ECLI:NL:OGHACMB:2025:141

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
12 juni 2025
Publicatiedatum
25 juni 2025
Zaaknummer
SXM2023H00011 en SXM2023H00012
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslagen BBO en vergrijpboeten voor de jaren 2013 en 2014

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, die op 30 november 2022 werd gedaan. Belanghebbende, een handelsonderneming, had bezwaar gemaakt tegen naheffingsaanslagen in de belasting op bedrijfsomzetten (BBO) voor de jaren 2013 en 2014, alsook tegen de opgelegde vergrijpboeten. De naheffingsaanslagen waren het gevolg van een boekenonderzoek dat had plaatsgevonden, waaruit bleek dat belanghebbende niet had voldaan aan haar administratie- en bewaarplicht. Het Gerecht had de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard, maar het Hof oordeelt in hoger beroep dat de Inspecteur de bewijslast terecht heeft omgekeerd en dat de naheffingsaanslagen op een redelijke schatting zijn gebaseerd. Het Hof heeft de vergrijpboeten verminderd, omdat de omstandigheden van het geval aanleiding gaven tot matiging. De uitspraak van het Gerecht werd gedeeltelijk vernietigd, maar de naheffingsaanslagen bleven in stand. De Inspecteur werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan belanghebbende.

Uitspraak

Uitspraak
SXM2023H00011 en SXM2023H00012
Datum uitspraak: 12 juni 2025
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Belanghebbende], gevestigd te
Sint Maarten,
appellant in hoger beroep (hierna: belanghebbende),
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (het Gerecht) van 30 november 2022 in de zaken met nummers BBZ nr. SXM202000350 en SXM202000351 in het geding tussen belanghebbende
en
de Inspecteur der belastingen zetelend te Sint Maarten
verweerder in hoger beroep (hierna: de Inspecteur).

1.Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende zijn op 11 mei 2018 naheffingsaanslagen in de belasting op bedrijfsomzetten (BBO) over de jaren 2013 en 2014 opgelegd van respectievelijk NAf 4.493 en NAf 17.817. Daarbij zijn vergrijpboeten opgelegd van NAf 1.123 (2013, 25%) en NAf 4.454 (2014, 25%).
1.2.
Belanghebbende heeft op 2 januari 2019 daartegen bezwaren gemaakt en deze op 25 februari 2019 nader gemotiveerd.
1.3.
Belanghebbende heeft op 29 januari 2020 bij het Gerecht beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar door de Inspecteur.
1.4.
Het Gerecht heeft bij uitspraak van 30 november 2022 het beroep en het bezwaar van belanghebbende ontvankelijk verklaard, het beroep tegen het niet tijdig beslissen op de bezwaren gegrond verklaard, de bezwaren tegen de naheffingsaanslagen BBO en de boeten ongegrond verklaard, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en gelast dat aan belanghebbende het griffierecht wordt vergoed.
1.5.
Belanghebbende heeft op 24 januari 2023 tegen uitspraak van het Gerecht hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Tot de stukken van geding behoort, naast de hiervoor vermelde stukken, het van het Gerecht ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft.
1.7.
Het Hof heeft de zaak ter zitting te Philipsburg behandeld op 21 mei 2024, waar namens belanghebbende is verschenen [B] bijgestaan door [C] en [D] alsmede de gemachtigde [A]. Namens de Inspecteur zijn verschenen [K] en [L].
Gelijktijdig met deze zaak zijn behandeld de hoger beroepen van [belanghebbende 1] (nrs. SXM2022H00149 t/m SXM2022H00153, SXM2023H00009, SXM2023H00010 en SXM2023H00091), [belanghebbende 2] (SXM2023H00006 t/m SXM2023H00008, SXM2023H00086 en SXM2023H00087) en [belanghebbende 3] (SXM2023H00053 t/m SXM2023H00056).
1.8.
