Uitspraak
f68.600,- wegens het niet naleven van de medewerkingsverplichting (hierna: boetebeschikking).
Inleiding
Aangevallen uitspraak
Daarna heeft het Gerecht onder 8.1.1 overwogen dat de boetebeschikking niet in strijd is met het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden en artikel 2 van de Staatsregeling van Curaçao omdat FTAC bij landsverordening is ingesteld en daaraan haar bevoegdheden ontleent om een onderzoek te starten of een boete op te leggen.
Verder heeft het Gerecht onder 9.1.1 en verder overwogen dat FTAC niet onzorgvuldig heeft gehandeld. Uit het samenstel van de verschillende leden van artikel 6.2 van de Lvic volgt dat een ieder verplicht is FTAC inlichtingen te verstrekken die noodzakelijk zijn voor haar toezichthoudende- en onderzoekstaak. Deze verplichting is niet beperkt tot een onderneming of een ondernemingsvereniging, maar strekt zich ook uit tot natuurlijke personen. FTAC hoefde dus niet te onderzoeken hoe DCTA is georganiseerd. Ook mocht FTAC overgaan tot het schatten van de omzetgegevens omdat zij niet bevoegd is financiële gegevens van bedrijven bij banken te vorderen. Bovendien wist FTAC niet van welke banken de taxibedrijven gebruik maakten.
Onder 10.1.1 heeft het Gerecht overwogen geen grond te zien voor het oordeel dat de secretaris van DCTA niet bevoegd was informatie te verstrekken namens DCTA. FTAC heeft uit het handelsregister afgeleid wie de bestuurders waren van DCTA. De geregistreerde bestuursleden van DCTA zijn in het handelsregister niet gewijzigd. Ook bleek niet van een opheffing van DCTA. FTCA heeft de voorzitter van DCTA regelmatig verzocht aan het informatieverzoek te voldoen, waaraan ook hij niet heeft voldaan.
Ten slotte heeft het Gerecht onder 11.1 overwogen dat FTAC geen beroep kan doen op het zwijgrecht in artikel 6.4 van de Lvic. Dat artikel is pas aan de orde wanneer er inlichtingen worden gevraagd met het oog op het opleggen van een bestuurlijke boete. FTAC heeft dergelijke inlichtingen niet gevraagd, maar heeft alleen informatie willen inwinnen over de wijze waarop DCTA is georganiseerd, wat haar doelen zijn en wie haar leden zijn. Er was in die fase geen sprake van het opleggen van een bestuurlijke boete. Dat is pas daarna in beeld gekomen omdat DCTA niet meewerkte aan haar verplichting om informatie te verstrekken.
Hoger beroep
De door FTAC gehanteerde bevoegdheidsgrondslag is artikel 7.3 van de Lvic. Het Hof stelt vast dat in die bepaling niet wordt verwezen naar artikel 6.2, vijfde lid, maar naar artikel 6.4, eerste lid. Artikel 6.4 heeft echter geen leden. Artikel 6.4 bepaalt dat de inlichtingenverplichting (dus niet de volledige medewerkingsverplichting) niet geldt voor zover het zogenoemd wilsafhankelijk materiaal betreft. Dit artikel houdt daarmee zelf geen (medewerkings)verplichting in, maar beperkt juist de medewerkingsverplichting van artikel 6.2, vijfde lid. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat wat nu artikel 6.2, vijfde lid, is, oorspronkelijk artikel 6.4, eerste lid, was en dat wat nu artikel 6.4 is, eerst artikel 6.4, tweede lid, was. Het eerste lid van artikel 6.4 (oud) bevatte aldus de medewerkingsverplichting en het tweede lid de uitzondering daarop. Artikel 7.3 is niet gewijzigd. Uit het voorgaande blijkt dat de wetgever heeft verzuimd om daarin de verwijzing naar artikel 6.4, eerste lid, te vervangen door artikel 6.2, vijfde lid. Dat blijkt ook uit de memorie van toelichting bij artikel 7.3. De bedoeling van de wetgever is daarmee onmiskenbaar geweest het beboetbaar maken van het niet voldoen aan de medewerkingsverplichting, terwijl (het uiteindelijke) artikel 6.4 zelf geen verbodsnorm bevat maar juist een beperking van de medewerkingsverplichting. Deze omstandigheden zijn toereikend voor het oordeel dat er een wettelijke grondslag is voor het opleggen van een boete bij handelen in strijd met de medewerkingsverplichting uit artikel 6.2, vijfde lid. Het Hof voegt daaraan toe dat in een situatie, zoals hier, waarin de wettekst niet klip en klaar is over de verbodsnorm, het voor degene die wordt beboet duidelijk moet zijn geweest dat hij in geval van een bepaald handelen of nalaten een beboetbare overtreding zou begaan. Aan dat vereiste is in het geval van DCTA voldaan. FTAC heeft immers in de bijlage bij de brief van 13 augustus 2020 (het informatieverzoek) erop gewezen dat DCTA verplicht is mee te werken aan een informatieverzoek en dat FTAC het niet meewerken of het geven van onjuiste of misleidende antwoorden kan bestraffen met een boete. Die waarschuwing heeft FTAC in de brieven van 10 september 2020, 19 oktober 2020 en 13 november 2020 herhaald.