ECLI:NL:OGHACMB:2021:445

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
5 november 2021
Publicatiedatum
15 april 2022
Zaaknummer
EUX2021H00001
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep partneralimentatie na ontbinding huwelijk

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de partneralimentatie na de ontbinding van een huwelijk tussen de man en de vrouw, die op 1 september 1990 in gemeenschap van goederen zijn gehuwd. Het huwelijk is ontbonden bij beschikking van het Gerecht op 23 juni 2020, en de echtscheidingsbeschikking is op 1 september 2020 ingeschreven. De vrouw had in eerste aanleg verzocht om een partneralimentatie van US$ 1.800,- per maand, maar het Gerecht heeft de man veroordeeld tot betaling van US$ 853,- per maand. De man is in hoger beroep gegaan om deze beslissing te laten vernietigen en de alimentatie te verlagen tot nihil of tot US$ 200,-. De vrouw heeft in incidenteel appel gevraagd om verhoging van de alimentatie tot US$ 1.800,-. Tijdens de zitting op 27 augustus 2021 zijn beide partijen en hun gemachtigden aanwezig geweest. De vrouw heeft een zelfstandig tegenverzoek ingediend, waarin zij de bevestiging van de bestreden beschikking heeft verzocht.

Het Hof heeft de behoefte van de vrouw vastgesteld op US$ 1.509,- per maand, rekening houdend met haar inkomen en lasten. De man heeft een inkomen van US$ 2.632,85 per maand. Het Hof heeft geoordeeld dat de man in staat is om een alimentatie van US$ 863,- per maand te betalen, wat hoger is dan het bedrag dat in eerste aanleg is vastgesteld. De ingangsdatum van de alimentatie is vastgesteld op 1 december 2020. Het Hof heeft de bestreden beschikking bevestigd, met de aanpassing van het alimentatiebedrag. Een kostenveroordeling is niet op zijn plaats in deze zaak tussen ex-echtgenoten.

Uitspraak

Burgerlijke zaken over 2021 Vonnis no.:
Registratienummers: EUX2020 00002 – EUX2021H00001
Uitspraak: 5 november 2021

GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE

van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en
van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
B E S C H I K K I N G
in de zaak van:

[APPELLANT],

wonende in Sint Eustatius,
hierna: de man,
in eerste aanleg verweerder, thans appellant in het principaal appel en geïntimeerde in het incidenteel appel,
gemachtigde: mr. J.J. Rogers,
tegen