Ter zitting hebben beide partijen een pleitnota, belanghebbende met bijlagen, overgelegd en voorgedragen. De pleitnota’s met bijlagen zijn, zonder bezwaren van de wederpartij, toegevoegd aan de stukken van het geding.
1.9.
Aan het eind van de behandeling van het hoger beroep is het onderzoek ter zitting gesloten.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende exploiteerde tot 2015 twee winkels waarin verzorgingsproducten, parfums, haarproducten en elektronica werden verkocht. Directeur en enig aandeelhouder van belanghebbende is [P] (hierna: [P]).
2.2. [
P] is tevens directeur en enig aandeelhouder van [belanghebbende 1] en van [belanghebbende 3] Daarnaast houdt [p] 60% van de aandelen in [belanghebbende 2] De overige 40% van de aandelen in die vennootschap worden gehouden door [F] Beide aandeelhouders waren directeur van laatstbedoelde vennootschap.
2.3.
Per eind 2014 zijn de activiteiten van [belanghebbende 2] gestaakt. Per 2015 zijn alle activiteiten van de resterende N.V.'s – waaronder die van belanghebbende – bij [belanghebbende 3] ondergebracht.
2.4.
Tot het dossier behoort een rapport van 16 maart 2018 van een bij belanghebbende ingesteld boekenonderzoek met betrekking tot de loonbelasting en de BBO over de jaren 2012 tot en met 2014. In het rapport is over de BBO – voor zover van belang – het volgende vermeld:
“(…)
Alle bedragen in dit rapport zijn in Nederlands Antilliaanse guldens (NAf) tenzij anders is aangegeven. De omrekenkoers van 1 dollar is NAf 1,80.
(…)
2.2
Omschrijving bedrijf
Belastingplichtige/(…) exploiteerde een handelsonderneming, die zich bezighield met het verkopen van cosmetica en elektronica, waarbij cosmetica het meest werd verkocht. De producten die werden verkocht waren:
- Verzorgingsproducten;
- Parfums;
- Haarproducten;
- Pruiken en synthetisch haar;
- Electronica.
2.3.
Organisatiestructuur van de [H] (2012 tot en met 2014)
(…)
Hier volgt een overzicht van de kernactiviteiten per NV over de jaren 2012 tot en met 2014:
(…)
- [belanghebbende]: kleinhandel
 Producten: Cosmetica en elektronica.
(…)
2.4
Ingediende aangiften
Vóór de aankondiging van het onderzoek waren door belastingplichtige/inhoudingsplichtige voor zover relevant voor dit onderzoek, de volgende aangiften ingediend:
- LB over de jaren 2012 tot en met 2014;
- BBO over de jaren 2012 tot en met 2014.
(..)
3.2
Financiële administratie
De financiële administratie werd bijgehouden met behulp van het pakket Quick Books door Prudential Small Business Services NV. (..). Het grootboek en de jaarrekening zijn in USD, en de loonadministratie is in NAf.
(…)
3.4
Administratieplicht
Op basis van artikel 43, lid 2 ALL zijn administratieplichtigen onder andere gehouden van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf naar de eisen van dat bedrijf op zodanige wijze een administratie te voeren dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen evenals de voor de heffing van de belasting overigens van belang zijnde gegevens, hieruit duidelijk blijken.
Tijdens het onderzoek is gebleken dat op de volgende onderdelen niet is voldaan aan de hiervoor omschreven verplichting:
1. Omdat een (groot) deel van de omzet per kas wordt ontvangen, dient belastingplichtige een sluitende kasadministratie te voeren. Uit de volgende constatering blijkt dat dit niet het geval is:
 De verantwoorde opbrengsten in het kasboek sluiten niet aan met de
opbrengsten in het grootboek.
2. Er is geen inventarisatie over de controlejaren uitgevoerd.
3. De gelieerde bedrijven hadden onderling transacties met elkaar zonder rekening te hebben gehouden dat elke NV los van elkaar staat.
