ECLI:NL:OGHACMB:2025:127

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
16 juni 2025
Zaaknummer
H-152/23 500.00096/22
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van functie en valsheid in geschrifte door politieambtenaar met betrekking tot vuurwapenmachtigingen

In deze zaak is de verdachte, een politieambtenaar, beschuldigd van het aannemen van steekpenningen, misbruik van functie en valsheid in geschrifte. De verdachte heeft als waarnemend Unithoofd bij de politie voorkeursbehandeling gegeven aan bekenden bij de aanvraag van vuurwapenmachtigingen. De zaak betreft meerdere feiten die zich hebben voorgedaan tussen november 2016 en maart 2022. De verdachte is vrijgesproken van het aannemen van steekpenningen, maar is wel veroordeeld voor misbruik van functie en valsheid in geschrifte. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk gebruik maken van valse geschriften, waaronder inkomstenverklaringen, en dat zij op grote schaal geldleningen heeft verstrekt zonder de benodigde vergunning. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en ontzetting uit het recht om als politieambtenaar te werken voor twee jaar.

Uitspraak

Zaaknummer: H-152/2023
Parketnummer: 500.00096/22
Uitspraak: 5 juni 2025 Tegenspraak
Vonnis
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao (hierna: het Gerecht) van 29 september 2023 in de strafzaak tegen de verdachte:
[NAAM],
geboren op [geboortedag] 1974 op [geboorteland],
wonende in [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
Het Gerecht heeft de verdachte bij zijn vonnis van het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 6 ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie heeft – blijkens de akte onbeperkt – hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis op 9 oktober 2023.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting.
Het Hof heeft kennisgenomen van de vordering van de procureur-generaal,
mr. S. Verheijen, en van wat door de verdachte en haar raadsvrouw, mr. A.N. Sulvaran, naar voren is gebracht.
De procureur-generaal heeft gevorderd dat de verdachte van feit 3 wordt vrijgesproken, dat zij voor de feiten 1, 2, 4, 5 (partiële vrijspraak onderdeel motivatiebrief) en 6 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met als bijkomende straf de ontzetting uit het recht het ambt van politieambtenaar voor de duur van 5 jaren.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de feiten 1 tot en met 5 conform het vonnis; ten aanzien van feit 6 heeft zij schuldigverklaring zonder oplegging van straf gevorderd. Voorts heeft zij bepleit geen ontzetting uit het ambt op te leggen.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het Hof komt tot andere beslissingen dan het Gerecht.
Tenlastelegging
Samengevat is aan de verdachte – na de tweede wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – het volgende ten laste gelegd, te weten dat zij
al dan niet tezamen en in vereniging met een ander:
feit 1: aannemen steekpenningen, zaaksdossier [aanvrager 1] (al dan niet in strijd met plicht)
in de periode november 2016 tot maart 2022 te Curaçao - in de functie van agent/opsporingsambtenaar bij Korps Politie Curaçao (KPC), althans als politieambtenaar – giften en beloften van in totaal ruim NAf 15.300-, te weten vijf cheques, en/of geld voor vliegtickets heeft aangenomen/ontvangen van [aanvrager 1] voor zichzelf of voor een ander, dit terwijl zij wist of had moeten weten dat deze giften waren bedoeld om een voorkeursbehandeling te krijgen in de procedure ter verkrijging van een vuurwapenmachtiging;
feit 2: aannemen steekpenningen, zaaksdossier [aanvrager 2] (al dan niet in strijd met plicht)
in de periode november 2016 tot maart 2022 te Curaçao - in de functie van agent/opsporingsambtenaar werkzaam bij Korps Politie Curaçao (KPC), althans als politieambtenaar – giften en beloften van [aanvrager 2] heeft aangenomen voor zichzelf of voor een ander, dit terwijl zij wist of had moeten weten dat deze giften – in de vorm van tickets, maaltijden en geldbedragen) waren bedoeld om haar haar invloed te laten aanwenden zodat hij, [aanvrager 2], een voorkeursbehandeling zou krijgen in de procedure om een vuurwapenmachtiging te verkrijgen;
feit 3: onbevoegd aanwenden bevoegdheden, zaaksdossiers [aanvrager 1] en [aanvrager 2]
in de periode van november 2016 tot en met maart 2022 te Curaçao, als ambtenaar, te weten senior medewerker en/of vervanger van het Unithoofd [afdeling] of opsporingsambtenaar van KPC, zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk in strijd met haar bevoegdheid gebruik maken van opsporings- en toezichtbevoegdheid zoals bedoeld in de Vuurwapenverordening 1930 inzake de aanvragen vuurwapenmachtigingen van [aanvrager 1] en [aanvrager 2];
feit 4: misbruik van functie, zaaksdossiers [aanvrager 1] en [aanvrager 2]
in de periode van november 2016 tot en met maart 2022 in Curaçao als ambtenaar, te weten senior medewerker en/of vervanger van het Unithoofd [afdeling] of opsporingsambtenaar van KPC, zich schuldig heeft/hebben gemaakt aan opzettelijk met misbruik van functie iets te doen of na te laten om enig voordeel voor haar of een ander te krijgen, waaronder het geven van een voorkeursbehandeling bij de aanvraag van een vuurwapenmachtiging inzake [aanvrager 1] en [aanvrager 2];
feit 5: valsheid in geschrifte, gebruik maken
in de periode juni 2018 tot en met januari 2019 te Curaçao zich in de hoedanigheid van ambtenaar schuldig heeft/hebben gemaakt aan valsheid in geschrifte door opzettelijk gebruik te maken van valse geschriften, te weten een motivatiebrief van 5 oktober 2018, twee inkomstenverklaringen van de Belastingdienst van 8 januari 2018 en 8 januari 2019 en een slotadvies;
feit 6: uitoefenen van een kredietinstelling zonder vergunning
in de periode van 1 juni 2020 tot 27 september 2022 te Curaçao zich in de hoedanigheid van ambtenaar schuldig heeft gemaakt aan het uitlenen van geld tegen (woeker)rentes terwijl zij daartoe geen vergunning had.
De volledige tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

Waardering van het bewijs

Het Hof spreekt verdachte vrij van de feiten zoals tenlastegelegd onder 1, 2 en 3. Ten behoeve van de leesbaarheid van dit vonnis, bespreekt het Hof eerst het tenlastegelegde onder feit 3. Daarna zullen per zaaksdossier de feiten worden vastgesteld, waarna per tenlastegelegd feit wordt overwogen.
Vrijspraak feit 3 (onbevoegd aanwenden bevoegdheden)
Standpunt procureur-generaal
De procureur-generaal heeft vrijspraak bepleit. Blijkens de Memorie van Toelichting bij artikel 2:360 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is in de huidige bepaling strafbaar gesteld het opzettelijk misbruik maken van de opsporingsbevoegdheden van het Wetboek van Strafvordering of van andere landsverordeningen, waarbij onbevoegd een inbreuk zou worden gemaakt op iemands persoonlijke levenssfeer. Uit de Memorie van Toelichting blijkt verder dat de toezichtbevoegdheden (die steeds belangrijker worden in dit tijdsgewricht) zijn toegevoegd aan het artikel. Het nalaten van opsporings- en toezichtbevoegdheden valt buiten het bereik van het artikel. In het onderhavige geval is geen sprake van een inbreuk maken op iemands persoonlijke levenssfeer, reden waarom de verdachte moet worden vrijgesproken.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van dit feit vrijspraak bepleit. De gedragingen van de verdachte bestonden volgens haar uit administratieve handelingen binnen het reguliere aanvraagproces en die vallen niet onder artikel 2:360 Sr.
Oordeel van het Hof
Artikel 2:360 Sr stelt strafbaar de ambtenaar die opzettelijk in strijd met zijn bevoegdheid gebruik maakt van enige opsporings- of toezichtbevoegdheid als bedoeld in het Wetboek van Strafvordering of in enige andere landsverordening. Uit de Memorie van Toelichting bij het betreffende artikel volgt dat onder het oude recht als ambtsmisdrijf strafbaar was gesteld het onbevoegd aanwenden van bevoegdheden bij huiszoeking en de inbreuk op het huisrecht. Met de uitbreiding van de wettelijke opsporingsmethoden en het toenemende belang van toezichtsbevoegdheden, ontstond behoefte aan de huidige ruime(re) delictsomschrijving. De huidige bepaling laat zich zo lezen, dat strafbaar is gesteld de opzettelijk onbevoegde inbreuk op iemand persoonlijke levenssfeer door een ambtenaar die zich beroept op enige opsporings- of toezichtsbevoegdheid uit het Wetboek van Strafvordering of enige andere landsverordening.
Het Hof ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of het handelen van de verdachten kan worden gekwalificeerd als opsporings- dan wel toezichtbevoegdheden. Onder opsporing wordt verstaan de opsporing van strafbare feiten. Daarvan is in casu geen sprake. De toezichtsbevoegdheden zien - in de breedste zin van het woord – op het toezicht op de naleving van wetten en regels. Daarvan kan alhier worden gesproken: immers was het – kortweg – de taak van de verdachte om (onder meer) gedane aanvragen vuurwapenmachtiging te controleren en accorderen. Dat daarbij onbevoegd inbreuk is gemaakt op iemands persoonlijke levenssfeer door een ambtenaar kan echter niet worden vastgesteld. Het Hof zal de verdachte van dit feit dan ook vrijspreken.
Bespreking van de feiten
Het Hof acht bewezen dat de verdachte zich als medepleger (deels als pleger) schuldig heeft gemaakt aan de feiten zoals onder 4, 5 en 6 tenlastegelegd. Het Hof komt tot die conclusie op grond van de volgende feiten en omstandigheden, die zijn ontleend aan wettige bewijsmiddelen. [1]
Inleiding, functie verdachten en omschrijving van de zaaksdossiers
Tijdens het onderzoek naar de brand in het kantoor van de Belastingdienst in 2019 (onderzoek
Fogo) stuitte de politie op mogelijke onregelmatigheden bij de verwerking van aanvragen voor machtigingen voor vuurwapens door de [afdeling] van het Korps Politie Curaçao. Als gevolg daarvan is een nieuw strafrechtelijk onderzoek gestart (onderzoek
Golf) waarin onder andere een groot aantal getuigen is gehoord, (huis)zoekingen hebben plaatsgevonden en telefoons zijn afgetapt. Het onderzoek heeft geleid tot de onderhavige strafzaak met als verdachten (voor zover in hoger beroep aan de orde) de [afdeling]-medewerkers de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte].
De verdachte is sinds 2008 werkzaam bij de [afdeling]. Ten aanzien van haar functie is een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt waaruit volgt dat zij van
1 december 2013 tot en met 30 juni 2020 medewerker [afdeling] is geweest en met ingang van 1 juli 2020 tot en met 7 juli 2021 waarnemend Unithoofd [afdeling]. [2] Volgens haar eigen verklaring bekleedde zij ten tijde van haar verhoor in 2022 de functie van senior medewerker. [3] Verder staat vermeld dat zij als teamleider/plaatsvervangend Unithoofd, naast de taken die ook aan de medeverdachte [medeverdachte] zijn voorbehouden, aanvragen voor vergunningen behandelt met een meer complex karakter. Zij dient aanvragen en verstrekte vergunningen, afgehandeld door de medewerkers, te toetsen. Als medewerker was haar functie het ontvangen en registreren van aanvragen voor wapenvergunningen, het toetsen van aanvragen aan vergunningsvoorwaarden en het op grond van de resultaten adviseren van de teamleider over toekennen en afwijzen van aanvragen, waarbij zij ook aanvragen administratief diende af te handelen en verleende vergunningen diende af te geven. Ook was zij verantwoordelijk voor het controleren op de naleving van (vuur)wapen-vergunningen en het in dat kader organiseren en coördineren van de uitvoering van (vuur)wapenvisitaties en inspecties van (vuur)wapendepots.