[APPELLANTE],

wonende in Sint Eustatius,
hierna: de vrouw,
in eerste aanleg verzoekster, thans geïntimeerde in het principaal appel en appellante in het incidenteel appel,
gemachtigde: mr. M.M. Hofman-Ruigrok.
1. Het verloop van de procedure
1.1.
Bij een op 6 april 2021 ingekomen beroepschrift is de man in hoger beroep gekomen van de tussen partijen gegeven en op 2 maart 2021 uitgesproken beschikking van het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zittingsplaats Sint Eustatius (hierna: het Gerecht). Onder aanvoering van beroepsgronden heeft de man verzocht dat het Hof de bestreden beschikking zal vernietigen en het verzoek van de vrouw om partneralimentatie alsnog zal afwijzen, met compensatie van de proceskosten.
1.2
De zaak is behandeld op de zitting van het Hof in Sint Maarten van 27 augustus 2021. Van de zijde van beide partijen zijn voorafgaand aan de zitting bij brieven van 24 augustus 2021 nadere producties ingediend. Op de zitting waren aanwezig de man en zijn gemachtigde alsmede de gemachtigde van de vrouw. De vrouw zelf belde in vanuit Sint Eustatius.
1.3
De gemachtigde van de vrouw heeft ter zitting een verweerschrift tevens houdende een “zelfstandig tegenverzoek” (op te vatten als incidenteel appel;
Hof) ingediend en voorgelezen en verzocht dat het Hof de man alsnog zal veroordelen om aan de vrouw een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud te betalen van US$ 1.800,- per maand, althans een door het Hof te betalen bedrag hoger dan de in eerste aanleg bepaalde bijdrage van US$ 853,- per maand, althans de bestreden beschikking geheel zal bevestigen, kosten rechtens. Mr. Rogers heeft schriftelijke pleitnotities overgelegd en voorgedragen.
1.4
Beschikking is aangezegd voor vandaag.
2. De beoordeling
2.1
De man (thans 58 jaar) en de vrouw (thans 69 jaar) zijn op 1 september 1990 te Sint Eustatius met elkaar gehuwd in gemeenschap van goederen. Dat huwelijk, waaruit geen kinderen zijn geboren, is bij beschikking va het Gerecht van 23 juni 2020 ontbonden, waarna die beschikking op 1 september 2020 in de daartoe bestemde registers is ingeschreven.
2.2
Bij de thans bestreden beschikking van 2 maart 2021 heeft het Gerecht op verzoek van beide partijen een bevel gegeven om tot scheiding en deling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap over te gaan, met benoeming van een notaris en twee onzijdige personen. Daarnaast heeft het Gerecht, op het verzoek van de vrouw om een partneralimentatie van US$ 1.800,- per maand, de man veroordeeld tot betaling aan de vrouw van een bedrag van US$ 853,- per maand als bijdrage in haar levensonderhoud, ingaande op 1 december 2020 dan wel (als dit later is) het moment van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking.
2.3
Tegen die laatste beslissing, over de alimentatie, zijn de beide appels gericht. De man beoogt verlaging tot nihil althans het door hem aangeboden bedrag van US$ 200,-, de vrouw wenst verhoging tot maximaal US$ 1.800,- met bevestiging van het bestreden vonnis als ondergrens. De appels zullen gezamenlijk worden besproken.
2.4
De behoefte die de vrouw in appel opgeeft bedraagt US$ 1.585,- (haar inkomen van US$ 646,- minus haar lasten ad US$ 2.231,-) wat ertoe moet leiden dat het verzoek in elk geval deels, voor het bedrag hoger dan US$ 1.585,-, niet toewijsbaar is.
2.5
Dat de vrouw meer inkomsten heeft dan het door haar opgegeven en verantwoorde bedrag van US$ 646,- is onvoldoende aannemelijk geworden. Het volgt ook niet zonder meer uit het door de vrouw gestelde tekort in haar budget. De vrouw beschikt kennelijk (al dan niet los van de gemeenschappelijke goederen) over enig privévermogen en zij kan – zo stelt zij – nu nog terugvallen op vrienden en familie; volgens de vrouw heeft zij ook tijdens het huwelijk uit eigen (familie)fondsen moeten putten, toen voor de liefhebberijen van de man. Dat deze bezittingen ook revenuen generen is niet gebleken en er is vooralsnog ook geen reden om van de vrouw te vergen dat zij dat vermogen te gelde maakt om in haar levensonderhoud te voorzien. Partijen dienen hun huwelijksgoederengemeenschap zo snel mogelijk te verdelen, om zo een vermogensrechtelijke “eindtoestand” te bereiken. Die kan, zo nodig, dienen als basis voor een aangepaste onderhoudsbijdrage.
2.5
De belangrijkste kostenpost van de vrouw is de huur van US$ 700,- die zij betaalt voor het huis (met tuin) waarin zij tijdens hun huwelijk met de man heeft gewoond. Of zij daarmee boven haar stand leeft, en of zij in aanmerking komt voor een goedkoper huurhuis, zal blijken wanneer partijen hun gezamenlijke vermogen hebben gescheiden. Tot die tijd is er, mede gelet op de levensstandaard tijdens het huwelijk, geen aanleiding om uit te gaan van een lager bedrag aan woonlasten. De keuze van de man om zelf goedkoper te wonen houdt naar zijn eigen zeggen verband met zijn wens het gemeenschappelijke huis te Baybrow af te bouwen waarvoor hij nu de hypotheek betaalt zonder er in te kunnen wonen. De kosten voor dit huis kunnen bij de verdeling worden verrekend.