Op basis van het voorgaande concludeer ik dat niet is voldaan aan de administratieplicht ingevolge artikel 43, lid 2 ALL. In dit verband heb ik belastingplichtige gewezen op artikel 30, lid 6 ALL, de zogenaamde omkering bewijslast.
3.5
Bewaarplicht
Op basis van artikel 43, leden 2 en 6 ALL zijn administratieplichtigen verplicht hun administratie en de daartoe behorende gegevensdragers gedurende 10 jaar te bewaren.
Tijdens het onderzoek is vastgesteld dat de volgende delen van de administratie niet zijn bewaard:
 de inkoopfacturen over het jaar 2013 van diverse leveranciers. Deze heb ik tot op heden niet ontvangen;
 het grootboek over het jaar 2014 ontbreekt;
 de facturen van de telefoonkosten over het jaar 2013.
Op basis van het voorgaande concludeer ik dat niet is voldaan aan de bewaarplicht ingevolge artikel 43, leden 2 en 6 ALL. In dit verband heb ik belastingplichtige gewezen op artikel 30, lid 6 ALL, de zogenaamde omkering bewijslast.
3.6
Factureringsplicht
Ik heb geconstateerd dat belastingplichtige niet heeft voldaan aan de factureringsplicht. Volgens artikel 44 ALL is belastingplichtige hiertoe wel verplicht.
lk heb geconstateerd dat bij belastingplichtige in ieder geval de volgende onderdelen van de kasregistratie ontbreken of niet aan de eisen voldoen:
1. Naam en adres van belastingplichtige die de levering of de dienst verricht;
2. Het door de Belastingdienst toegekende registratienummer (CRIB-nummer) van degene die de levering of de dienst verricht;
3. Een duidelijke omschrijving van de geleverde goederen of van de verrichte dienst;
4. De hoeveelheid van de geleverde goederen;
5. Doorlopend nummering van de facturen.
3.7
Oordeel administratie
Naast de in de onderdelen "Administratieplicht, “Bewaarplicht" en "Factureringsplicht" genoemde bevindingen heb ik het volgende geconstateerd:
 Er is geen rekening met loon in natura gehouden;
 In de controlejaren is er geen aansluiting tussen de omzet conform aangiften BBO en de omzet volgens de jaarrekening;
 In het jaar 2014 is de BW% zeer laag in vergelijking met de voorgaande jaren;
 De huuropbrengsten die door belastingplichtige worden genoten, zijn niet verantwoord;
 Het banksaldo (WIB Naf) volgens de bankafschriften eind 2014 sluit niet aan met de jaarrekening (saldo jaarrekening dient $ 15.416 hoger te zijn dan verantwoord).
De in dit hoofdstuk genoemde bevindingen hebben gevolgen voor de in dit onderzoek betrokken belastingaangiften. (..)
Naar aanleiding van de in dit hoofdstuk genoemde bevindingen zijn opmerkingen gemaakt. Deze opmerkingen zijn in onderdeel 8.1 van dit rapport opgenomen.
(..)
5 BELASTING OP BEDRIJFSOMZETTEN
5.1
Algemeen
Belastingplichtige exploiteerde een handelsonderneming, die zich bezighield met het verkopen van cosmetica en elektronica, waarbij cosmetica het meest verkocht werd.
5.2
Aansluitingen
5.2.1
Aansluiting tussen de omzet jaarrekening en de omzet waarover BBO is aangegeven
Ik heb vastgesteld dat met betrekking tot de jaren 2013 en 2014 er geen aansluiting is tussen de omzet volgens de jaarrekening en de omzet waarover BBO is aangegeven.
Deze berekening luidt als volgt:
Jaar
2013
2014
Aangegeven omzet volgens jaarrekening ($)
1.027.484
1.053.244
Aangegeven omzet volgens jaarrekening (Nafl)
1.849.471
1.895.839
Verschuldigde BBO (5%) (Nafl)
92.474
94.792
Verantwoorde BBO
89.061
93.741
Na te heffen BBO
3.413
1.051
Belastingplichtige heeft de verschillen niet verklaard. Ik stel daarom voor de BBO in deze omzet na te heffen.
