ECLI:NL:OGHACMB:2025:110

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
21 mei 2025
Publicatiedatum
22 mei 2025
Zaaknummer
SXM2023H00090, SXM2023H00176, SXM2023H00177, SXM2023H00178 en SXM2023H00179.
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake loonsommen voor premieheffing en hoorplicht in bestuursrechtelijke context

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het Uitvoeringsorgaan Sociale en Ziektekostenverzekeringen (USZV) tegen een uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten. De zaak betreft naheffingsaanslagen voor premie ziekteverzekering en ongevallenverzekering die USZV aan Phimaca Car Rental N.V. heeft opgelegd voor de jaren 2012 tot en met 2016. Het Gerecht heeft de bestreden beschikkingen vernietigd omdat USZV Phimaca niet had gehoord in de bezwaarfase, wat in strijd is met de hoorplicht. USZV heeft hoger beroep ingesteld, maar het Hof bevestigt de uitspraak van het Gerecht. Het Hof oordeelt dat USZV de 22 personen die voor Phimaca werkten terecht als werknemers heeft aangemerkt en dat de premie moet worden berekend op basis van het vastgestelde dagloon, niet op basis van het daadwerkelijk uitbetaalde loon. Het Hof concludeert dat het hoger beroep van USZV ongegrond is en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, met de verplichting voor USZV om opnieuw op de bezwaren van Phimaca te beslissen. USZV wordt ook veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van Phimaca.

Uitspraak

SXM2023H00090, SXM2023H00176, SXM2023H00177, SXM2023H00178 en SXM2023H00179
Datum uitspraak: 21 mei 2025
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
het Uitvoeringsorgaan Sociale en Ziektekostenverzekeringen (hierna: USZV),
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (hierna: het Gerecht) van 17 juli 2023 in zaak nr. SXM202200824, in het geding tussen:
Phimaca Car Rental N.V., handelend onder de naam Hertz Car Rental, gevestigd in Sint Maarten (hierna: Phimaca),
en
appellant
Procesverloop
Bij afzonderlijke beschikkingen van 31 oktober 2018 en 1 november 2018 heeft USZV aan Phimaca naheffingsaanslagen premie ziekteverzekering en ongevallenverzekering voor de jaren 2012 tot en met 2016 opgelegd.
Bij beschikkingen van 5 april 2022 heeft USZV de door Phimaca daartegen gemaakte bezwaren voor zover die zien op het jaar 2012 ongegrond verklaard, en voor de jaren 2013 tot en met 2016 gegrond verklaard (hierna: bestreden beschikkingen).
Bij uitspraak van 17 juli 2023 (ECLI:NL:OGEAM:2023:60) heeft het Gerecht het door Phimaca daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beschikkingen vernietigd.
Tegen deze uitspraak heeft USZV hoger beroep ingesteld.
Phimaca heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaken gevoegd op een zitting behandeld op 19 april 2024. USZV werd vertegenwoordigd door mr. M.M. Hofman-Ruigrok, advocaat. Phimaca werd vertegenwoordigd door mr. M. Tervoort, advocaat, die heeft deelgenomen aan de zitting via een videoverbinding met Nederland.
Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen opheldering te geven over de inhoudelijke geschilpunten. Phimaca heeft op 11 juli 2024 van die gelegenheid gebruik gemaakt en USZV op 10 januari 2025.
Het Hof heeft de zaken opnieuw gevoegd op een zitting behandeld op 20 januari 2025. USZV werd wederom vertegenwoordigd door mr. M.M. Hofman-Ruigrok en Phimaca door mr. M. Tervoort.
Overwegingen

