ECLI:NL:OGHACMB:2024:20

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
16 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
AUA2023H00016
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen fictieve afwijzende beschikking op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 16 februari 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van Arcos Dorados Aruba N.V. (hierna: ADA) tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba van 18 januari 2023. Het Gerecht had het beroep van ADA tegen een fictieve afwijzende beschikking op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De zaak betreft een boete die de minister van Arbeid, Energie en Integratie aan ADA had opgelegd wegens overtreding van de Landsverordening toelating en uitzetting. ADA had op 18 mei 2021 bezwaar gemaakt tegen deze boete, maar het Gerecht oordeelde dat het beroep tegen de fictieve afwijzende beschikking te laat was ingediend.

Het Hof heeft overwogen dat de termijn voor het indienen van beroep tegen een fictieve afwijzende beschikking op bezwaar begint te lopen op de dag na de dag waarop het bestuursorgaan in gebreke raakt om tijdig op het bezwaarschrift te beslissen. In dit geval had de minister uiterlijk op 10 augustus 2021 moeten beslissen, waardoor de termijn voor het indienen van beroep op 11 augustus 2021 begon en op 5 oktober 2021 eindigde. ADA had pas op 29 september 2022 beroep ingesteld, wat buiten de termijn viel. Het Hof bevestigde de eerdere uitspraak van het Gerecht en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige besluitvorming door bestuursorganen en de gevolgen van termijnoverschrijding voor de ontvankelijkheid van beroepsprocedures. Het Hof wees erop dat de wetgeving (de Landsverordening administratieve rechtspraak) duidelijk is over de termijnen en dat het bestuursorgaan niet kan worden vrijgesteld van zijn verplichtingen door vertraging in de procedure.

Uitspraak

AUA2023H00016
Datum uitspraak: 16 februari 2024
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
Arcos Dorados Aruba N.V., gevestigd in Aruba (hierna: ADA),
appellante,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) van 18 januari 2023 in zaak nr. AUA202203372, in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Arbeid, Energie en Integratie (hierna: de minister)

Procesverloop

Bij beschikking van 8 april 2021 heeft de minister ADA een boete opgelegd van in totaal Afl. 49.305,54 wegens overtreding van artikel 23, vierde lid, van de Landsverordening toelating en uitzetting.
Op 18 mei 2021 heeft ADA daartegen bezwaar gemaakt.
Op 29 september 2022 heeft ADA beroep ingesteld tegen het met een afwijzende beschikking gelijkgestelde uitblijven van een beschikking op het door haar gemaakte bezwaar (hierna: fictieve afwijzende beschikking op bezwaar).
Bij uitspraak van 18 januari 2023 heeft het Gerecht het door ADA daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft ADA hoger beroep ingesteld.
Het Hof heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 oktober 2023. ADA, vertegenwoordigd door mr. E.J.M. Lotter Homan, advocaat, en de minister, vertegenwoordigd door mr. R.A. Wix, advocaat, zijn verschenen.