De medeverdachte [medeverdachte] is sinds 1 september 2017 werkzaam bij de [AFDELING] en aangesteld als Unithoofd. [4] Ook omtrent zijn functie is door de politie een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt waaruit de afbakening, werkzaamheden taken en resultaatgebieden van de [AFDELING] wordt beschreven. [5] Onder meer wordt daarin beschreven dat het Unithoofd een juiste inbedding, werking en naleving van het proces operationele ondersteuning bewerkstelligt en het adviseren over (grootschalige) handhavings- en controleacties betreffende naleving van de vergunning en daaraan gerelateerde wetgeving. Het Unithoofd dient verantwoording af te leggen aan het hoofd van de divisie voor wat betreft de kwaliteit en tijdigheid van (beleidsmatige en/of specialistische) adviezen en plannen, waarbij het handelt om een beoordeling van eindresultaten op bruikbaarheid en externe afstemming.
Het Hof zal op de eerste plaats stilstaan bij de wijze van het aanvragen en het verkrijgen van een vuurwapenmachtiging, categorie zelfverdediging. Daarna worden de verschillende zaaksdossiers besproken.
Werkwijze aanvraag en verkrijgen vuurwapenmachtiging, categorie zelfverdediging
De [AFDELING] is (onder meer) verantwoordelijk voor het afgeven van vuurwapenmachtigingen. Uit het dossier kan worden afgeleid dat er een gangbare procedure was bij de aanvraag van een vuurwapenmachtiging, categorie zelfverdediging (hierna ook wel: de machtiging). Hoewel er geen formeel beleid geformuleerd was, verklaren verscheidene medewerkers van de [AFDELING] (waaronder [getuige 1] [6] , [getuige 2] [7] , [getuige 3] [8] en [getuige 4] [9] ) over de richtlijnen of gangbare procedure voor het verkrijgen van een dergelijke machtiging. Deze procedure verloopt feitelijk als volgt [10] :
Ophalen van de formulieren "Aanvraag (vuur)wapenmachtiging'' en “Vereistenlijst” bij de balie van [AFDELING].
Indienen door aanvrager in persoon van de formulieren "Aanvraag
(vuur)wapenmachtiging" plus plakzegel van NAf 10,- en "Vereistenlijst" met de vereisten documenten, waarbij alle documenten van de vereistenlijst gelijktijdig moeten worden ingediend.
3) Een medewerker van het [AFDELING] controleert naar aanleiding van de vereistenlijst of alle vereisten documenten aanwezig zijn.
• Een medewerker van het [AFDELING] voorziet het formulier "Aanvraag (vuur)wapenmachtiging” (linksboven) van de plakzegel, een dienststempel, een datumstempel vermeldende de datum van ontvangst/indiening van de aanvraag en zijn/haar handtekening/ paraaf.
• De ingeleverde documenten worden door de medewerker [AFDELING] op de
vereistenlijst afgestempeld met een datumstempel vermeldende de datum
van ontvangst/indiening van de documenten.
• Een medewerker van het [AFDELING] voorziet het formulier "Vereistenlijst" (linksonder) van een dienststempel, een datumstempel vermeldende de datum van ontvangst/indiening van de documenten, zijn/haar naam en zijn/haar handtekening/paraaf.
4) Een medewerker van het [AFDELING] stelt een checklist op. De ingediende aanvraag en vereiste documenten worden op de checklist afgevinkt. Checklist met bijgevoegde
aanvraag en vereiste documenten worden naar Unithoofd doorgestuurd.
5. Het Unithoofd controleert het hele pakket, zowel inhoudelijk als op volledigheid en geeft akkoord of wijst af. Het Unithoofd dag- en ondertekent linksonder op de eerste pagina van de checklist voor "autorisatie" of "afwijzing" tot het maken van de machtiging.
6. Het Unithoofd vermeldt bij afwijzing op de tweede pagina van de checklist de reden van afwijzing.
7. Het Unithoofd geeft bij autorisatie opdracht aan een [AFDELING]-medewerker om de machtiging op te maken. Het Unithoofd stuurt het hele pakket naar de [AFDELING]-medewerker.
8. De [AFDELING]-medewerker maakt de machtiging op, en dag- en ondertekent
linksonder, op de tweede pagina van de checklist, in het hokje "Opgemaakt door".
9. Een medewerker stuurt het hele pakket, inclusief het door hem/haar opgemaakte machtiging, voor controle naar het Unithoofd.
10. Het Unithoofd controleert de machtiging, en dag- en ondertekent midden onder, op de tweede pagina van de checklist, in het hokje "Gecontroleerd Hoofd [AFDELING]."
11. Hele pakket wordt al dan niet via de directiesecretaresse doorgestuurd naar het Divisiehoofd.
12. Het Divisiehoofd controleert het hele pakket en geeft akkoord of wijst af. Het Divisiehoofd dag- en ondertekent rechtsonder, op de tweede pagina van de checklist, in het hokje "Gecontroleerd [naam]."
13. Hele pakket wordt door het Divisiehoofd naar de [AFDELING] teruggestuurd.
14. De [AFDELING] stuurt het hele pakket, inclusief de machtiging, ter ondertekening van de machtiging naar de Minister van Justitie.
15. Indien akkoord wordt de machtiging door de Minister van Justitie ondertekend en het hele pakket wordt naar de [AFDELING] teruggestuurd.
16) Het zelf en in persoon ophalen van de machtiging door de
aanvrager/machtiginghouder.
Onderdeel van de procedure is ook een kluiscontrole. Die controle vindt, aldus de getuige en administratief medewerker bij de [AFDELING] [getuige 3], plaats voordat de afleveringsbon voor de (vuur)wapenhandelaar wordt opgemaakt. De kluiscontrole wordt, aldus [getuige 3], uitgevoerd door een administratief medewerker van de [AFDELING] samen met een medewerker van de [AFDELING] (een politieagent). De brief voor de wapenhandelaar wordt opgemaakt nadat het Divisiehoofd, [getuige 2], zijn accordering heeft gegeven. Volgens de medeverdachte [medeverdachte], kan de aanvrager dan met het vuurwapen schietlessen gaan volgen. Nadat de aanvrager met succes zijn schietlessen heeft afgerond, wordt de machtiging opgemaakt en wordt het gehele dossier voorgelegd aan [getuige 2] en de Korpschef [naam] ter accordering. Vervolgens wordt het gehele dossier naar de Minister van Justitie (hierna ook wel: de Minister) gestuurd, waar het dossier wordt gecontroleerd door een beleidsmedewerker en de Minister zelf. Als de Minister heeft ondertekend, dan wordt de afleveringsbon door een medewerker van de [AFDELING] opgemaakt en het Unithoofd controleert of dit op juiste wijze is geschied, waarna het Unithoofd zijn handtekening zet (op een separaat formulier; de afleveringsbon wordt alleen door de Minister ondertekend). Met deze bon kan de aanvrager het vuurwapen gaan ophalen. [11]
Op 9 november 2017 is er door de Minister [naam] een ministeriële beschikking uitgevaardigd inhoudende dat nieuwe aanvragen voor een vuurwapenmachtiging, categorie zelfverdediging, niet zullen worden gehonoreerd (verlengingen wel). Dit in afwachting van een revisie (van het toen geldende beleid) en de totstandkoming van nieuw beleid. [12] Op 9 oktober 2019 is vanuit het Ministerie – door [naam], medewerker van de Minister – aan onder meer de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] per e-mailbericht gecommuniceerd dat nieuwe aanvragen weer dienen te worden toegelaten en dat de toetsing zo strikt mogelijk dient te gebeuren. [13]
Zaaksdossier 1; [aanvrager 1] (van belang voor feit 1, 2, 4 en 5)
Dit zaaksdossier belicht de wijze waarop de procedure tot verkrijging van de vuurwapenmachtiging door [aanvrager 1] (hierna: [aanvrager 1]) is verlopen. Het onderzoek naar de rol van zowel de verdachte als de medeverdachte [medeverdachte] in deze procedure wordt in het dossier nader omschreven. De vraag waar het Hof zich voor ziet gesteld is of de verdachte ten behoeve van de verkrijging van deze machtiging steekpenningen heeft aangenomen, onbevoegd bevoegdheden heeft aangewend, misbruik heeft gemaakt van haar functie en/of valsheid in geschrifte heeft gepleegd. Gebleken is dat in de aanvraag van [aanvrager 1] een aantal afwijkingen/bijzonderheden zijn geconstateerd. [14] De verdenking is dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] buitengewone inspanningen zouden hebben verricht bij de aanvraag van zijn machtiging en steekpenningen van hem hebben aangenomen. De giften zouden bestaan uit vijf cheques ter waarde van – in totaal – NAf 15.300,- (aan de medeverdachte [medeverdachte]) en geld voor vliegtickets van Curaçao naar Miami (aan de verdachte).
Van het verloop van de aanvraag van [aanvrager 1] is door de politie een tijdlijn opgesteld. [15] De aanvraag is als volgt verlopen:
 Op 20 juni 2018 is er door [aanvrager 1] een aanvraag ingediend voor een (nieuwe) vuurwapenmachtiging, categorie zelfverdediging, middels het gebruik van een checklist. [16]
  • Uit de ingediende checklist volgt dat de Verklaring van goed gedrag (hierna: VOG) is ingediend op 2 november 2018 en dat de bekwaamheidsverklaring niet is ingediend, althans er staat geen aftekening in de vorm van een datum bij dit vereiste. Op de checklist staat met pen onderaan vermeld ‘In opdracht van dhr. [medeverdachte] in ontvangst genomen door [getuige 3] en [naam], gevolgd door een stempel met de datum 20 juni 2018.
  • De verklaring van geen bezwaar is ingediend op 13 september 2018.
 Op 8 oktober 2018 is door [aanvrager 1] een motivatiebrief bij de [AFDELING] ingediend. [18]
 Op 19 oktober 2018 is een slotadvies door de medeverdachte [medeverdachte] opgemaakt ten behoeve van de aanvraag van [aanvrager 1]. [19]
 Op 2 november 2018 wordt de VOG conform checklist ingediend. [20]
 Vervolgens vindt blijkens de checklist op 28 november 2018 de checklist plaats in verband met de inspectie van de (eerste) aanvraag. [21]
  • De vuurwapenmachtiging wordt uiteindelijk door Korpschef [naam] ondertekend op 17 december 2018.