Inleiding

1. Phimaca exploiteert een autoverhuurbedrijf in de buurt van het vliegveld van Sint Maarten. USZV heeft over de jaren 2012 tot en met 2016 een looncontrole gedaan bij Phimaca ter bepaling van de loonsommen voor de heffing van premie op grond van de Landsverordening ziekteverzekering (hierna: Lzv), de Landsverordening ongevallenverzekering (hierna: Lov) en de Cessantialandsverordening. Daarvan is op 22 juni 2017 een conceptlooncontrolerapport vastgesteld. Om de termijn voor naheffing, bedoeld in artikel 8d van de Lzv en artikel 8c van de Lov, zeker te stellen, heeft USZV bij beschikking van 9 december 2017 voor het jaar 2012 alvast een naheffingsaanslag opgelegd.
Van de controle is een conceptlooncontrolerapport vastgesteld waarop Phimaca op 21 juli 2017 schriftelijk heeft gereageerd. Daarna is op 25 oktober 2018 een definitief looncontrolerapport vastgesteld. De naheffingsaanslag voor het jaar 2012 is verlaagd naar NA
f8.612,02. Voor het jaar 2013 is een naheffingsaanslag van NA
f16.689,05 opgelegd, voor het jaar 2014 NA
f26.952,01, voor het jaar 2015 NA
f29.995,- en voor het jaar 2016 NA
f28.699,-.
In de op 23 november 2018 gemaakte bezwaren heeft USZV aanleiding gezien de naheffingsaanslagen voor de jaren 2013-2016 te verminderen.

Aangevallen uitspraak

2. Het Gerecht heeft vastgesteld dat USZV Phimaca niet heeft gehoord in de bezwaarfase. Gelet op de bezwaargronden heeft USZV zich niet op het standpunt kunnen stellen dat het bezwaar niet kon leiden tot een andersluidend besluit. USZV heeft daarom niet kunnen afzien van het houden van een hoorzitting. De bestreden beschikkingen kunnen daarom wegens schending van de hoorplicht niet in stand blijven.

