KPMGgebouw zou verhuizen, niet realistisch omdat dat zou betekenen dat zij nog zeker vier tot vijf maanden geen werkzaamheden zou verrichten, maar wel haar bezoldiging zou blijven ontvangen. Het betoog slaagt niet.
10. [ [Appellante] betoogt dat er geen sprake is van verstoorde verhoudingen en dat er daarom geen reden is voor het ontslag.
10.1. [Appellante] heeft zich vanaf augustus 2019 op het standpunt gesteld dat zij ziek werd van het werken in het KNSM-gebouw. Gelet op wat het Hof hiervoor heeft overwogen, is voor dat standpunt geen feitelijke grondslag. Ondanks dat [appellante] vanaf 19 augustus 2019 steeds arbeidsgeschikt is verklaard door de bedrijfsarts, heeft zij vanaf dat moment nauwelijks nog gewerkt. Ook nadat zij er bij de brief van 20 september 2019 op was gewezen dat zij zich hiermee schuldig maakt aan plichtsverzuim, heeft zij in dat gedrag volhard. Het duidelijke en onderbouwde advies van de bedrijfsarts van 27 november 2019, dat is bevestigd in het advies van 9 januari 2020, en de (verdere) verbeteringen in het KNSM-gebouw naar aanleiding van de bevindingen van BPO in aanmerking genomen, heeft de Beheerraad de opstelling van [appellante] terecht als onaanvaardbaar aangemerkt. Nadat [appellante] bleef weigeren haar werkzaamheden te verrichten, zijn partijen er niet in geslaagd een oplossing te bereiken. Een aanbod om thuis te werken heeft geen resultaat gehad omdat, zoals hiervoor is overwogen, [appellante] zonder goede reden daaraan niet daadwerkelijk heeft meegewerkt. Aldus was een impasse ontstaan. Verder heeft de Beheerraad terecht meegewogen dat [appellante], ondanks een uitdrukkelijke sommatie daartoe, op 24 januari 2020 niet op het gesprek met de vicepresident en de directeur bedrijfsvoering is verschenen. Ook heeft de Beheerraad mogen meewegen dat [appellante] bij herhaling, uitvoerig en op een uiterst negatieve wijze heeft gereageerd op de adviezen van de bedrijfsarts. Al deze omstandigheden in aanmerking genomen, is het Hof van oordeel dat de Beheerraad zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van verstoorde verhoudingen die aan het behoorlijk functioneren van [appellante] of aan het behoorlijk functioneren van de dienst in de weg staan. Het betoog slaagt niet.
11. [ [Appellante] betoogt dat de Beheerraad te snel is overgegaan tot een beëindiging van het dienstverband.
11.1. Het Hof overweegt dat de Beheerraad inderdaad betrekkelijk snel de mogelijkheden van een beëindiging van het dienstverband heeft verkend nadat de eerste aan de bestreden beschikking ten grondslag gelegde gebeurtenissen zich hadden voorgedaan. Het initiatief daartoe is echter niet uitgegaan van de Beheerraad, maar van de bemiddelaar tijdens het bemiddelingsgesprek op 26 september 2019. En hoewel aannemelijk is dat [appellante] op geen enkel moment met een beëindiging van het dienstverband heeft ingestemd, is tegelijkertijd aannemelijk dat de terugkoppeling aan de vicepresident en de directeur bedrijfsvoering over de uitkomst van het bemiddelingsgesprek bij hen de indruk heeft gewekt dat [appellante] wel openstond voor een verkenning van de mogelijkheden. Na de gesprekken op 8 en 11 oktober 2019 heeft de Beheerraad daarom ook berekeningen laten maken. Bovendien koerste de Beheerraad aanvankelijk op een beëindiging met wederzijds goedvinden en heeft het nog tot 17 februari 2020 geduurd voordat een voornemen tot onvrijwillig ontslag is uitgebracht. Gedurende deze periode was er nog de gelegenheid om een impasse te vermijden. Vastgesteld moet worden dat van de kant van [appellante] daartoe geen pogingen zijn ondernomen. Het betoog slaagt niet.
12. [ [Appellante] betoogt dat alleen zij (selectief) is aangepakt terwijl ook andere medewerkers problemen hadden met de luchtkwaliteit in het KNSMgebouw, dat (de leidinggevenden van) het Hof en de Beheerraad er van meet af aan op uit zijn geweest om de dienstbetrekking met haar te beëindigen en dat sprake is geweest van een complot tegen haar.
12.1. Deze betogen heeft [appellante] niet met concrete feiten onderbouwd. Daarom gaat het Hof daaraan voorbij. Het Hof merkt desondanks op dat de gedingstukken geen enkel aanknopingspunt bieden voor de gegrondheid van deze betogen. In het bijzonder is niet gebleken dat ook andere medewerkers stelselmatig hebben geweigerd in het KNSM-gebouw te werken ook nadat zij door de bedrijfsarts arbeidsgeschikt waren verklaard.
13. [ [Appellante] betoogt dat het ontslag onevenredig zwaar uitpakt wegens haar persoonlijke omstandigheden. Zij voert daarover aan dat het op haar leeftijd moeilijk is om nog ander werk te vinden. Verder heeft zij hypotheeklasten die zij bij het wegvallen van haar inkomen niet kan dragen.
13.1. Het Hof overweegt dat deze omstandigheden onvoldoende zijn om te concluderen dat de Beheerraad niet tot het gegeven ontslag heeft kunnen besluiten. Het belang van de Beheerraad om [appellante] ontslag te verlenen om aan de ontstane impasse een einde te maken, weegt zwaarder dan de belangen van [appellante] bij voortzetting van het dienstverband. Het voortduren van de impasse zou immers leiden tot een onwerkbare situatie, waarin [appellante] feitelijk niet of nauwelijks werkzaamheden zou verrichten maar wel haar volledige bezoldiging zou ontvangen. Het betoog slaagt niet.
14. Voor zover [appellante] betoogt dat de beëindigingsvergoeding te summier is, slaagt dit betoog niet. Mede in aanmerking genomen dat het ontstaan en het voortduren van de impasse voornamelijk te wijten is aan de opstelling van [appellante], is zij met een beëindigingsvergoeding van één bruto jaarsalaris niet tekortgedaan.
Samenvatting en conclusie
15. Aan een (gerechts)ambtenaar kan ontslag worden verleend in een geval waarin de ambtenaar redelijkerwijs niet kan worden gehandhaafd wegens verstoorde verhoudingen die aan het behoorlijk functioneren van de ambtenaar of de dienst in de weg staan. Van verstoorde verhoudingen is onder meer sprake als een ontstane impasse tussen de ambtenaar en het bevoegde gezag in de weg staat aan een vruchtbare verdere samenwerking en voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet van het bevoegde gezag kan worden verlangd. De Beheerraad heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat deze situatie zich in het geval van [appellante] voordoet. Aan de voorwaarden om aan [appellante] ontslag te kunnen verlenen is daarom voldaan en de Beheerraad mocht ook besluiten om van de bevoegdheid tot het verlenen van ontslag gebruik te maken. Met de bij het ontslag toegekende beëindigingsvergoeding is [appellante] niet tekortgedaan.
16. De conclusie is dat het Gerecht de bestreden beschikking terecht in stand heeft gelaten. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
17. De Beheerraad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
bevestigtde aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.G.M. Simons, voorzitter en tevens plaatsvervangend lid van het Hof, en mr. J. Sybesma en mr. W.J.A.M. van Brussel, andere personen als bedoeld in artikel 37, derde lid, van de Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Simons
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 november 2021.
BIJLAGE