Overwegingen

Het door ADA op 18 mei 2021 ingediende bezwaarschrift is, bijna een jaar later, op 11 mei 2022 doorgestuurd aan de bezwaaradviescommissie (hierna: BAC), bedoeld inde Landsverordening administratieve rechtspraak (Lar). Op 23 mei 2022 heeft de secretaris van de BAC aan ADA de ontvangst van het bezwaarschrift bevestigd met daarbij de mededeling dat de bezwaarprocedure in gang is gezet en dat ADA zal worden uitgenodigd voor een hoorzitting. Daarbij is ook medegedeeld dat gebruik zal worden gemaakt van de mogelijkheid in artikel 19, tweede lid, van de Lar om de adviestermijn te verlengen. Op 17 oktober 2022 is ADA uitgenodigd voor de hoorzitting op 9 december 2022.
Het Gerecht heeft overwogen dat de minister op grond van de bepalingen van de Lar binnen twaalf weken na ontvangst van het bezwaarschrift, dus uiterlijk op 10 augustus 2021, moest beschikken. Op grond van artikel 27, tweede lid, van de Lar kon daarom uiterlijk op 5 oktober 2021 beroep worden ingesteld tegen de fictieve afwijzende beschikking op bezwaar. Voor het betoog dat de termijn voor het instellen van beroep samenhangt met het daadwerkelijk in handen stellen van het bezwaarschrift aan de BAC, biedt de Lar geen grondslag. Het ingediende beroepschrift tegen de fictieve afwijzende beschikking op bezwaar is buiten de beroepstermijn ingediend en de termijnoverschrijding is niet verschoonbaar. Dit ontheft de minister niet van zijn verplichting om alsnog op het bezwaarschrift te beschikken, aldus het Gerecht.
ADA betoogt dat uit artikel 19, eerste lid, in samenhang gelezen met artikel 20, eerste lid, van de Lar letterlijk volgt dat de termijn voor het instellen van een beroep tegen een fictieve afwijzende beschikking op bezwaar aanvangt met het daadwerkelijk in handen stellen van de BAC van het bezwaarschrift. De Lar sanctioneert het niet tijdig doorsturen van stukken aan de BAC niet en stelt de artikelen 19, eerste lid, en artikel 20, eerste lid, niet buiten werking als de stukken alsnog, maar verlaat, worden doorgestuurd. Het Gerecht heeft dat niet onderkend en het beroepschrift daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
3.1.
Artikel 15, aanhef en onder a, van de Lar, voor zover hier van belang, luidt:
"Tenzij het bestuursorgaan het bezwaarschrift […] niet-ontvankelijk heeft verklaard, stelt het het bezwaarschrift en de daarop betrekking hebbende stukken in handen van de bezwaaradviescommissie:
a. uiterlijk binnen twee weken na ontvangst van het bezwaarschrift, […]"
Artikel 19, eerste en tweede lid, luidt:
"1. De bezwaaradviescommissie brengt het bestuursorgaan advies uit binnen vier weken nadat zij het bezwaarschrift van het bestuursorgaan heeft ontvangen.
2. Indien het redelijkerwijs niet mogelijk is advies uit te brengen binnen de in het eerste lid bedoelde termijn, kan de commissie deze termijn eenmaal met ten hoogste vier weken verlengen. De commissie doet van een zodanige verlenging mededeling aan de indiener van het bezwaarschrift en het bestuursorgaan."
Artikel 20, eerste lid, luidt:
"1. Het bestuursorgaan neemt de beslissing op het bezwaarschrift binnen zes weken na de dagtekening van het advies of, indien het advies niet binnen de daarvoor gestelde termijn is ontvangen, binnen zes weken na het verstrijken van die termijn."
Artikel 27, tweede lid, luidt:
"2. Indien het beroepschrift evenwel betrekking heeft op het uitblijven van een beslissing op het bezwaarschrift, bedraagt de termijn acht weken en gaat hij in op de dag waarop het bestuursorgaan in gebreke raakt, tijdig op het bezwaarschrift te beslissen."
3.2.
Op grond van artikel 27, tweede lid, van de Lar kan tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaarschrift (de zogenoemde fictieve afwijzende beschikking op bewaar) beroep worden ingesteld. De termijn om beroep in te stellen bedraagt acht weken en gaat in op de dag waarop het bestuursorgaan in gebreke raakt tijdig op het bezwaarschrift te beslissen. Dat is de dag na de dag waarop het bestuursorgaan (nog) tijdig op het bezwaarschrift had kunnen beslissen. Zoals het Hof eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 11 mei 2022, ECLI:NL:OGHACMB:2022:45), bedraagt op grond van de artikelen 15, aanhef en onder a, 19, eerste lid, en 20, eerste lid, van de Lar de termijn voor een beslissing op een bezwaarschrift in totaal twaalf weken. Indien de BAC de adviestermijn met vier weken heeft verlengd als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Lar bedraagt de beslistermijn zestien weken. Van een dergelijke verlenging doet de BAC mededeling (ook) aan de indiener van het bezwaarschrift. Het Hof heeft eveneens eerder overwogen (bijvoorbeeld in de uitspraak van 25 januari 2011, ECLI:NL:OGHACMB:2011:BQ0634), dat het bestuursorgaan binnen twaalf dan wel zestien weken na de ontvangst ervan op het bezwaarschrift dient te beschikken. Daarmee is ADA het niet eens. Volgens ADA vangt de beslistermijn pas aan als het bestuursorgaan het bezwaarschrift feitelijk in handen heeft gesteld van de BAC. Hoewel ADA op zichzelf terecht wijst op de letterlijke tekst van artikel 20, eerste lid, van de Lar, ziet het Hof daarin geen grond om terug te komen van zijn eerdere rechtspraak. Daarvoor is doorslaggevend dat het systeem van de Lar ervan uitgaat dat na het verlopen van de beslistermijn steeds een fictieve afwijzende beschikking op bezwaar ontstaat waartegen beroep kan worden ingesteld. De wetgever heeft daarmee rechtsbescherming willen openstellen tegen het niet (tijdig) geven van een beschikking op bezwaar. Indien ADA zou worden gevolgd in haar betoog, zou het begin van de beslistermijn afhankelijk worden van een handeling van het bestuursorgaan, te weten het in handen van de BAC stellen van het bezwaarschrift. Daarmee zou het bestuursorgaan het aanvangstijdstip van de beslistermijn kunnen beïnvloeden of zelfs kunnen voorkomen dat de beslistermijn een aanvang neemt en daarmee dus ook de mogelijkheid voor de bezwaarde om beroep in te stellen tegen een fictieve afwijzende beschikking op bezwaar. De door ADA voorgestane uitleg past daarom niet in het met de Lar beoogde systeem van rechtsbescherming tegen niet tijdig beschikken op bezwaar. Het Hof voegt daaraan toe dat dit systeem er ook toe leidt dat voor de bezwaarde in alle gevallen duidelijk is wanneer de beslistermijn aanvangt en daarmee ook wanneer de termijn voor het instellen van beroep tegen een fictieve afwijzende beschikking op bezwaar aanvangt. In de door ADA voorgestane uitleg is dat niet zo, omdat artikel 15 van de Lar het bestuursorgaan niet verplicht om aan de indiener van het bezwaarschrift mee te delen wanneer het bezwaarschrift in handen van de BAC is gesteld. Het Hof wijst er verder op het bestuursorgaan verplicht blijft om reëel op een bezwaarschrift te beslissen, ook als niet of niet tijdig beroep is ingesteld tegen een fictieve afwijzende beschikking op bezwaar, en dat het niet of niet tijdig instellen van beroep tegen een fictieve afwijzende beschikking op het bezwaar niet tot gevolg is dat de afwijzende beschikking in rechte vaststaat. Dat het Hof de door ADA voorgestane uitleg niet volgt, beperkt aldus de rechtsbescherming niet. Het voorgaande betekent dat de minister uiterlijk op 10 augustus 2021 op het bezwaar diende te beschikken, dat 11 augustus 2021 de eerste dag van de beroepstermijn tegen de fictieve afwijzende beschikking op bezwaar was en 5 oktober 2021 de laatste. Het Gerecht heeft het op 29 september 2022 ingestelde beroep daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het betoog slaagt niet.
4. Het hoger beroep is ongegrond zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. T.G.M. Simons, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.M.C.S. van der Heide, griffier.
w.g. Bel
voorzitter
w.g. Van der Heide
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2024.