2.6
Wat betreft de overige kosten blijkt voor “utilities” uit de twee overgelegde afrekeningen een gemiddelde (over twee maanden) van US$ 63,00. Dat bedrag neemt het Hof in aanmerking, evenals de onbetwiste posten “groceries” (US$ 250,-) en “sanitation” (US$ 18,-). Een vaste telefoonlijn ad US$ 25,- is niet buitensporig en
US$ 60,- voor transport en US$ 75,- voor “ontbijt/lunch” zijn dat evenmin; dat het internet goedkoper kan dan US$ 103,- heeft de man niet onderbouwd. Dat de vrouw op haar leeftijd enige kosten maakt voor tuinonderhoud is niet onredelijk en/of onaannemelijk. Bij gebrek aan bewijs van de hoogte zullen die kosten op US$ 50,- worden gesteld. Dat de vrouw maandelijks US$ 90,- aan vitamines en andere non-declarabele geneesmiddelen en preparaten koopt behoefde echter nadere onderbouwing en bewijs, evenals de post “entertainment” ad US$ 100,-; zij blijven daarom buiten de berekening. Waar het gaat om de posten “charity/church”, “haircare/salon/ toiletries”, “mobile phone” en “travel” sluit het Hof zich aan bij de verlaging van US$ 580,- naar US$ 165,- (dat is achtereenvolgens: US$ 40,-, US$ 50-, US$ 50,- en US$ 25,-), die het Gerecht heeft toegepast. De wens van de vrouw om aan haar kerk te doneren dient de man te respecteren, maar hij hoeft daarvoor niet voor een bedrag hoger dan US$ 40,- per maand op te komen. Dat de vrouw reiskosten moet maken die de verzekering niet vergoedt is niet gebleken. In totaal wordt dat dan US$ 809,- + US$ 700,- = US$ 1.509,- aan relevante kosten.
2.7
De huidige behoefte van de vrouw komt met dit alles uit op US$ 1.509,- minus US$ 646 = US$ 863,-, iets hoger dan in eerste aanleg is vastgesteld.
2.8
Waar het gaat om het inkomen van de man zijn er ook in hoger beroep geen andere aanknopingspunten dan de loonstroken en de drie belastingaangiften (2017, 2018 en 2019) waaruit het Gerecht een extra inkomen uit onderneming van US$ 550,- per maand heeft afgeleid. De vrouw stelt bloot dat er meer moet zijn, de man klaagt zonder enig nader bewijs dat het altijd minder is geweest en dat de inkomsten van zijn garage door de Covid-pandemie en zijn eigen verslechterde gezondheid nog verder zijn teruggelopen. Schriftelijk bewijs voor deze stellingen had de man al in het geding kunnen en moeten brengen en voor zover hij bewijs via het horen van getuigen aanbiedt, is dat aanbod onvoldoende gespecificeerd. Ook in hoger beroep wordt daarom uitgegaan van een inkomen van de man van US$ 2.632,85.
2.9
Ook waar het gaat om de in aanmerking te nemen kosten van de man sluit het Hof zich aan bij de beslissing en de motivering van het Gerecht. Partijen hebben niets aangevoerd dat een aanpassing naar boven of beneden noodzakelijk maakt en al helemaal niet een zodanige aanpassing dat deze gevolgen kan hebben voor de hoogte van de onderhoudsbijdrage. De draagkracht van de man komt immers uit op US $ 1.334,34 en is dus ruim hoger dan de zojuist vastgestelde behoefte van de vrouw.
2.1
Het door de man te betalen bedrag aan alimentatie zal gelet het voorgaande worden vastgesteld op US$ 863,- per maand in plaats van de US$ 853,- die het Gerecht heeft toegewezen. Omdat enerzijds de vrouw in appel niet kenbaar heeft gevraagd om een eerdere ingangsdatum dan 1 december 2020 en anderzijds het Hof zich aansluit bij het kennelijke oordeel van het Gerecht dat de man na de mondelinge behandeling (op 1 december 2020) voldoende rekening geeft kunnen houden met een alimentatieverplichting van de vastgestelde omvang - een verplichting die in appel met een klein bedrag wordt verhoogd - houdt het Hof aan die datum vast. Het appel van de vrouw slaagt dus gedeeltelijk en dat van de man faalt.
2.11
De bestreden beschikking zal daarom worden bevestigd met dien verstande
dat de alimentatie US$ 863,- per maand bedraagt en de ingangsdatum definitief op
1 december 2020 wordt bepaald. Een kostenveroordeling is in deze zaak tussen ex-echtgenoten niet op haar plaats.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
bevestigt de bestreden beschikking, met dien verstande dat het door de man te betalen bedrag ter zake van levensonderhoud wordt bepaald op US$ 863,- per maand (in plaats van US$ 853,-) en de ingangsdatum van deze veroordeling op
1 december 2020.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F.W.J. Meijer, M.W. Scholte, en A.S. Arnold, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en ter openbare terechtzitting van het Hof in Sint Maarten uitgesproken op 5 november 2021 in tegenwoordigheid van de griffier.