  • De afgifte van de vuurwapenmachtiging aan [aanvrager 1] vindt plaats op
Naar aanleiding van voornoemd onderzoek
Fogois een financieel onderzoek verricht naar [aanvrager 1] en zijn bedrijf [bedrijf 1] Uit dat onderzoek is gebleken dat [aanvrager 1] ten minste vijf cheques (Banco di Caribe) van het bankrekeningnummer [nummer] ten name van [bedrijf 1] heeft uitgeschreven aan [medeverdachte], met een totaalbedrag van NAf 15.300,-. [23] De betalingen zijn verricht in de periode van 29 november 2016 tot en met 3 mei 2019:
datum
pay check
bedrag
29 november 2016
[nummer1]
NAf 2.000
3 april 2017
[nummer 2]
NAf 10.000
8 augustus 2017
[nummer 3]
NAf 1.200
2 november 2018
[nummer 4]
NAf 600
3 mei 2019
[nummer 5]
NAf 1.500
Het dossier bevat daarnaast aanwijzingen dat de verdachte geld voor vliegtickets van [aanvrager 1] zou hebben ontvangen. De verdachte heeft meerdere malen Whatsapp-contact gehad met [aanvrager 1] omtrent vliegtickets naar Miami [24] ; daarnaast is er op 26 en 28 november 2018 een cash bedrag van NAf 1.200 gestort op haar spaarrekening. Dit geld is overgeboekt naar de creditcard waarna de vliegtickets zijn betaald. [25] De verdachte is van 5 tot 9 december 2018 naar Miami gevlogen met American Airlines. [26]
Contactmomenten verdachte en [aanvrager 1]
Over het contact tussen de verdachte en [aanvrager 1] kan het volgende worden vastgesteld. Uit het dossier en uit haar verklaring ter terechtzitting in hoger beroep kan worden afgeleid dat zij [aanvrager 1] heeft leren kennen via de [AFDELING], op het moment dat hij een aanvraag kwam doen. [27]
De politie heeft ook onderzoek gedaan naar de mobiele telefoons van de verdachte en daarvan een proces-verbaal opgemaakt. [28] In het proces-verbaal zijn Whatsapp-gesprekken tussen de verdachte en [aanvrager 1] opgenomen in de periode van 16 oktober 2018 tot en met 14 januari 2019. Uit die gesprekken volgt onder meer dat [aanvrager 1] de verdachte aanspreekt met ‘schat’ of ‘liefje’, dat wordt gesproken over de vuurwapenaanvraag en over vliegtickets. [29] Ook worden door [aanvrager 1] foto’s van een kluis gestuurd op 10 januari 2019. [30]
Inspanningen verdachte en medeverdachte [medeverdachte]
In het dossier wordt beschreven welke inspanningen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] hebben verricht ten aanzien van de aanvraag van de vuurwapenmachtiging van [aanvrager 1]. [31]
Die inspanningen komen samengevat, en op basis van verklaringen van de gehoorde getuigen, onder meer op het volgende neer:
  • Het in ontvangst c.q. in behandeling nemen van documenten aangaande een aanvraag vuurwapenmachtiging in strijd met de procedure omdat niet alle benodigde stukken gelijk met het indienen van de aanvraag aanwezig waren.
  • Opdracht geven tot het in ontvangst c.q. behandeling nemen van een gebrekkige aanvraag van [aanvrager 1] in strijd met normale werkwijze.
  • De voortzetting van de aanvraag van [aanvrager 1] ondanks dat een medewerker van de [AFDELING], [getuige 6], had geconstateerd en doorgegeven dat [aanvrager 1] een valse inkomstenbelastingverklaring heeft ingediend.
  • Het voeren van een uitvoerig pleidooi bij de Divisiehoofd Bijzondere Politiedienst [getuige 2] en de Korpschef [naam] ten voordele van [aanvrager 1] opdat zijn aanvraag wordt geaccordeerd.
  • Actieve bemoeienis via Whatsapp bij de aanvraag van [aanvrager 1] door [medeverdachte] en [verdachte].
  • Het verrichten van een kluiscontrole door [medeverdachte] en [verdachte] – die normaal gesproken geen kluiscontroles doen – terwijl de aanvraag van [aanvrager 1] nog niet was ingediend.
  • Ongebruikelijk opgemaakte stukken zoals een slotadvies door [medeverdachte] in de aanvraagprocedure van [aanvrager 1], vermeldende dat [aanvrager 1] aan alle vereisten heeft voldaan om in aanmerking te komen voor een vuurwapen machtiging voor zelfverdediging.
De getuige [getuige 1] heeft na het bekijken van de aanvraag van [aanvrager 1] enkele afwijkingen en bijzonderheden opgemerkt. Hij constateerde dat de aanvraag in behandeling werd genomen terwijl er nog documenten ontbraken, dat de data van verschillende documenten niet logisch en niet chronologisch waren, er een motivatiebrief is toegevoegd aan de aanvraag, een accordering van de Minister ontbreekt op de eerste aanvraag en dat de aanvraag binnen een vrij kort tijdsbestek is behandeld en toegekend. [32] De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat de medeverdachte [medeverdachte] als Unithoofd en de verdachte als waarnemend Unithoofd een beoordelingsrol hebben in het tot stand komen van een vuurwapenmachtiging en daarmee een soort
judgement callhebben. Hij verklaart dat de aanvraag van [aanvrager 1] zeer nadrukkelijk onder zijn neus werd geschoven, dat de medeverdachte [medeverdachte] een heel pleidooi heeft gehouden in het voordeel van [aanvrager 1] en dat hij heel fel opkwam voor [aanvrager 1] in een periode waarin weinig tot geen machtigingen werden afgegeven. Hij kan zich geen ander geval herinneren waarin medeverdachte [medeverdachte] zo fel voor een aanvrager was opgekomen. [33]
[getuige 6], medewerker bij de [AFDELING], heeft verklaard dat hij verdachte en medeverdachte [medeverdachte] erop wees dat er iets niet klopte met een door [aanvrager 1] versterkte inkomstenbelastingverklaring. [getuige 6] hield ook een journaal bij, waaruit – volgens een passage van 13 september 2018 – onder meer is gebleken dat het belastbare inkomen van [aanvrager 1] niet correct was ingeleverd en dat [aanvrager 1] een IB (
het Hof begrijpt: verklaring inkomstenbelasting) had ingeleverd met onjuiste informatie. Desondanks is de aanvraag door verdachte doorgezet voor verdere behandeling, aldus [getuige 6]. [34]
De getuige [getuige 3] heeft nog verklaard dat het ongebruikelijk was dat bij de aanvraag van [aanvrager 1] de kluiscontrole was gedaan door de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte]. [35]
Slotadvies en inkomstenverklaringen
In de aanvraagprocedure is er door de medeverdachte [medeverdachte] ten behoeve van de aanvraag van [aanvrager 1] op 19 oktober 2018 een slotadvies opgemaakt, waarin staat vermeld dat [aanvrager 1] aan de criteria voor het in aanmerking komen van een vuurwapenmachtiging voldoet. [36]
Voordat het slotadvies werd opgemaakt, was er al een door de medeverdachte [medeverdachte] ondertekende brief van geen bezwaar opgemaakt bestemd voor de (vuur)wapenhandelaar (namelijk op 13 september 2018). [37]
Ten behoeve van de aanvraag vuurwapenmachtiging heeft [aanvrager 1] een tweetal inkomstenverklaringen overgelegd, van het jaar 2016 en van het jaar 2017. De inkomstenverklaring 2016 d.d. 8 januari 2018 betreft een belastbaar inkomen van NAf 57.436,70 en de inkomstenverklaring 2017 d.d. 8 januari 2019 betreft een belastbaar inkomen van NAf 55.436,70. [38] Uit onderzoek is gebleken dat deze twee inkomstenverklaringen vervalst zijn. Het juiste opgegeven belastbaar inkomen 2016 bedroeg NAf 27.000,- . Om aan de vereisten voor het toekennen van een vuurwapenmachtiging ter zelfverdediging te kunnen voldoen, is een minimaal inkomen van NAf 38.000,- vereist. [39]
Zaaksdossier 5; [aanvrager 2]
Dit zaaksdossier ziet op de verdenking van passieve ambtelijke omkoping, waarbij de verdachte buitengewone inspanningen zou hebben verricht en een voorkeursbehandeling zou hebben gegeven bij het toekennen van een vuurwapenmachtiging aan [aanvrager 2], waarvoor zij onder andere tickets, maaltijden en geld als gift zou hebben gekregen. Achteraf bezien had (in ieder geval) de vuurwapenmachtiging 2020 niet aan [aanvrager 2] mogen worden verleend op basis van de ingediende aanvraag. Tevens zijn er onregelmatigheden geconstateerd bij eerdere aanvragen van vuurwapenmachtigingen in de jaren daarvoor.
Over het verloop van de vuurwapenmachtiging en eerdere aanvragen is door de politie een proces-verbaal opgemaakt. [40] Het volgende kan daaruit worden afgeleid:
 [ [aanvrager 2] was in 2014 al in het bezit van een vuurwapenmachtiging; tevens beschikte hij over een dergelijke machtiging in de jaren 2018 en 2020. [41]
 In 2017 is alleen een checklist aangetroffen, welke door de verdachte en [aanvrager 2] op 4 april 2017 werd getekend. Volgens het proces-verbaal volgt uit die checklist dat een verklaring van de belastingdienst en aansprakelijkheid verzekering ontbreken. [42]
 Ook in 2018 heeft [aanvrager 2] naar aanleiding van een ingediende checklist [43] een vuurwapenmachtiging verkregen [44] .
 Ten aanzien van het jaar 2020 zit er een aanvraag (verlenging) in het dossier. [45] Uit de betreffende stukken volgt dat [aanvrager 2] op 15 oktober 2020 een vuurwapenmachtiging 2020 heeft aangevraagd. [46] Op dat moment gold het concept vuurwapenbeleid 2019. [47]
Uit de stukken blijkt dat de verdachte verantwoordelijk was voor deze aanvraag. Zij heeft de checklist ter autorisatie op 2 november 2020 ondertekend; op 4 november 2020 werd de machtiging door [getuige 3] opgemaakt en vervolgens naar [getuige 2] ter controle gestuurd en door hem getekend op 9 november 2020. [48] Echter werd de machtiging al op 1 november 2020 door de waarnemend Korpschef [naam] getekend en op 10 november 2020 door [aanvrager 2]. Dat [getuige 2] pas heeft getekend nadat de Korpschef heeft getekend is minst genomen merkwaardig te noemen, aldus getuigen. [getuige 2] verklaart daarover dat [naam] niet zal tekenen als de handtekening van het Unithoofd en van hem niet eronder staat en hij vindt het daarnaast onbegrijpelijk dat [aanvrager 2] een machtiging heeft gekregen. [49] [naam] is ook gehoord en hij kan geen verklaring geven voor het feit dat hij de machtiging van [aanvrager 2] op 1 november 2020 had ondertekend alvorens het geautoriseerd werd en werd opgemaakt. [50] Verder is ook opmerkelijk dat de gezette stempel volgens hem twee cijfers moet hebben: de stempel van 1 november 2020 heeft maar één cijfer op het document (en niet 01 november 2020). De secretaresse van [naam] heeft hieromtrent ook verklaard en zij weet zeker dat [naam] zijn handtekening nooit zet voordat het stuk door [getuige 2] is gecontroleerd. [51] De stempel met één cijfer (1 november 2020) is niet van haar en de datum 1 november 2020 is bovendien een zondag (dan werkt zij niet). Het Hof leidt hieruit af dat de machtiging door [naam] werd ondertekend nog voordat alle controleschakels waren uitgevoerd en daarmee niet de gangbare procedure is gevolgd.
