In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de partneralimentatie na de ontbinding van een huwelijk tussen de man en de vrouw, die op 1 september 1990 in gemeenschap van goederen zijn gehuwd. Het huwelijk is ontbonden bij beschikking van het Gerecht op 23 juni 2020, en de echtscheidingsbeschikking is op 1 september 2020 ingeschreven. De vrouw had in eerste aanleg verzocht om een partneralimentatie van US$ 1.800,- per maand, maar het Gerecht heeft de man veroordeeld tot betaling van US$ 853,- per maand. De man is in hoger beroep gegaan om deze beslissing te laten vernietigen en de alimentatie te verlagen tot nihil of tot US$ 200,-. De vrouw heeft in incidenteel appel gevraagd om verhoging van de alimentatie tot US$ 1.800,-. Tijdens de zitting op 27 augustus 2021 zijn beide partijen en hun gemachtigden aanwezig geweest. De vrouw heeft een zelfstandig tegenverzoek ingediend, waarin zij de bevestiging van de bestreden beschikking heeft verzocht.
Het Hof heeft de behoefte van de vrouw vastgesteld op US$ 1.509,- per maand, rekening houdend met haar inkomen en lasten. De man heeft een inkomen van US$ 2.632,85 per maand. Het Hof heeft geoordeeld dat de man in staat is om een alimentatie van US$ 863,- per maand te betalen, wat hoger is dan het bedrag dat in eerste aanleg is vastgesteld. De ingangsdatum van de alimentatie is vastgesteld op 1 december 2020. Het Hof heeft de bestreden beschikking bevestigd, met de aanpassing van het alimentatiebedrag. Een kostenveroordeling is niet op zijn plaats in deze zaak tussen ex-echtgenoten.