Correctie
2013
2014
Aansluiting jaarrekening
3.413
1.051
5.2.2
Huuropbrengsten
Tijdens het onderzoek heb ik geconstateerd dat belastingplichtige een locatie in haar winkel onderverhuurt aan een derde. [T] (directeur van [vennootschap]) huurt een gedeelte om zijn bedrijf te voeren. Hij verkoopt telefoons en telefoonartikelen. Er zijn 2 huurovereenkomsten getekend.
De ene liep van 1 maart 2013 t/m 1 maart 2016 en de andere loopt van 1 maart 2016 t/m 1 maart 2019.
Huurbedrag per maand bedroeg $1.200 van 1 maart 2013 t/m 31 december 2015. Vanaf I januari 2016 is het bedrag verhoogd naar $1.500. Ik verwijs naar bijlage 5 voor de huurovereenkomsten. Zie onderstaand tabel voor de na te heffen BBO hierover:
BBO bij verhuur
2013
2014
Huuropbrengsten per maand
$ 1.200
$ 1.200
aantal maanden verhuurd
10
12
Totale huuropbrengsten
$ 12.000
$ 14.400
Totale huuropbrengsten (Naf)
21.6
25.92
Na te heffen BBO (5%)
1.08
1.296
5.2.3
BBO over omzetcorrectie
Gedurende de controlejaren zijn de volgende brutowinstmarges (jaarrekening) verantwoord:
In dollars
2012
2013
2014
Omzet
1.104.012
1.027.484
1.053.244
Kostprijs van de verkopen
656.4
675.74
765.137
BW
447.612
351.744
288.107
BW (%)
68,19%
52,05%
37,65%
Bij onderzoek met onderzoeksnummer 201300594 ([belanghebbende 1]) heeft belastingplichtige een lijst over het jaar 2013 afgegeven met kostprijzen en verkoopprijzen van de meest verkochte artikelen. Hieruit werd een gemiddelde BW% van 68% berekend (…). Gezien het feit dat belastingplichtige dezelfde artikelen gedurende de controlejaren als [belanghebbende 1] had verkocht, zal de BW% van belastingplichtige in de controlejaren ook rond de 68% moeten zitten.
Er is geen grootboek over het jaar 2014 overhandigd. Belastingplichtige kan niet aantonen waarom de
BW% over het jaar 2014 zo laag was (37,65%). Gezien de bovengenoemde feiten stel ik voor om de BW% over het jaar 2014 te corrigeren. Ik zal uitgaan van een BW% van 60, 12% (gemiddelde BW van de jaren 2012 en 2013; 68,19% en 52,05%). Zie onderstaand tabel voor de voorgestelde correctie.
2014
Aangegeven kostprijs van de verkopen
$ 765.137
BW%
60,12%
Berekende omzet
$ 1.225.137
Verantwoorde omzet
$ 1.053.244
Correctie omzet
$ 171.893
Correctie omzet
Nafl 309.407
Uitgaande van een omzetcorrectie van Nafl 309.407 is de na te heffen BBO 15.470 (5% van 309.407)
voor het jaar 2014.
5.3
Recapitulatie naheffing BBO
Met inachtneming van de correcties zoals genoemd in bovenstaande onderdelen, kom ik tot de volgende recapitulatie:
Onderdeel
Omschrijving
2013
2014
5.2.1
Aansluiting omzet jaarrekening met omzet conform aangifte BBO
3.413
1.051
5.2.2
BBO bij huuropbrengsten
1.08
1.296
5.2.3
BBO bij omzetcorrectie
15.47
Totaal naheffing BBO
4.493
17.817
(…)
7 Boeten
(…)
7.2
BBO
De voorgestelde naheffingsaanslagen BBO over de jaren 2013 en 2014 zijn het gevolg van de handelwijze van belastingplichtige. Belastingplichtige heeft te weinig BBO aangegeven en/of voldaan.