Ook [getuige 3] is over de gang van zaken gehoord. [52] [getuige 3] heeft verklaard dat [aanvrager 2] onder meer door de verdachte (en [naam], waar het Hof begrijpt: [getuige]) werd ‘geattendeerd’. [53] De verdachte nam de stukken van [aanvrager 2] in ontvangst, wat volgens [getuige 3] niet normaal is. Het is ook de verdachte geweest die de stukken van [aanvrager 2] vervolgens in behandeling heeft genomen. [getuige 3] verklaart ook dat [verdachte] de kluiscontrole heeft gedaan, hetgeen normaliter gebeurt door een politieagent en administratief medewerker. [54] Ook ontbrak nog bij de aanvraag een VOG: in 2020 was dat nog een vereiste, in 2021 niet meer. [55] Wederom wordt door getuigen verklaard dat het (onder meer) de taak van [verdachte] was om te controleren of alles met de aanvraag in orde is. [56]
In het onderzoek zijn enkele getuigen gehoord en ook is onderzoek gedaan naar de mobiele telefoons van de verdachte. Uit aangetroffen Whatsapp-gesprekken tussen de verdachte en [aanvrager 2] blijkt onder meer dat de verdachte [aanvrager 2] actief heeft benaderd omtrent de aanvraag van een vuurwapenmachtiging, dat zij [aanvrager 2] van de voortgang op de hoogte houdt en dat zij giften in de vorm van kaartjes, eten en geld zou hebben ontvangen. [57] Zo stuurt de verdachte op 8 januari 2020 aan [aanvrager 2] het bericht: ‘Ben je begonnen met het zoeken van de dingen, voor jou machtiging van 2020’ en ‘Nu, heb je jou dingen van belasting laten regelen’ en op 31 januari 2020 ‘Schat, verblijf je bij dezelfde adres, omdat ik ben weer zelf bezig met het afhandelingen van de machtigingen’. [58] Enige dagen later contacteert de verdachte [aanvrager 2] weer in verband met zijn kluiscontrole. [59] Op 29 januari 2020 benadert de verdachte [aanvrager 2] wederom met de vraag of [aanvrager 2] ‘de dingen’ van de machtiging heeft opgezocht. Op 11 mei 2020 stuurt de verdachte aan [aanvrager 2] ‘Morgen als God het wil ga ik jou machtiging ondertekenen en naar boven sturen’. [60]
Op 29 juli 2020 vraagt de verdachte aan [aanvrager 2] of hij een vergunning kwam aanvragen. [61]

Vrijspraak feiten 1 en 2

Standpunt procureur-generaal
De procureur-generaal heeft gesteld dat de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend kunnen worden bewezen en heeft daartoe het volgende – in conclusie – aangevoerd.
De verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] hebben zich allereerst (feit 1 op de tenlastelegging) schuldig gemaakt aan omkoping, te weten het aannemen van steekpenningen van [aanvrager 1]. Uit het dossier blijkt dat er zich verschillende onregelmatigheden met betrekking tot de verstrekking van de vuurwapen-machtiging, categorie zelfverdediging, hebben voorgedaan. Er blijkt van een actieve bemoeienis door de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte], de personen die een belangrijke rol spelen bij het verstrekken van vuurwapen-machtigingen, waardoor [aanvrager 1] in strijd met het beleid een vuurwapen-machtiging heeft gekregen. Beide verdachten hebben giften/steekpenningen van [aanvrager 1] aangenomen. Uit Whatsapp-gesprekken tussen de verdachte en [aanvrager 1] blijkt dat zij voor haarzelf en twee anderen via [aanvrager 1] vliegtickets heeft ontvangen naar Miami begin december 2018. De medeverdachte [medeverdachte] heeft in de periode van 29 november 2016 tot en met 3 mei 2019 tenminste vijf cheques met een totaalbedrag van NAf 15.300,- verzilverd. De cheques zijn uitschreven door het [bedrijf 1], dat in eigendom is van [aanvrager 1].
Daarbij heeft de procureur-generaal aangevoerd dat medeplegen wettig en overtuigend kan worden bewezen nu de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] nauw en bewust hebben samengewerkt, wat blijkt uit het proces-verbaal ten aanzien van de inspanningen van beide verdachten en de invloed die zij hebben uitgeoefend bij het verloop van de procedure. Beiden hebben een essentiële bijdrage geleverd aan de aanvraagprocedure en beiden zijn voor hun werkzaamheden beloond.
Aangaande feit 2 heeft de procureur-generaal aangevoerd dat in de aanvraag vuurwapenmachtiging van [aanvrager 2] voor het kalenderjaar 2020 niet de gangbare procedure is doorlopen en dat verdachte een opvallend actieve – en belangrijke – rol heeft gespeeld om de aanvraag van [aanvrager 2] goedgekeurd te krijgen. De machtiging van [aanvrager 2] werd begin november 2020 afgehandeld en tegen de op dat moment vigerende procedures en richtlijnen in door de Korpschef ondertekend. De verdachte kreeg in dezelfde periode een geldsom, toegangskaarten en maaltijden van [aanvrager 2], waardoor een relatie is ontstaan waardoor zij niet meer objectief de aanvraag kon behandelen en tegen de voorschriften in heeft gehandeld. De persoonlijke band die er tussen verdachte en [aanvrager 2] was ontstaan, had haar ervan moeten weerhouden zich op welke manier dan ook te bemoeien met de aanvraag van [aanvrager 2] om het risico op het geven van een voorkeursbehandeling te voorkomen.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de feiten 1 en 2 vrijspraak bepleit.
Oordeel van het Hof
Het Hof is van oordeel dat voor feiten 1 en 2 onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. Het Hof overweegt daartoe als volgt.
Feit 1
Voorkeursbehandeling?
Het Hof is van oordeel dat, gelet op hetgeen in dit kader hiervoor is overwogen, de vuurwapenmachtiging ten onrechte is verleend op basis van de ingediende aanvraag door [aanvrager 1]. Verder stelt het Hof vast dat de verdachte een actieve rol heeft gespeeld bij het – naar het oordeel van het Hof – ten onrechte verkrijgen van deze machtiging. Weliswaar was haar rol minder actief dan die van de medeverdachte [medeverdachte], maar ook zij heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan het verkrijgen van de machtiging. De verdachte heeft daarmee aan [aanvrager 1] een voorkeursbehandeling verleend.
Dat de verdachte stelt [aanvrager 1] slechts te hebben bijgestaan bij het invullen van de aanvraag omdat [aanvrager 1] het niet goed begreep, kan op grond van het voorgaande worden verworpen.
Het Hof overweegt dat – juist gelet op de functie van de verdachte als (waarnemend) Unithoofd – van haar had mogen worden verwacht dat zij toezicht hield op de volledigheid en juistheid van de overgelegde stukken, alsmede op de rechtmatigheid van de aanvraagprocedure.
Uit het dossier blijkt dat bij de aanvraag geen VOG en geen bekwaamheids-verklaring zijn overgelegd. Daarnaast is sprake van het gebruik van onjuiste en vervalste inkomensverklaringen. De verdachte is daarop gewezen en heeft vervolgens geen actie hierop ondernomen. Ook heeft zij een brief aan de vuurwapenhandelaar opgesteld, terwijl dat niet tot haar takenpakket behoorde. Volgens diverse getuigenverklaringen heeft zij samen met de medeverdachte [medeverdachte] de kluiscontrole uitgevoerd, wat door meerderen als zeer ongebruikelijk is beschreven.
Giften?
Vervolgens dient door het Hof te worden beoordeeld of de verdachten steekpenningen van [aanvrager 1] hebben aangenomen om hen daartoe te bewegen. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat passieve ambtelijke omkoping niet alleen ziet op de situatie dat er een direct verband bestaat tussen de gift of belofte enerzijds en een concrete tegenprestatie anderzijds, doch ook op het doen van giften of beloften aan een ambtenaar teneinde aldus een relatie met die ambtenaar te doen ontstaan en/of te onderhouden met het doel een voorkeursbehandeling te krijgen (Hoge Raad 27 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT8318, Hoge Raad 20 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AW3584, Hoge Raad 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:641). Verder vloeit uit de jurisprudentie voort dat bij de beantwoording van de vraag of kan worden vastgesteld dat de giften zijn gedaan om een voorkeursbehandeling te krijgen, dit mede zal afhangen van de omvang, de aard en de frequentie van de giften, de positie van de ambtenaar binnen de overheidsorganisatie (al dan niet in staat om de gever te begunstigen) en het tijdstip waarop de giften zijn gedaan (Hof ’s-Hertogenbosch 27 december 2012, ECLI:NL:GHSHE:2012:BY7460 en ECLI:NL:GHSHE:2012:BY7464 en Hof Arnhem-Leeuwarden 21 oktober 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:8751).
Contra-indicaties kunnen bijvoorbeeld zijn dat de aard en omvang van de giften ruimte laten voor een alternatieve verklaring (Hof Arnhem-Leeuwarden 25 november 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:9047 (https://www.inview.nl/document/id805593b020614fe2bfa19ea1a36dcbcb) en ECLI:NL:GHARL:2014:9048 (https://www.inview.nl/document/id21e151b2cc92479fbb0fbd43a720d604)). Een hechte vriendschap tussen de betreffende ambtenaar en de gever – waardoor de privérelatie niet goed is te scheiden van de zakelijke relatie – kan evenwel geen rechtvaardiging vormen voor het aannemen van giften (Hof Den Haag 20 december 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:3702 (https://www.inview.nl/document/idcaf761ba0fa7426ca13f7a188f38e324)).
Ingeval van de verdachte overweegt het Hof daartoe als volgt. Uit het dossier blijkt dat zij vliegtickets naar Miami heeft betaald met haar eigen creditcard. Kort voor deze betaling is een contant bedrag op haar spaarrekening gestort, dat vervolgens is overgeboekt naar haar creditcard.
Over de herkomst van het contant gestorte bedrag bestaat onduidelijkheid. Hoewel er verdachte omstandigheden zijn – waaronder contante stortingen en Whatsapp-gesprekken rondom de periode van de aanvraag over vliegtickets naar Miami – leveren deze geen voldoende grondslag op voor de conclusie dat sprake is geweest van het aannemen van een gift in de zin van artikel 2:350 Sr.
Op de eerste plaats ontbeert het dossier bewijs dat het cash geld dat de verdachte op haar rekening heeft gestort afkomstig is van [aanvrager 1]. Op geen enkele wijze is komen vast te staan dat de verdachte dat geld van [aanvrager 1] heeft gekregen. Aan de vraag of de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de vliegtickets door [aanvrager 1] zijn betaald als tegenprestatie komt het Hof dan ook niet toe. Weliswaar is het Hof met de procureur-generaal van oordeel dat er verdachte omstandigheden zijn. Deze zijn echter niet van een dusdanig gewicht dat het Hof buiten gerede twijfel tot het oordeel kan komen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het aannemen van steekpenningen. Daarmee is niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte met opzet een gift heeft aangenomen in het kader van haar ambtelijke functie, zodat vrijspraak van het ten laste gelegde onder feit 1 volgt.
Feit 2
Geconstateerde onregelmatigheden aanvragen [aanvrager 2]
Zoals hiervoor al is vastgesteld – onder bespreking ‘Zaaksdossier 5; [aanvrager 2]’ – speelde de verdachte een grote rol bij de aanvraag vuurwapenmachtiging voor [aanvrager 2]. Het Hof komt tot de conclusie dat er zich in ieder geval met de aanvraag van 2020 meerdere onregelmatigheden hebben voorgedaan, met als gevolg dat de vuurwapenmachtiging onder die omstandigheden niet afgegeven had mogen worden.
Voorkeursbehandeling?
Op grond van het zaaksdossier [aanvrager 2] concludeert dat de verdachte [aanvrager 2] een voorkeursbehandeling heeft gegeven. De vraag waar het Hof zich voor ziet gesteld is of de verdachte in ruil daarvoor giften, beloften of diensten heeft ontvangen. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat zij een meer dan zakelijke relatie had met [aanvrager 2] – ze vonden elkaar leuk – en dat zij hem bij de [AFDELING] heeft leren kennen. Ook heeft zij verklaard dat zij wel eens maaltijden en ook kleine bedragen heeft ontvangen.
Giften?
In navolging op het juridisch kader, geschetst onder ‘Zaaksdossier 1; [aanvrager 1]’, kopje ‘
Giften?’,overweegt het Hof dat voor een bewezenverklaring van passieve ambtelijke omkoping is vereist dat de ambtenaar een gift of belofte heeft aangenomen met het oogmerk om iets te doen of na te laten. Dat veronderstelt een voldoende concreet causaal verband tussen de aanvaarde gift en een (beoogde) ambtelijke gedraging.