Hoger beroep

Mocht in bezwaar van een hoorzitting worden afgezien?
3. USZV betoogt dat het op goede gronden heeft besloten om geen hoorzitting te houden omdat de bezwaren kennelijk ongegrond waren. Tijdens de bezwaarfase is tussen partijen in februari en maart 2022 uitgebreid overleg geweest en gecorrespondeerd over de inhoud van het bezwaarschrift. Tijdens deze periode heeft Phimaca alle argumenten kunnen aanvoeren, informatie kunnen overleggen en gelegenheid gekregen de bezwaren toe te lichten. Het houden van een hoorzitting had daar niets aan kunnen toevoegen.
3.1.
Op grond van artikel 67 van de Landsverordening administratieve rechtspraak kan van het houden van een hoorzitting worden afgezien, indien:
a. het bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk is;
b. het bezwaarschrift kennelijk ongegrond is;
c. de bezwaarde en de andere partijen schriftelijk hebben verklaard geen gebruik te willen maken van het recht om te worden gehoord; of
d. aan het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen en de andere partijen daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad.
3.2.
Het Hof overweegt dat geen sprake is van een of meer van deze omstandigheden. De bezwaren zijn niet kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond verklaard nu voor het premiejaar 2012 het bezwaar ongegrond is verklaard en voor de premiejaren 2013 tot en met 2016 de bezwaren gegrond zijn verklaard. Dat USZV heeft besloten geen hoorzitting te houden omdat de bezwaarschriften kennelijk ongegrond waren, mist daarom feitelijke grondslag. Niet gebleken is dat Phimaca schriftelijk heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht om te worden gehoord. Evenmin is USZV aan het bezwaar volledig tegemoet gekomen. Het betoog van USZV slaagt niet.
3.3.
Dit betekent dat het Gerecht de bestreden beschikkingen op goede gronden heeft vernietigd wegens het schenden van de hoorplicht.
Vervolg
4. Het Hof overweegt vervolgens dat de rechtsgevolgen van de vernietigde bestreden beschikkingen niet in stand kunnen blijven. Dat kan alleen al niet omdat USZV het nadere standpunt heeft ingenomen dat de naheffingen ten aanzien van Graig Bodyman B.V. moeten worden gecorrigeerd.
4.1.
Ter bevordering van de definitieve beslechting van de geschillen oordeelt het Hof hierna, aan de hand van de door het Gerecht niet besproken beroepsgronden van Phimaca, over de inhoudelijke punten die partijen nog verdeeld houden.
Zijn de 22 personen die werkzaamheden voor Phimaca verrichtten werknemers in de zin van de Lzv en de Lov?
5. In geschil is ten eerste of de 22 personen die blijkens de grootboekrekeningen tegen betaling werkzaamheden verrichtten voor Phimaca, door USZV terecht als werknemer in de zin van de Lzv en de Lov zijn aangemerkt op de grond dat tussen die personen en Phimaca een dienstverband bestaat. Volgens Phimaca is dat niet zo omdat deze personen zelfstandigen zijn met wie mondelinge overeenkomsten van opdracht zijn aangegaan. Zij waren niet verplicht om persoonlijk arbeid te verrichten en er was ook geen gezagsverhouding. Phimaca wijst daarvoor op de zeer lage betalingsfrequentie aan deze 22 personen. Als deze personen wel als werknemer moeten worden aangemerkt, zijn zij volgens Phimaca 'losse werknemers'. Daarvoor wijst Phimaca opnieuw op de zeer lage betalingsfrequentie.
5.1.
Artikel 1 van de Lzv, voor zover hier van belang, definieert een werknemer als een ieder die voor een werkgever in dienstverband of persoonlijk in aangenomen werk arbeid verricht, behalve:
- voor wat degene betreft die persoonlijk in aangenomen werk arbeid verricht: indien hij zelf door USZV als werkgever is aangemerkt;
- losse werknemers, waaronder wordt verstaan werknemers die als regel geen twaalf achtereenvolgende dagen, niet meegerekend zondagen en feestdagen als bedoeld in de Arbeidsregeling, in dienst van de werkgever zijn.
Artikel 1 van de Lov, voor zover hier van belang, definieert een werknemer als een ieder die voor een werkgever in dienstverband of persoonlijk in aangenomen werk arbeid verricht, behalve:
- voor wat degene betreft die persoonlijk in aangenomen werk arbeid verricht: indien hij zelf door USZV als werkgever is aangemerkt.
5.2.
In de uitspraak van 18 november 2020 (ECLI:NL:OGHACMB:2020:255) heeft het Hof overwogen dat voor het aannemen van een dienstverband in de zin van de Lzv of de Lov vereist is dat de desbetreffende opdrachtnemer verplicht is de arbeid persoonlijk te verrichten, de opdrachtgever verplicht is loon te betalen en tussen de opdrachtgever en de opdrachtnemer, wat betreft de te verrichten arbeid, een gezagsverhouding bestaat.
5.3.
Blijkens paragraaf 5.7 van het looncontrolerapport heeft Phimaca de betalingen aan de in totaal 22 personen in de grootboekrekeningen opgevoerd als "other wages". Deze personen zijn niet als werknemer geregistreerd bij USZV. De financieel manager van Phimaca heeft over deze betalingen verklaard dat er geen schriftelijke overeenkomsten zijn met deze personen. Volgens de controlemedewerker is verder verklaard dat de 22 personen verplicht zijn opdrachten/aanwijzingen op te volgen en verplicht zijn op vastgestelde tijden duidelijk omschreven werkzaamheden te verrichten. Gelet op deze feiten en omstandigheden kan geconcludeerd worden dat er sprake is van een dienstverband, aldus het looncontrolerapport.
5.4.