De aard van de correcties en de feiten die ten grondslag liggen aan de correcties zoals beschreven in de onderdelen van het rapport, zijn zodanig dat de belastingplichtige wist dat hij onjuist handelde of dat belastingplichtige bewust het risico heeft genomen onjuist te handelen.
5.2.1
BBO bij aansluitingsverschil
Belastingplichtige heeft in de jaren 2013 en 2014 te weinig BBO aangegeven in vergelijking met de verantwoorde omzet in de jaarrekening. Ik ben dan ook van mening dat hierdoor sprake is grove schuld
van belastingplichtige.
Op grond van artikel 21 ALL juncto artikel 7 lid 2 MBAB stel ik u voor gelijktijdig met de naheffingsaanslagen BBO over de jaren 2013 en 2014 zoals vermeld in het onderdeel 5.2.1 van het rapport een vergrijpboete op te leggen van 25%.
5.2.2
BBO bij huuropbrengsten
Belastingplichtige heeft geen BBO aangegeven bij het genieten van huuropbrengsten. Het is van algemene bekendheid dat er bij het verhuren van een pand/locatie door belastingplichtige er BBO dient te worden aangegeven en afgedragen. Dit heeft belastingplichtige nagelaten. Hierdoor is er sprake van
onzorgvuldig handelen, van ernstige nalatigheid van belastingplichtige. Ik ben dan ook van mening dat
hierdoor sprake is grove schuld van belastingplichtige.
Op grond van artikel 21 ALL juncto artikel 7 lid 2 MBAB stel ik u voor gelijktijdig met de naheffingsaanslag BBO over het jaar 2014 zoals vermeld in het onderdeel 5.2.2 van het rapport een vergrijpboete op te leggen van 25%.
5.2.3
BBO bij omzetcorrectie
Op basis van BW% blijkt dat belastingplichtige de omzet over het jaar 2014 niet volledig heeft verantwoord. Daarnaast heeft belastingplichtige niet voldaan aan de administratieplicht en bewaarplicht. Er is onder andere geen (sluitende) kasadministratie bijgehouden en het grootboek over het jaar 2014 ontbreekt. Hierdoor is er sprake van onzorgvuldig handelen, van ernstige nalatigheid van
belastingplichtige. lk ben dan ook van mening dat hierdoor sprake is grove schuld van belastingplichtige.
Op grond van artikel 21 ALL juncto artikel 7 lid 2 MBAB stel ik u voor gelijktijdig met de naheffingsaanslag BBO over het jaar 2014 zoals vermeld in het onderdeel 5.2.3 van het rapport een vergrijpboete op te leggen van 25%.
De grondslag voor de vergrijpboete wordt gevormd door het bedrag aan belasting dat niet (tijdig) is
betaald, voor zover dit een gevolg is van (voorwaardelijke) opzet van belastingplichtige.
(…)
7.4
Pseudo-samenloop
Op grond van artikel 7 lid 5 MBAB wordt de hoogste boete gehandhaafd en worden de overige boeten
elk verminderd tot de helft indien op grond van een samenhangend complex van feiten over enig belastingjaar terzake van meerdere belastingmiddelen aanslagen met een vergrijpboete door de Inspecteur worden opgelegd die uiteindelijk drukken op één belastingplichtige/inhoudingsplichtige. In het betreffende boete-onderdeel is met deze pseudo-samenloop rekening gehouden. Zie onderdeel 7.2.
8 SLOTOPMERKINGEN
8.2
Standpunt belastingplichtige en akkoordverklaring
Belastingplichtige heeft het conceptrapport op 1 september 2017 ontvangen. Op 5 september 2017 werd Sint Maarten echter getroffen door orkaan Irma. Belastingplichtige heeft dan ook niet kunnen reageren binnen de twee weken termijn op het conceptrapport. Op 27 november 2017 heeft belastingplichtige gereageerd en ging niet akkoord met een aantal punten. Hierdoor is het rapport aangepast. (…)
2.5.