Uit voornoemde onderzochte Whatsapp-gesprekken zijn onder andere de volgende gesprekken tussen de verdachte en [aanvrager 2] naar voren gekomen:
  • [aanvrager 2] aan [verdachte]: ‘Schat, ik heb jou kaarten voor je’;
  • De verdachte aan [aanvrager 2] ‘Dank je wel’ ‘Voor de geschenken’;
  • [verdachte] aan [aanvrager 2] ‘Bedankt voor het eten, God zegene je’;
  • [verdachte] naar [aanvrager 2]: ‘Schat, bedankt voor wat je aan mij gaf. Echt bedankt, omdat ik me sch(a)am, ik heb het samen gezet met het geld dat mijn broer aan mij gaf en kocht verf’ en ‘Echt bedankt’.
Deze gang van zaken wekt bevreemding. De verdachte was goed bevriend met aanvrager [aanvrager 2] en zij had er beter aan gedaan zich niet met zijn aanvraag te bemoeien. Naar het oordeel van het Hof is echter onvoldoende komen vast te staan dat de verdachte de giften kreeg met de bedoeling een voorkeurs-behandeling te geven aan [aanvrager 2]. Met andere woorden, het causale verband tussen haar handelen en de giften kan niet worden vastgesteld. Nu dit vereiste verband tussen de giften en de ambtelijke gedragingen ontbreekt, is naar het oordeel van het Hof feit 2 niet wettig en overtuigend te bewijzen en spreekt het haar daarom van dit feit vrij.
Bewijsoverwegingen
Feit 4 (misbruik van functie)
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich samengevat op het standpunt gesteld dat misbruik van functie alleen strafbaar is als wordt gehandeld in strijd met de wet. Het openbaar ministerie heeft verzuimd aan te geven welk algemeen verbindend voorschrift de verdachte zou hebben geschonden. Het enkel afwijken van zogenaamde interne beleidsafspraken of het beweerdelijk verlenen van ‘voorkeur’ zonder concrete schade of bevoordeling is onvoldoende. Daarnaast laat het gehele dossier zien dat het beleid rondom vuurwapenmachtigingen wordt gekenmerkt door onduidelijkheid en ruimte voor subjectieve beoordelingen. Afwijkingen zijn geenszins uitzonderlijk en zijn zelfs toegelaten door de korpsleiding. In conclusie is er geen bewijs voor misbruik van functie, aldus de verdediging.
Oordeel van het Hof
De Hoge Raad heeft over de uitleg van artikel 2:354 Sr als volgt overwogen: “Het artikel stelt onder meer strafbaar de ambtenaar die opzettelijk ‘met misbruik van zijn functie’ iets doet of nalaat om enig voordeel (voor zichzelf of een ander) te verkrijgen. Dat brengt met zich dat de betreffende gedraging van de ambtenaar in relatie moet staan tot zijn functie in die zin dat die functie hem tot die gedraging in staat stelt, maar dat de gedraging bij een normale uitoefening van de functie achterwege zou blijven en door de ambtenaar is verricht om enig voordeel te verkrijgen. Ook gedragingen die verband houden met de functie van de ambtenaar die niet als zodanig in een wet zijn verboden of strafbaar gesteld, kunnen dus onder het bereik van artikel 2:354 SrC vallen” (zie ook: ECLI:NL:HR:2024:12; r.o. 3.4.1.). Het Hof is dit gezegd hebbende, anders dan het Gerecht, van oordeel dat voor een bewezenverklaring van artikel 2:354 Sr niet is vereist dat moet komen vast te staan dat de verweten gedragingen als zodanig in strijd met de wet dienen te zijn.
Het verweer van de raadsvrouw dat misbruik van functie alleen strafbaar is als wordt gehandeld in strijd met de wet wordt gezien het voorgaande verworpen.
- [
[aanvrager 1]
In aansluiting op wat onder feit 1 (onder
Inspanningen [verdachte] en [medeverdachte]) al is vastgesteld en overwogen, is het Hof van oordeel dat dit wel misbruik van functie oplevert door de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte]. [aanvrager 1] heeft onrechtmatig een machtiging verstrekt gekregen, waarbij de verdachten een onmiskenbare rol hebben gespeeld. Anders dan de raadsvrouw betoogd was er wel degelijk sprake van een werkwijze – welke uitgebreid is opgenomen en waarover vele getuigen hebben verklaard – waaraan elke medewerker zich diende te houden. Niet alleen was de afgifte van de machtiging in strijd met de ministeriële beschikking van 9 november 2017, ook hebben de verdachten dit gedaan in strijd met de eisen van objectiviteit en zorgvuldigheid die van hen mocht worden verwacht in hun functie.
Gelet op de positie van verdachten als (waarnemend) Unithoofd, waarbij zij de verantwoordelijkheid droegen voor het toezicht op de rechtmatigheid en de integriteit van administratieve processen, had van hen mogen worden verwacht dat zij met de nodige zorgvuldigheid toezagen op de volledigheid, juistheid en tijdigheid van de overgelegde documenten in het kader van de aanvraag van de vuurwapenmachtiging, juist op een eiland waar het illegaal vuurwapenbezit een groot probleem vormt. Door hun falend toezicht voldeden zij niet aan hetgeen van hen – gelet hun functieomschrijving en hetgeen getuigen hebben verklaard – werd verwacht en het had op de weg van de verdachten gelegen te waarborgen dat de aanvraag correct werd behandeld en verwerkt. Het voordeel dat is genoten bestaat uit het verkrijgen van een vuurwapenmachtiging voor [aanvrager 1].
-
Medeplegen
Op grond van het hiervoor overwogene oordeelt het Hof dat de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] nauw en bewust hebben samengewerkt bij de aanvraag van [aanvrager 1]. Beide verdachten hebben (veelvuldig) contact gehad met [aanvrager 1] en hebben een actieve bemoeienis gehad met de betreffende aanvraag. Zij hebben gezamenlijk de kluiscontrole uitgevoerd. Ook hebben zij een essentiële bijdrage geleverd nu zij de aanvraag hebben aangenomen zonder (alle voor) de vuurwapenmachtiging vereiste stukken en de aanvraag gecontinueerd met valse of ontbrekende stukken. Medeplegen kan daarom wettig en overtuigend worden bewezen.
- [
[aanvrager 2]
Ook hier is het Hof van oordeel dat [verdachte] misbruik heeft gemaakt van haar functie en overweegt daartoe – in aanvulling op hetgeen al onder feit 2 is vastgesteld en overwogen – als volgt.
Ook bij de onderhavige aanvraag blijkt dat de vuurwapenmachtiging niet had mogen worden afgegeven en blijkt een verstrekkende persoonlijke betrokkenheid van de verdachte bij de procedure. [aanvrager 2] heeft op onrechtmatige wijze een machtiging verstrekt gekregen, waarbij de verdachte een belangrijke rol heeft gespeeld. Zij heeft zich actief met de procedure bemoeid, handelingen verricht die niet tot haar takenpakket horen (kluiscontrole, opmaken brief vuurwapen-handelaar) en zeer nauw en proactief contact gehad met [aanvrager 2] voorafgaand en tijdens de procedure. Dit handelen is in strijd met de eisen van objectiviteit en zorgvuldigheid die van haar mochten worden verwacht in haar functie.
Gelet op de positie van de verdachte als (waarnemend) Unithoofd, waarbij zij de verantwoordelijkheid droeg voor het toezicht op de rechtmatigheid en de integriteit van administratieve processen, had van haar mogen worden verwacht dat zij met de nodige zorgvuldigheid toezag op de volledigheid, juistheid en tijdigheid van de overgelegde documenten in het kader van de aanvraag van de vuurwapenmachtiging. Daarmee voldeed zij niet aan hetgeen van haar – gelet hun functieomschrijving en hetgeen getuigen hebben verklaard – werd verwacht en het had op de weg van de verdachte gelegen te waarborgen dat de aanvraag correct werd behandeld en verwerkt. Ook hierbij geldt dat het voordeel dat is genoten bestaat uit het verkrijgen van een vuurwapenmachtiging voor [aanvrager 2].
Feit 5 (gebruik maken vals geschrift)
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van dit feit heeft de verdediging betoogd dat er bij de verdachte geen wetenschap van valsheid bestond. Het is overigens ook niet de taak van de [AFDELING]-medewerkers om de documenten te waarderen; dat was de taak van Unithoofd [medeverdachte]. Als niemand problemen detecteert, dan kan dat ook niet van de verdachte worden verwacht. Over het slotadvies merkt de verdediging op dat dit advies geen formele bewijskracht heeft en het in feite is opgesteld door een collega voor intern gebruik, niet om derden te misleiden. Volgens vaste rechtspraak dient wetenschap van de vervalsing wettig en overtuigend bewezen te worden, en dat is hier niet het geval. De verdachte heeft geen opzet gehad, zij wist niet en had ook niet moeten weten dat het stuk vervalst was, waardoor zij evenmin opzet heeft gehad op het gebruiken daarvan als ware het echt en onvervalst.
Oordeel van het Hof
-
Partiële vrijspraak gebruik maken valse motivatiebrief en slotadvies
Met de procureur-generaal en de verdediging is het Hof van oordeel dat de verdachte voor de motivatiebrief in het ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken. Het dossier biedt geen aanknopingspunten dat de verdachte wetenschap had van de valse informatie in de motivatiebrief, te weten dat [aanvrager 1] directeur was van [bedrijf 2], wat in werkelijkheid niet zo was.
Tot besluit is het Hof van oordeel dat het de medeverdachte [medeverdachte] is geweest die het slotadvies aangaande de aanvraag van [aanvrager 1] heeft opgesteld en in zijn aanvraagprocedure heeft gebruikt als ware het echt en onvervalst. Voor een bewezenverklaring op grond van artikel 2:184, tweede lid, Sr is vereist dat de verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet moet hebben gehad op het gebruik maken van het geschrift, als ware het echt en onvervalst, alsook op het
valse of vervalste karakter van het geschrift. Het dossier bevat onvoldoende bewijs waaruit volgt dat de verdachte wetenschap had van het valse of vervalste karakter van dit geschrift, reden waarom zij ook van dit onderdeel van het ten laste gelegde feit (partieel) wordt vrijgesproken.
-
Medeplegen gebruik maken valse inkomstenbelastingverklaring d.d. 8 januari 2018 en d.d. 8 januari 2019
De ten laste gelegde inkomstenverklaringen zien op het jaar 2016 (d.d. 8 januari 2018) en 2017 (d.d. 8 januari 2019). Uit het dossier volgt dat er drie inkomstenverklaringen aangaande [aanvrager 1] zijn aangetroffen. Naast de ten laste gelegde verklaringen is er ook een inkomstenverklaring d.d. 1 juni 2018 aangetroffen met een belastbaar inkomen van NAf 27.000,-. De ten laste gelegde inkomstenverklaring d.d. 8 januari 2018 vermeldt echter een belastbaar inkomen van NAf 57.463,70. Nader onderzoek heeft uitgewezen dat de verklaring van 1 juni 2018 overeenkwam met het exemplaar in het bezit van de inspecteur van belasting met betrekking tot de inkomsten van [aanvrager 1] over het belastingjaar 2016 en daarmee de juiste was. Daarnaast is gebleken dat de verklaring van 1 juni 2018 geen onderdeel uitmaakt van de aanvraag vuurwapenmachtiging. Het Hof leidt hieruit af dat het belastbaar inkomen in de verklaring van 8 januari 2018 is aangepast om te kunnen voldoen aan de voorwaarden voor de aanvraag van een vuurwapenmachtiging.