Rijkswet Gemeenschappelijk Hof van Justitie

Artikel 54, tweede en derde lid

2. Gerechtsambtenaren worden op voorstel van het bestuur van het Hof door de Beheerraad aangesteld, geschorst en ontslagen. Zij worden aangesteld bij het Hof.
3. De rechtspositie van de gerechtsambtenaren en de vergoeding voor de buitengriffiers wordt geregeld door de Beheerraad onder goedkeuring van Onze Ministers.

Personeelsreglement ondersteunend personeel Gemeenschappelijk Hof van Justitie

Artikel 2.1, eerste tot en met derde lid

1. De indiensttreding van de gerechtsambtenaren geschiedt bij beschikking van het bestuur van het Hof.
2. De aanstelling is voor bepaalde of onbepaalde tijd.
3. Voor zover in dit reglement niet anders is bepaald, zijn op de aanstelling de regels van aanstelling van het Arubaans of Nederlands-Antilliaans (dan wel opvolgend) ambtenarenrecht van overeenkomstige toepassing.
Artikel 6.1
De gerechtsambtenaar die wegens ziekte verhinderd is dienst te verrichten, dient daarvan onverwijld kennis te geven aan zijn direct leidinggevende. Het bevoegde gezag kan een geneeskundige verklaring vorderen en de ambtenaar aan een geneeskundig onderzoek laten onderwerpen.
Artikel 6.2
1. De gerechtsambtenaar geniet bedrijfsgeneeskundige begeleiding.
2. De bedrijfsgeneeskundige begeleiding van de gerechtsambtenaar geschiedt door of vanwege de bedrijfsgeneeskundige dienst in samenwerking met het bevoegde gezag.
Artikel 18.2, eerste lid, aanhef en onder f
1. De disciplinaire straffen, welke kunnen worden toegepast zijn:
f. ontslag
Artikel 19.5, eerste lid
1. Het tot beëindigen van de dienstbetrekking bevoegde gezag kan de dienstbetrekking met de gerechtsambtenaar, anders dan wegens ongeschiktheid uit hoofde van ziekte of gebreken niet opzeggen gedurende zijn lidmaatschap in de ondernemingsraad. De eerste volzin geldt niet in geval van opheffing van de betrekking of in geval van overtolligheid van personeel als gevolg van reorganisatie.

Landsverordening Materieel Ambtenarenrecht

Artikel 103, eerste lid, aanhef en onder f

1. Buiten de gevallen, hier voren of bij andere wettelijke regelingen bepaald, kan de ambtenaar slechts worden ontslagen op grond van:
f. onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken;

Voetnoten

1.Zie L.J.J. Rogier en J. Sybesma, Introductie tot het Curaçaose ambtenarenrecht, Boom Juridisch, 2020, blz. 87-91 en de relevante daar vermelde uitspraken van het Gerecht in ambtenarenzaken en de Raad van Beroep in ambtenarenzaken.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 januari 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:198).