Naar het oordeel van het Hof kon USZV, gelet op de betalingen die zijn opgevoerd als "other wages" en de uitlatingen van de financieel manager, ervan uitgaan dat er tussen de 22 personen en Phimaca een dienstverband bestond. Het is vervolgens aan Phimaca om daarover, in geval van betwisting, voldoende twijfel te zaaien (vgl. de uitspraak van het Hof van 11 augustus 2021, ECLI:NL:OGHACMB:2021:208). Daarin is Phimaca niet geslaagd. Phimaca stelt dat de 22 personen als zelfstandig ondernemers werkzaamheden tegen betaling verrichtten, maar heeft ter onderbouwing van die stelling geen concrete stukken ingebracht, zoals facturen van de gestelde zelfstandig ondernemers. Voor zover Phimaca daarmee heeft bedoeld dat zij persoonlijk in aangenomen werk arbeid verrichten bedoeld in artikel 1 van de Lzv en de Lov, geldt dat die categorie alleen van het werknemersbegrip is uitgezonderd indien zij zelf door USZV als werkgever zijn aangemerkt. Vaststaat dat dat niet het geval is. Verder is de enkele verwijzing naar een betalingsfrequentie ontoereikend om twijfel te zaaien over het bestaan van een dienstbetrekking. Bovendien is die betalingsfrequentie, anders dan Phimaca stelt, slechts in een enkel geval zeer laag nu die frequentie varieert van één tot dertien betalingen per jaar. Gelet hierop heeft USZV deze 22 personen als werknemers kunnen aanmerken. Voor het oordeel dat de 22 personen 'losse werknemers' zijn in de zin van artikel 1 van de Lzv ziet het Hof geen grond. Phimaca heeft niet inzichtelijk gemaakt dat de 22 personen niet twaalf achtereenvolgende dagen in dienst waren. De enkele verwijzing naar de betalingsfrequentie is ook daarvoor ontoereikend. Daar komt bij dat het gelet op de hoogte van de betalingen in combinatie met de uurtarieven niet aannemelijk is dat de werknemers korter dan twaalf achtereenvolgende dagen in dienst waren. Zo zit er een eenmalige betaling bij van USD 600,-. Blijkens het looncontrolerapport ontvangt die persoon een uurtarief van USD 5,05. Dat betekent dat die persoon ongeveer 119 uur heeft gewerkt wat, uitgaande van een achturige werkdag, overeenkomt met vijftien werkdagen. De conclusie is dat USZV de 22 personen terecht heeft aangemerkt als werknemers in de zin van artikel 1 van de Lzv en de Lov. Deze beroepsgrond van Phimaca slaagt niet.
Moet de premie worden berekend naar het daadwerkelijk uitbetaalde loon?
6. Ten tweede is in geschil of premie wordt berekend naar een percentage van het daadwerkelijk uitbetaalde loon. Als dat zo is, heeft USZV ten onrechte premie geheven over de looncomponent "niet gewerkte uren". Volgens Phimaca is dit geen betaling aan de werknemers aangezien er geen arbeid werd verricht en er dus geen loon is betaald. Het gaat eerder om een korting op het afgesproken loon.
6.1.
Uit paragraaf 5.3 van het looncontrolerapport volgt dat Phimaca de "Niet gewerkte uren" in de controlejaren als looncomponent heeft aangemerkt bij het bepalen van de loonsom. Volgens de controlemedewerker hoeft hiermee geen rekening te worden gehouden bij het bepalen van de loonsom. Gelet op artikel 2 van de Lzv wordt over de door Phimaca bepaalde loonsom premie berekend.
6.2.
Artikel 1 van de Lzv en de Lov, voor zover hier van belang, definiëren loon als elke uitkering in welke vorm ook die de werknemer als vergoeding voor zijn arbeid ten laste van zijn werkgever geniet behalve de daar genoemde uitzondering.
Artikel 2, eerste lid, voor zover hier van belang, bepaalt vervolgens dat werkgever en werknemer bij de aanvang van de werkzaamheden en telkens wanneer het loon gewijzigd wordt, het dagloon vaststellen met inachtneming van artikel 1 van de Lzv dan wel de Lov. Op grond van artikel 2, derde lid, wordt, indien het aantal werkuren per week niet bij voorbaat vaststaat, een gemiddeld aantal werkuren per week bepaald ter vaststelling van het dagloon. Op grond van artikel 2, vierde lid, kan USZV al dan niet op verzoek van de werkgever of werknemer het dagloon vaststellen of het vastgestelde dagloon wijzigen.
Artikel 8, tweede lid, voor zover hier van belang, bepaalt dat de premie voor de werknemer wordt berekend naar een percentage van het dagloon van de werknemer.
6.3.
Het Hof overweegt dat het stelsel van de Lzv en de Lov daarmee zo is dat de premie wordt berekend naar een percentage van het dagloon zoals dat door werkgever en werknemer is vastgesteld bij aanvang van de werkzaamheden en als zodanig is geregistreerd bij USZV. Telkens wanneer het loon gewijzigd wordt, moet het dagloon opnieuw worden vastgesteld en worden geregistreerd bij USZV. Gelet hierop kan Phimaca niet worden gevolgd in haar betoog dat de premie moet worden berekend naar een percentage van het daadwerkelijk uitbetaalde loon. Dat Phimaca bij het vaststellen van het dagloon op onjuiste gronden rekening heeft gehouden met het element "Niet gewerkte uren" maakt dat niet anders. Het registreren van een feitelijk onjuist dagloon komt voor risico van Phimaca (vgl. de uitspraak van het Hof van 26 juli 2023, ECLI:NL:OGHACMB:2023:138). Deze beroepsgrond van Phimaca slaagt niet.
Is [betrokkene], van wie het dagloon de loongrens overschrijdt, werknemer in de zin van de Lzv?
7. Ten slotte is in geschil of USZV in 2016 bevoegd was om premie te heffen voor [betrokkene]. Volgens Phimaca geniet hij als gevolg van door USZV doorgevoerde correcties in 2016 een dagloon boven de loongrens, bedoeld in artikel 1 van de Lzv. Daarmee is hij geen werknemer voor de Lzv.
7.1.
Artikel 1 van de Lzv bepaalt kort gezegd dat degene, die een dagloon geniet hoger dan NA
f217,36 onderscheidenlijk NA
f260,83 indien voor hem een 6-daagse onderscheidenlijk 5-daagse werkweek geldt, géén werknemer is.
7.2.
Het Hof stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat [betrokkene] in 2016 een loon genoot boven de loongrens, bedoeld in artikel 1 van de Lzv. Dat betekent dat hij geen werknemer is in de zin van de Lzv. Voor het standpunt van USZV dat Phimaca desondanks voor hem Lzvpremie moet afdragen omdat hij mogelijk verzekerd was voor ziektekosten biedt de Lzv geen grondslag. Het feit dat iemand bij USZV verzekerd is voor ziektekosten, betekent nog niet dat diegene ook werknemer is in de zin van de Lzv en dat dus voor diegene Lzv-premie moet worden betaald. Of iemand een werknemer is in de zin van de Lzv wordt immers bepaald door artikel 1 van de Lzv en niet door het al dan niet verzekerd zijn tegen ziektekosten (vgl. de uitspraak van het Hof van 26 juli 2023, ECLI:NL:OGHACMB:2023:138). Of iemand een SZVverzekeringskaart wel of niet heeft gebruikt, is daarom voor de premieplicht van de werkgever ook niet van belang. Voor zover USZV zich op het standpunt heeft gesteld dat in een geval als dit wel premie mag worden geheven over het loon tot aan de loongrens, biedt artikel 1 van de Lzv (ook) daarvoor geen grondslag. Deze beroepsgrond van Phimaca slaagt.