De getuige [getuige 6] heeft bij de politie verklaard dat hij gedurende de aanvraag-procedure van [aanvrager 1] had geconstateerd dat er iets niet klopte met een ingediende inkomstenverklaring van de belasting door [aanvrager 1]. Uit het journaal dat [getuige 6] bijhield volgt dat het gaat om de inkomstenverklaring van het jaar 2016 (en daarmee de inkomstenverklaring d.d. 8 januari 2018). Uit zijn aantekeningen blijkt dat hij als volgt constateerde: ‘de vast gestelde belastbare inkomen 2016 (I.B.) van [aanvrager 1] [was] niet correct ingeleverd’. Uit zijn verklaring bij de politie volgt dat hij zowel [verdachte] als [medeverdachte] hieromtrent had ingelicht. Uiteindelijk is deze (vereiste) inkomstenverklaring, maar ook die van het jaar daarna, aan de aanvraag toegevoegd en is de vuurwapenmachtiging aan [aanvrager 1] toegekend. Noch door [medeverdachte], noch door de verdachte is – als (waarnemend) Unithoofd – hier verder onderzoek naar gedaan. Dat deze inkomstenverklaring ook vals waren, is door de getuige [getuige 7], die werkzaam was bij de belastingdienst, ook bevestigd.
Nu de verdachte door [getuige 6] op de hoogte was gesteld van deze valsheid en de verdachte de verklaring desondanks en zonder daar nader onderzoek naar te doen, heeft gebruikt als ware echt en onvervalst, is het Hof van oordeel dat onderhavig feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. Dit geldt onverkort ook ten aanzien van de inkomstenverklaring 2017. De verdachten wisten, dan wel moesten redelijkerwijs vermoeden dat de inkomstenverklaring 2016 vals was en lieten de aanvraag vervolgens toch passeren. Bij die aanvraag wordt dan ook nog een inkomstenverklaring 2017 gevoegd, waarvan de verdachten ook op zijn minst hebben moeten vermoeden dat ook die vals was.
Ten aanzien van het medeplegen overweegt het Hof dat verdachte dit feit heeft medegepleegd met [medeverdachte], nu zij ook door [getuige 6] op de hoogte was gebracht van de onjuistheden en dat zij – samen met [medeverdachte] – is verder gegaan met de aanvraag van de vuurwapenmachtiging inzake [aanvrager 1]. Dat zij ook daadwerkelijk wist dat er iets mis was met de inkomstenverklaringen, blijkt uit haar eigen verklaring bij de politie (‘ik was op de hoogte dat er ongeregeldheden waren met het document’).
Feit 6 (het uitoefenen van een kredietinstelling zonder vergunning)
Standpunt procureur-generaal
De procureur-generaal heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit met toepassing van de strafverzwarende omstandigheid zoals bedoeld in artikel 1:116 Sr.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft betoogd dat het verstrekken van de geldleningen een diepgewortelde vorm van informele kredietverlening is en in zijn maatschappelijke context moet worden beoordeeld. Daarnaast handelde de verdachte transparant, zonder bedrog of druk. Verder is er geen sprake van het ‘bedrijfsmatig’ verlenen van kredieten. Vanwege de gebruikelijkheid van deze wijze van kredietverstrekking en het niet optreden daartegen, vindt de verdediging de vervolging van de verdachte in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Oordeel van het Hof
De verdachte wordt vrijgesproken van het opzettelijk uitoefen van een kredietinstelling, zonder dat zij daartoe een vereiste vergunning had. Uit het dossier valt op te maken dat de verdachte op grote schaal gelden uitleende aan veelal directe collega’s. De vraag is of de verdachte daarmee kwalificeert als een kredietinstelling, zoals tenlastegelegd.
In artikel 1, lid 1 en onder c, van de Landsverordening Bank- en Kredietwezen staat beschreven wat onder een kredietinstelling moet worden begrepen:
“Een onderneming of instelling, die in belangrijke mate haar bedrijf maakt van het ter beschikking krijgen van gelden, direct of op termijn opvorderbaar, al dan niet in de vorm van spaargelden of tegen uitgifte van een of meer schuldbewijzen, en van het voor eigen rekening verrichten van kredietuitzettingen”.
Het Hof overweegt dat de verdachte als particulier gelden uitleende. Daarmee kan zij niet worden aangemerkt als een kredietinstelling zoals bedoeld in de Landsverordening Bank- en Kredietwezen. Zij zal dan ook van dat deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Als cumulatief/alternatief is aan de verdachte ook tenlastegelegd dat zij zich tot het publiek heeft gewend ter zake van het bedrijfsmatig verlenen van kredieten. Het Hof overweegt daarover als volgt.
Tijdens het onderzoek “Golf” bleek dat de verdachte zich bezighield met het verstrekken van geldleningen tegen een rente van 30 procent. [62] De telefoon van de verdachte is op 15 maart 2022 in beslag genomen. Bij het uitlezen van die telefoon is een memorandum d.d. 28 maart 2021 aangetroffen met als onderwerp ‘Gespreksverslag [verdachte] m.b.t. verstrekken geldleningen’. Uit dat memorandum blijkt dat Divisiehoofd [getuige 2] enkele dagen na 16 juni 2021 met de verdachte een gesprek heeft gevoerd over geldleningen tussen collega’s onderling, waarbij de verdachte bekend heeft dat zij leningen verstrekte tegen rente, maar dat zij sinds enige tijd nog slechts zaken deed met alleen burgers buiten het KPC. [getuige 2] heeft haar gewezen op het illegale karakter van het commercieel verstrekken van leningen en heeft haar achteraf de wettekst van de Landsverordening Bank- en Kredietwezen toegezonden. [63]
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat zij (inderdaad) geldleningen verstrekte aan derden tegen een percentage van 30 procent. [64] De leningen werden niet alleen aan directe collega’s verstrekt, maar ook aan personen die via-via bij haar kwamen. Met het verstrekken van geldleningen was zij begonnen met haar ex-man die deurwaarder was. Zij liet de geldleners een schuldbekentenis tekenen waarin het terug te betalen bedrag en de afgesproken rente werd vastgelegd. Tijdens haar verhoor bij de politie op 29 september 2022 verklaarde zij dat zij al meer dan 10 jaar geld leende aan derden. Nadat zij door [getuige 2] hierop was aangesproken was zij gestopt met het verstrekken van geldleningen op haar eigen naam en gaf het vanaf toen in handen van haar dochter. [65]
Op 23 juni 2022 heeft er in de woning van de verdachte een huiszoeking plaatsgevonden, waarbij 110 schuldbekentenissen zijn aangetroffen. De politie heeft die schuldbekentenissen in tabellen met coderingen opgenomen. In 31 schuldbekentenissen staat de verdachte als schuldeiser vermeld. In 25 schuldbekentenissen staat de naam van de dochter van verdachte als schuldeiser vermeld, te weten [naam]. Een groot aantal van de schuldbekentenissen is gedateerd: de eerste is van 8 juni 2017 en de laatste van 14 juni 2022. [66] Geconfronteerd met 27 van de 31 schuldbekentenissen op de lijst zoals hiervoor genoemd en waarbij de verdachte als schuldeiser staat vermeld, verklaarde de verdachte dat dit leningen zijn die zij aan derden heeft verstrekt. [67]
Gebleken is dus dat de verdachte aan een groot aantal personen geld heeft uitgeleend. De vraag is vervolgens of daarmee wordt voldaan aan het bestanddeel ‘publiek’. Op grond van vaste jurisprudentie moet onder ‘publiek’ worden verstaan ‘buiten de eigen kring’. [68] Dat een deel van de personen aan wie geld is uitgeleend al bij de verdachte bekend waren voorafgaand aan de bewezenverklaarde handelingen, doet niet af aan de conclusie dat zij als ‘publiek’ kunnen worden aangemerkt af. [69]
Het Hof stelt op grond van het voorgaande vast dat de verdachte geruime tijd en op grote schaal geldleningen verstrekte aan zowel personen uit haar eigen kleine kring, maar ook aan anderen die via-via bij haar terechtkwamen. Voor zover het ten laste gelegde ziet op de personen in haar eigen kring wordt zij daarvan vrijgesproken. Wel volgt een veroordeling voor het verstrekken van geldleningen aan de personen van buiten haar eigen kring die als ‘publiek’ kunnen worden aangemerkt.
Ook stelt het Hof vast dat de verdachte op bedrijfsmatige wijze kredieten heeft verleend. Zoals hiervoor al verwoord moet onder ‘bedrijfsmatig’ worden begrepen ‘geregeld en stelselmatig’. Zoals uit de verschillende overzichten blijkt, heeft de verdachte in een ruime periode op grote schaal gelden uitgeleend tegen hoge dan wel woekerrentes, waardoor kan worden gesproken over geldverstrekkingen met een bedrijfsmatig karakter.
Met het verstrekken van geldleningen is zij ook doorgegaan nadat zij door haar meerdere hierop is aangesproken. Weliswaar werd vanaf dat moment haar dochter op de schuldbekentenissen als schuldeiser vermeld, feitelijk bleef de verdachte de geldverstrekker. Het verweer dat de verdachte zich niet bewust zou zijn geweest was van de strafbaarheid van haar handelen slaagt niet, alleen al omdat de ten laste gelegde periode aanvangt enige weken nadat de verdachte op haar gedrag werd aangesproken en zij dus op de hoogte daarvan was.
Het Hof spreekt verdachte verder vrij van de strafverzwarende omstandigheid genoemd in artikel 1:116 Sv (schending ambtsplicht). Weliswaar heeft de verdachte als plaatsvervangend Unithoofd bij [AFDELING] een machtspositie, maar zij heeft die geldleningen niet vanuit haar functie verstrekt en heeft daarbij niet haar machtspositie ingezet dan wel misbruikt. Hierbij speelt ook mee dat de verdachte wordt vrijgesproken van het verstrekken van de geldleningen aan die personen die niet als publiek worden beschouwd.
Bewezenverklaring
Het Hof acht – op grond van de hierna vermelde redengevende feiten en omstandigheden, de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen en de nadere bewijsoverwegingen – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4, 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 4: misbruik van functie
dat zij in
of omstreeksde periode van november 2016 t/m maart 2022 te Curaçao, als ambtenaar, te weten senior medewerker en/of vervanger van het Unit Hoofd [afdeling] bij Korps Politie Curaçao, werkzaam bij Korps Politie Curaçao, tezamen en in vereniging met
anderen ofeen ander
(inzake [aanvrager 1]),
enalthansalleen
(inzake [aanvrager 2]),meermalen, opzettelijk met misbruik van haar functie of positie als senior medewerker en/of vervanger van het Unit Hoofd [afdeling] en/of als opsporingsambtenaar iets heeft gedaan of nagelaten iets te doen ten einde enig voordeel voor
hem ofeen ander te verkrijgen,
immers heeft verdachte
alleen (inzake [aanvrager 2])en
/of(inzake [aanvrager 1]) methaar mededader
sde aanvra
(a
)g
(en
)tot vuurwapenmachtiging inzake zelfverdediging van de heer S. [aanvrager 1] en
/ofde aanvraag tot vuurwapenmachtiging inzake zelfverdediging van de heer [aanvrager 2],
in het voordeel van
een ofmeer van de aanvragers
, althans zichzelf, verdachte en/of haar mededadersin behandeling genomen, en
/ofbeoordeeld en
/ofafgehandeld waarbij zij
(inzake [aanvrager 2])en
/ofhaar medeverdachte
(inzake [aanvrager 1])
- in strijd met de beschikking van de minister van Justitie d.d. 9 november 2017
(inzake [aanvrager 1]), en/ of
de beslissing van de minister van Justitie d.d. 5 mei 2017 inzake de criteria voor het afgeven van een machtiging zelfverdediging aan voormalige statenleden, en/of een of meerbeleidstukken, althans afspraken heeft gehandeld en
/ of;
- bij de procedure en
/ofbeoordeling
(en)en
/ofbeslissing
(en)op de aanvra
(a
)g
(en
)vuurwapenmachtiging
door/van [aanvrager 1] en
/ of[aanvrager 2] voornoemd, anders dan om zakelijke redenen heeft begunstigd en
/ofbevorderd en
/ofbespoedigd en
/of- anders dan gebruikelijk - heeft geïntervenieerd,
althanseneen voorkeursbehandeling heeft gegeven aan [aanvrager 1] en
/of[aanvrager 2] voornoemd, en
/of
- de/het bestaande (interne) afspraken/beleid het in behandeling nemen van soortgelijke aanvragen niet toestaa(n)(t) en/ of toestond(en), en/of
-
terwijlde aanvra
(a
)g
(en
)van [aanvrager 1] en
/ of[aanvrager 2] voornoemd niet aan de gestelde (toetsings)criteria
voldeed/voldeden terwijl
hijzijzich daarvan bewust was en
/ of;
-
(in het kader van toezicht op de naleving van het bij en krachtens de Vuurwapenverordening 1930 en Wapenverordening 1931 niet alle inlichtingen heeft/ hebben verlangd van personen, te weten [aanvrager 1] en
/of[aanvrager 2], die houder waren en/of zijn
(geweest
)/wilden worden van een schriftelijke algemene of bijzondere machtiging als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel 5 Vuurwapenverordening 1930 en/of artikel 2 onderdeel 9 Wapenverordening 1931 die redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak met betrekking tot deze landsverordening
(en
)nodig waren en
/ofzijn
(geweest
);
- en
/ofte hebben nagelaten bij de procedure rondom de voor voornoemde personen, te weten [aanvrager 1] en
/of[aanvrager 2] ingediende aanvraag
(en
)vuurwapenmachtiging, personen betrokken en
/ofverantwoordelijk voor de beoordeling en
/oftoewijzing van een dergelijke machtiging, te informeren en
/ ofte wijzen op onregelmatigheden en
/ ofonvolkomenheden binnen voornoemde aanvraagprocedure
(s
);
feit 5: valsheid in geschrifte (gebruik maken)
dat zij
op of omstreeksin
of omstreeksde periode van juni 2018 tot en met januari 2019 te Curaçao, tezamen en in vereniging met
anderen ofeen ander,
althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens)opzettelijk gebruik
heeft/hebben gemaakt van
één ofmeer valse of vervalste geschriften, te weten,
een motivatiebrief d.d. 5 oktober 2018, en/of,
een inkomstenverklaring van het Ministerie van Financiën d.d. 8 januari 2018 op naam van [AANVRAGER 1] en,
een inkomstenverklaring van het Ministerie van Financiën d.d. 8 januari 2019 op naam van [AANVRAGER 1] en,
een slotadvies,
(elk)zijnde
eengeschrift
endatdiebestemd
waswarenom tot bewijs van enig feit te dienen, als ware die
/datgeschrift
(en
) (telkens)echt en onvervalst en
/ofopzettelijk zodanig
(e
)geschrift
(en
) heeft/hebben afgeleverd
en/of voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl zij
(telkens)wist
enof redelijkerwijs moest
envermoeden dat die
/datgeschrift
(en
)bestemd
was/waren voor zodanig gebruik, bestaande dat gebruikmaken hierin dat zij, verdachte en
/ofhaar mededaders,
  • die verklaring
  • dat advies gebruikt om aan haar/hen leidinggevende en/ of derden te verstrekken en/of aan te geven dat er verder geen bezwaar is om [aanvrager 1] voornoemd een machtiging te geven,
terwijl zij handelde
nin
haarhunhoedanigheid als ambtenaar en gebruik
heefthebbengemaakt van macht, gelegenheid of middel die
hemhendoor
haarhetambt zijn geschonken.
feit 6: het uitoefenen van een kredietinstelling zonder vergunning
dat zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 27 september 2022 in Curaçao, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, opzettelijk het bedrijf van kredietinstelling heeft uitgeoefend, terwijl zij, verdachte en/ of haar mededaders geen geldige vergunning daarvoor heeft/hebben gehad,
immers heeft/ hebben verdachte en/ of haar mededader(s) in voornoemde periode tegen vooraf bedongen rentes geldleningen aan derden aangeboden en/ of verstrekt;
en/of
dat zij
op een of meer tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 1 juni 2021 tot en met 27 september 2022 in Curacao,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,meermalen
, althans eenmaal, zich (telkens) opzettelijk direct of indirect tot het publiek heeft gewend ter zake van het bedrijfsmatig verlenen van kredieten, immers heeft
/hebbenverdachte
en/ of zijn mededader(s)in voornoemde periode tegen vooraf bedongen rentes geldleningen aan derden
aangeboden en/ ofverstrekt, te weten onder meer aan
[naam I] en/of [naamII] en/of [naam III] en/of[naam IV] en/of
[naam VI] en/ of[naam VII], en
/ofheeft
/ hebben verdachte en/ of haar mededader(s)contacten tot stand gebracht en/of onderhouden om geldleningen tot stand te brengen en/of in het kader van die leningen aflossingsbedragen in ontvangst genomen
;.
terwijl zij in de gevallen van [naam I] en/of [naam II] en/of ]naam III] en/of [naam IV] bij het begaan van bovengenoemd(e) feit(en) gebruik heeft gemaakt van macht, gelegenheid of middel die haar door haar ambt zijn geschonken.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het onder 4 bewezenverklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:354 juncto 1:123 van het Wetboek van Strafrecht en wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van het als ambtenaar opzettelijk met misbruik van haar functie of positie iets doen teneinde enig voordeel voor haar of een ander te verkrijgen,
en
als ambtenaar opzettelijk met misbruik van haar functie of positie iets doen teneinde enig voordeel voor haar of een ander te verkrijgen.
Het onder 5 bewezenverklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 2:184, tweede lid, juncto artikel 1:116, juncto 1:123 van het Wetboek van Strafrecht en wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 2:184, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst,
terwijl zij handelde in haar hoedanigheid van ambtenaar en gebruik heeft gemaakt van macht, gelegenheid of middel die haar door zijn ambt zijn geschonken, meermalen gepleegd,
meermalen gepleegd.
Voor het overige geldt ten aanzien van feit 6 het volgende. Het onder 6 bewezenverklaarde is voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 45 juncto artikel 50 van de Landsverordening toezicht bank- en kredietwezen 1994 en wordt als volgt gekwalificeerd:
het opzettelijk handelen in strijd met het verbod als bedoeld in artikel 45
van de Landsverordening toezicht bank- en kredietwezen 1994, strafbaar
gesteld bij artikel 50 van deze Landsverordening,
meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Oplegging van straffen
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder dat is begaan, op de mate waarin de gedraging aan de verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten door de rechter plegen te worden opgelegd.
De verdachte heeft zich in haar hoedanigheid en in de uitoefening van haar ambt als senior medewerker en plaatsvervangend Unithoofd Unit [afdeling] bij de KPC op de eerste plaats meerdere malen schuldig gemaakt aan misbruik van functie. De verdachte heeft zich als politieambtenaar (zeer) actief bemoeid met aanvragen vuurwapenmachtigingen, categorie zelfverdediging, van een tweetal personen terwijl die machtiging op basis van de ingediende stukken onder het toen geldende beleid niet afgegeven hadden mogen worden. Daarbij heeft de verdachte die personen ook een voorkeursbehandeling gegeven. Het gevolg is dat de betreffende personen op onjuiste gronden een vuurwapen hebben gekregen. Vuurwapens zijn op het eiland Curaçao een groot probleem en veroorzaken gevoelens van angst, onrust en onveiligheid in de kleinschalige samenleving waar vuurwapenbezit niet zelden tot schietincidenten leidt met ernstige dan wel dodelijke afloop. Vuurwapens brengen daarmee een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en maken een ernstige inbreuk op de rechtsorde. De verdachte heeft zeer laakbaar en kwalijk gehandeld en met haar handelen bijgedragen aan de problematiek van illegaal vuurwapenbezit. Het Hof rekent dit de verdachte zeer aan.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte. De verdachte heeft valse inkomstenbelastingverklaringen gebruikt als ware het echt en onvervalst om bij haar meerdere – het Divisie Hoofd en de Korpschef – een positief advies te krijgen op de afgifte van een vuurwapenmachtiging. Het Hof neemt het de verdachte bijzonder kwalijk dat zij zich als plaatsvervangend Unithoofd inlaat met dergelijk frauduleus handelen.
Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het op grote schaal verstrekken van kredieten tegen woekerrentes aan derden. Door aldus te handelen heeft zij de Landsverordening toezicht bank- en kredietwezen 1994 overtreden. Deze regelgeving strekt ertoe de stabiliteit en integriteit van de financiële sector en het bankwezen in het bijzonder te beschermen en bevorderen, alsook de belangen van crediteuren te beschermen. Hoewel mogelijk deze vorm van informele kredietverschaffing in de Curaçaose samenleving (nog) niet wordt gezien als een strafrechtelijk vergrijp, is de verdachte – nadat zij op de strafbaarheid van haar handelen is aangesproken – hiermee doorgegaan. Zij heeft zelfs listige manieren bedacht (via haar dochter en haar moeder) om door te gaan met de verstrekking van kredieten.
In aanvulling op het voorgaande overweegt het Hof dat de verdachte als politieambtenaar een voorbeeldfunctie in de samenleving vervult en dat van haar absolute integriteit wordt verwacht. In plaats daarvan heeft de verdachte het in haar gestelde vertrouwen ernstig geschonden. Zij heeft hiermee de rechtstaat ondermijnd en ernstige schade toegebracht aan het vertrouwen dat in de politieorganisatie gesteld moet kunnen worden. De samenleving moet erop kunnen vertrouwen dat ambtenaren hun bevoegdheden en gezag niet misbruiken, zoals de verdachte heeft gedaan.
Bij het bepalen van de strafmaat/-modaliteit houdt het Hof ook met het volgende rekening.
Curaçao kent een kleine samenleving en hechte gemeenschap waarin de lijnen tussen burgers, bestuurders, bedrijven en instellingen kort zijn. Met andere woorden is de verwevenheid tussen personen groter. Hoewel deze sociale nabijheid veel positieve aspecten kent, brengt het ook risico’s met zich mee voor de integriteit van het – in dit geval – politieapparaat. Juist in een kleine gemeenschap als Curaçao is het extra belangrijk dat personen in publieke functies transparant en integer handelen. Wanneer dat niet gebeurt – en persoonlijke belangen zwaarder wegen dan het algemeen belang – kan dit leiden tot wantrouwen in de overheid als geheel. Het Hof is zich ervan bewust dat culturele factoren op Curaçao van in-vloed kunnen zijn op de wijze waarop men met elkaar omgaat, ook in het professionele domein. Echter, deze context mag geen rechtvaardiging vormen voor het aanvaarden van voordelen of het handelen in strijd met de ambtseed of -belofte. Het politieambt vergt immers bovenal objectiviteit, transparantie en dienstbaarheid aan de samenleving als geheel.
Alles afwegende acht het Hof een straf noodzakelijk die niet alleen recht doet aan de ernst van de gepleegde feiten, maar ook een krachtig signaal afgeeft dat integriteit en verantwoord handelen van (in het bijzonder politie)ambtenaren van fundamenteel belang zijn.
Het Hof houdt daarnaast in het voordeel van de verdachte rekening met het gegeven dat de feiten al van enige jaren geleden dateren en dat het strafrechtelijke onderzoek en vervolging al een grote impact op haar lange professionele politiecarrière heeft (gehad).
Het Hof is gezien het voorgaande van oordeel dat de navolgende straf passend en geboden is. Het Hof zal de verdachte veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van het voorarrest, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met een proeftijd van drie jaren, en met als bijkomende straf de ontzetting uit het recht het ambt van politieambtenaar te bekleden voor de duur van twee jaren.