Slotsom

8. De eerste conclusie is dat het hoger beroep van USZV ongegrond is. De tweede conclusie is dat, nu USZV op één punt de onjuistheid van de bestreden beschikkingen heeft erkend en het Hof op één ander punt de onjuistheid van de bestreden beschikking voor het premiejaar 2016 heeft vastgesteld, de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd met dien verstande dat USZV opnieuw op de door Phimaca gemaakte bezwaren moet beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
9. USZV moet ook in hoger beroep de proceskosten van Phimaca vergoeden. Het Hof stelt de kosten vast op Cg 3.150,- (1 punt voor het indienen van een verweerschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van repliek en 0,5 punt voor de voortgezette behandeling; wegingsfactor 1,5 vanwege meer dan 4 samenhangende zaken).
Beslissing
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:
I.
bevestigtde aangevallen uitspraak met dien verstande dat het Uitvoeringsorgaan Sociale en Ziektekostenverzekeringen opnieuw op de door Phimaca Car Rental N.V. gemaakte bezwaren moet beslissen met inachtneming van deze uitspraak;
II.
veroordeelthet Uitvoeringsorgaan Sociale en Ziektekostenverzekeringen tot vergoeding van bij Phimaca Car Rental N.V. in verband met het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van Cg 3.150,-, geheel toe te rekenen aan door een derde verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. W.H. Bel, voorzitter, en mr. T.G.M. Simons en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Buntjer, griffier.
w.g. Bel
voorzitter
w.g. Buntjer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 mei 2025.