De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregel zijn, behalve op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften, gegrond op de artikelen 1:19, 1:20, 1:21, 1:45, 1:46, 1:64, 1:65 en 1:66 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het Hof:
vernietigt het vonnis 29 september 2023 van het Gerecht en doet opnieuw recht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, 2 en 3 ten laste is gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij;
kwalificeert het bewezenverklaarde als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een werkstrafvoor de duur van
120 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (honderdtwintig) dagen hechtenis;
beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, naar de maatstaf van 2 (twee) uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de
4 (vier) maanden;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een
proeftijdvan
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
ontzet de verdachte voor de duur van
2 (twee) jarenvan het recht om het ambt van politieambtenaar te bekleden.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter, mr. F.V.L.M. Wannyn en mr. W. Foppen, leden van het Hof, bijgestaan door mr. B.K.M. Pouw, griffier, en op 5 juni 2025 uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier ter openbare terechtzitting van het Hof in Curaçao.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige geschriften, die per zaaksdossier als bijlagen zijn opgenomen in het eindproces-verbaal van het Korps Politie Curaçao met de onderzoeksnaam “Golf”. De volgende zaaksdossiers zijn in de onderhavige zaak van belang:
2.Proces-verbaal van bevinding functie [verdachte] d.d. 19 oktober 2022, 565-594 (ZD01).
3.Proces-verbaal eerste verhoor verdachte [verdachte] d.d. 23 september 2022, p. 026 (persoonsdossier [verdachte]).
4.Proces-verbaal eerste verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 27 september 2022, p. 039 (PD01).
5.Proces-verbaal van bevinding functie [medeverdachte] d.d. 11 oktober 2022, p. 550-564 (ZD01).
6.Proces-verbaal van bevindingen verklaring verhoor getuige [getuige 1] d.d. 21 juni 2021, p. 600 en proces-verbaal tweede verhoor getuige [getuige 1] d.d. 19 februari 2022, p. 613 e.v. (ZD01).
7.Proces-verbaal eerste verhoor getuige [getuige 2] d.d. 7 juli 2021, p. 638 e.v. en proces-verbaal tweede verhoor getuige [getuige 2] d.d. 25 februari 2022, p. 644 e.v. (ZD01).
8.Proces-verbaal eerste verhoor getuige [getuige 3] d.d. 12 maart 2022, p. 711 e.v. (ZD01).
9.Proces-verbaal eerste verhoor getuige [getuige 4] d.d. 12 maart 2022, p. 690 e.v. en proces-verbaal tweede verhoor getuige [getuige 4] d.d. p. 699 e.v. (ZD01).
10.Een proces-verbaal van relaas met nummer 202212121200.DOS d.d. 12 december 2022, p. 3 en 4 (ZD01).
11.Proces-verbaal eerste verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 23 september 2022, p. 035 (persoonsdossier [medeverdachte]).
12.Proces-verbaal van bevinding ontvangst documenten van [getuige 5] d.d. 24 februari 2022, bijlage 1, p. 290 en 291 (ZD01).
13.Proces-verbaal van bevinding ontvangst documenten van [getuige 5] 24 februari 2022, bijlage 3, p. 298 (ZD01).
14.Proces-verbaal van bevinding getuige verhoor [getuige 1], d.d. 22 juni 2021, p. 595- 601, i.h.b. p. 596 (ZD01).
15.Proces-verbaal van bevinding tijdlijn aanvraag vuurwapenmachtiging, bijlage 1, te weten een tijdlijn van de aanvraag vuurwapenmachtiging [aanvrager 1], p. 147 (ZD01).
16.Proces-verbaal van bevinding tijdlijn aanvraag vuurwapenmachtiging, bijlage 2, te weten Checklist Unit [afdeling] d.d. (stempeldatum) 20 juni 2018, p. 149 (ZD01).
17.Proces-verbaal van bevinding tijdlijn aanvraag vuurwapenmachtiging, bijlage 3, te weten een Verklaring van geen bezwaar d.d. 13 september 2018, p. 151 (ZD01).
18.Proces-verbaal van bevinding tijdlijn aanvraag vuurwapenmachtiging, bijlage 4, te weten een motivatiebrief van [aanvrager 1] d.d. 8 oktober 2018, p. 153 (ZD01).
19.Proces-verbaal van bevinding tijdlijn aanvraag vuurwapenmachtiging, bijlage 5, te weten een memorandum slotadvies d.d. 19 oktober 2018, p. 155 (ZD01).
20.Proces-verbaal van bevinding tijdlijn aanvraag vuurwapenmachtiging, bijlage 2, te weten Checklist Unit [afdeling] d.d. (stempeldatum) 20 juni 2018, p. 149.
21.Proces-verbaal van bevinding tijdlijn aanvraag vuurwapenmachtiging, bijlage 7, te weten Checklist ter inspectie Unit [afdeling] d.d. 28 november 2018, p. 159.
22.Proces-verbaal van bevinding tijdlijn aanvraag vuurwapenmachtiging, bijlage 8, te weten vuurwapenmachtiging S. [aanvrager 1] d.d. 7 januari 2019, p. 161-164.
23.Proces-verbaal van bevinding uitbetaling van cheques met bijlagen d.d. 27 januari 2022, p. 331 e.v.
24.Proces-verbaal van bevinding inzake Whatsapp gesprekken tussen verdachte [verdachte] en ‘[aanvrager 1]’, p. 401 e.v.
25.Proces-verbaal van bevindingen overboeking naar creditcard *8758 in november 2018 d.d. 15 september 2022, p. 474 (onderaan) en 475.
26.Proces-verbaal van relaas d.d. 12 december 2022, documentpagina 15.
27.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 15 mei 2025.
28.Proces verbaal bevinding Inzake Whatsapp gesprekken tussen verdachte [verdachte] en “[aanvrager 1]” d.d. 25 mei 2022, p. 401 e.v.
29.Proces verbaal bevinding Inzake Whatsapp gesprekken tussen verdachte [verdachte] en “[aanvrager 1]” d.d. 25 mei 2022, p. 402 en 403.
30.Proces verbaal bevinding Inzake Whatsapp gesprekken tussen verdachte [verdachte] en “[aanvrager 1]” d.d. 25 mei 2022, p. 404 en 405.
31.Proces-verbaal van bevindingen inspanningen verdachten [medeverdachte] en S.S. [verdachte] voor het toekennen vuurwapenmachtiging aan [aanvrager 1], p. 058 e.v. (ZD01).
32.Proces-verbaal van bevinding getuige verhoor [getuige 1], d.d. 22 juni 2021, p. 595- 601, i.h.b. p.596 (ZD01).
33.Proces-verbaal eerste verhoor getuige [getuige 2] d.d. 7 juli 2021, p. 638 e.v., i.h.b. p. 640 en proces-verbaal tweede verhoor getuige [getuige 2] d.d. 25 februari 2022, p. 644 e.v. (ZD01).
34.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 6], d.d. 24 augustus 2022, p. 633 e.v., i.h.b. p. 635 (ZD01).
35.Proces-verbaal tweede verhoor getuige [getuige 3] d.d. 19 april 2022, p. 732 (ZD01).
36.Proces-verbaal van bevinding tijdlijn aanvraag vuurwapenmachtiging, bijlage 5, te weten een memorandum slotadvies d.d. 19 oktober 2018, p. 155 (ZD01).
37.Proces-verbaal van bevinding tijdlijn aanvraag vuurwapenmachtiging, bijlage 3, te weten een Verklaring van geen bezwaar d.d. 13 september 2018, p. 151 (ZD01).
38.Proces-verbaal van bevindingen valse inkomstenverklaringen van 14 maart 2022 met bijlagen p. 245 e.v., i.h.b. respectievelijk, p. 276 en p. 274 (ZD01).
39.Proces-verbaal van bevindingen valse inkomstenverklaringen van 14 maart 2022 met bijlagen p. 245 e.v., i.h.b. respectievelijk, p. 247 (ZD01).
40.Proces verbaal van bevinding verloop machtiging [aanvrager 2] met bijlagen d.d. 16 juli 2022, p. 27-54 (ZD05).
41.Proces verbaal van bevinding verloop machtiging [aanvrager 2] met bijlagen d.d. 16 juli 2022, p. 28, 34 (ZD05).
42.Proces-verbaal bevinding inzake Whatsapp gesprekken tussen verdachte [verdachte] en [aanvrager 2] d.d.
43.Proces-verbaal bevinding inzake Whatsapp gesprekken tussen verdachte [verdachte] en [aanvrager 2] d.d.
44.Proces-verbaal bevinding inzake Whatsapp gesprekken tussen verdachte [verdachte] en [aanvrager 2] d.d.
45.Proces-verbaal bevinding inzake Whatsapp gesprekken tussen verdachte [verdachte] en [aanvrager 2] d.d.
46.Zo blijkt uit de Vereistenlijst 2020, zie: Proces verbaal van bevinding verloop machtiging [aanvrager 2] met bijlagen d.d. 16 juli 2022, p. 46 (ZD05).
47.Proces-verbaal van bevinding m.b.t. ontvangen concept vuurwapenbeleid 2019 incl. bijlage d.d. 20 september 2022, ihb p. 3 e.v. (ZD05).
48.Proces-verbaal bevinding inzake Whatsapp gesprekken tussen verdachte [verdachte] en [aanvrager 2] d.d. 6 april 2022, p. 54.
49.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 18 mei 2022, p. 113 en 115.
50.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 8] d.d. 24 mei 2022, p. 139.
51.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 9] d.d. 2 juni 2022, p. 154. Zo verklaart ook de getuige C.D.E. [getuige 10]: proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 10] d.d. 7 oktober 2022, p. 176.
52.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] d.d. 13 mei 2022, p. 87 e.v.
53.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] d.d. 13 mei 2022, p. 88.
54.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] d.d. 13 mei 2022, p. 89. Zie ook: Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 10] d.d. 7 oktober 2022, p. 172.
55.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] d.d. 13 mei 2022, p. 92.
56.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 10] d.d. 7 oktober 2022, p. 176.
57.Proces verbaal van bevinding inzake Whatsapp gesprekken tussen [verdachte] en [aanvrager 2] d.d. 6 april 2022, p. 15-25 (ZD05).
58.Proces-verbaal bevinding inzake Whatsapp gesprekken tussen verdachte [verdachte] en [aanvrager 2] d.d.
59.Proces verbaal bevinding inzake Whatsapp gesprekken tussen verdachte [verdachte] en [aanvrager 2] d.d.
60.Proces-verbaal bevinding inzake Whatsapp gesprekken tussen verdachte [verdachte] en [aanvrager 2] d.d.
61.Proces verbaal bevinding inzake Whatsapp gesprekken tussen verdachte [verdachte] en [aanvrager 2] d.d.
62.Proces-verbaal van bevindingen inzake uitbreiding verdenking m.b.t. de verdachte [verdachte], d.d. 4 april 2022, zaaksdossier Krediet, p. 001-009.
63.Proces-verbaal van bevindingen inzake Whatsapp memorandum [getuige 2], d.d. 8 april 2022, zaaksdossier Krediet, p. 012 - 014.
64.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 15 mei 2025.
65.Verklaring van verdachter ter terechtzitting op 15 mei 2025.
66.Proces-verbaal van bevinding inzake codering schuldbekentenissen, onderzoek Krediet, proces-verbaalnummer 202212071025.AMB, p. 1-5.
67.Proces-verbaal van verdachte verhoor van 05 december 2022, p. 393- 411, met name p. 398.
68.Zie de overwegingen 6.3 tot en met 6.6 van het arrest van de Hoge Raad 15 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9410 (vet gedrukte tekst door Hof):
69.HR 19 januari 1999,