De Inspecteur heeft in overeenstemming met de bevindingen in het rapport onder meer naheffingsaanslagen BBO voor de jaren 2013 en 2014 opgelegd, alsmede de daarmee samenhangende vergrijpboeten.
2.6.
Van de boekencontroles bij de zustervennootschappen zijn controlerapporten uitgebracht op 31 januari 2018 ([belanghebbende 1] en [belanghebbende 2].) en 31 augustus 2018 ([belanghebbende 3]). Bij belanghebbende en de zustervennootschappen was voor de controlejaren de heer [I] de administrateur.
2.7.
In haar beroepschrift in eerste aanleg bij het Gerecht van 20 januari 2020 schrijft de toenmalige gemachtigde van belanghebbende onder meer:

Bezwaar voor heffing Belastingen op Bedrijfsomzetten
Na het analyseren van het boekenonderzoek heeft belanghebbende een reactie d.d. 2 januari 2019 verzonden betreffende dubieuze constateringen van de fiskus bij de naheffingen TOT/BBO over de jaren 2013-2014.”
2.8.
In haar hoger beroep heeft belanghebbende onder meer een rapport van [advieskantoor M] en ondertekend door [X] van 27 maart 2023 overgelegd. In deze brief is het volgende opgenomen:
“On behalf of the client, [belanghebbende 3] we have reviewed the mark up of the good of [belanghebbende 3] and other expenses such as freight, expired damaged good, tumover tax etc. what affect the realized net margin.
(…)
In the overview we reviewed if the cost price is in accordance with the purchase invoices of the 60 goods of the selected good.
(…)
The average mark up before freight and landing fees is 75.2% (…). This is 42.92% of the sales price
(…)
The freight, international transfer charges and handling amounts to$ 789,429.29 or 12.51 of the cost prices. lt is $ 599,856.19 or 11.1 % for the year 2021. We used and average of 12% of the cost price for the gross margin calculation.
5. Summary of the gross margin
Based on the above we can inform you that the gross margin are as follows:
Based on your selection the gross margin is as follows:
Sales price 100.00 %
Cost price 57.08%
Gross margin 42.92%
Less:
1. Turnover tax (…)
2. Freight and handling costs (…)
3. Expired and damaged goods (…)
4. Stolen goods and theft by staff members and third parties. (…)
(…)
The actual net gross margin (based on the sales price) is 42.92% minus 20.76% = 22.16% of the sales or BW (net markup margin) of 28.47% on the cost price after all deductions.
In other words, to simplify and summarize all the calculations we can inform inform you that the average gross margin of above-mentioned calculations of a purchased good of $ 100.00 result in an average sale price of$ 128.47.”

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep is in geschil of de in 1.1 vermelde naheffingsaanslagen BBO over de jaren 2013 en 2014 en de daarop betrekking hebbende vergrijpboeten terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd. Meer specifiek heeft het geschil in hoger beroep voor het jaar 2013 nog slechts betrekking op de wijze waarop de Inspecteur de op grond van de correcties voor dat jaar, die door belanghebbende op zichzelf niet (meer) worden bestreden, na het heffen BBO heeft bepaald. Voor het jaar 2014 neemt belanghebbende terzake van de correcties aansluitingsverschillen en huuropbrengsten dezelfde stelling in, doch bestrijdt belanghebbende tevens de door de Inspecteur toegepaste omzetcorrectie.
3.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslagen 2013 en 2014 alsmede de daarmee samenhangende vergrijpboeten dienen te worden verminderd. Belanghebbende bestrijdt dat de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard en bestrijdt, onder verwijzing naar het rapport van [advieskantoor M], dat de brutowinstmarges door de Inspecteur juist zijn vastgesteld. De bij het Gerecht ingenomen stelling met betrekking tot de onbevoegde vertegenwoordiging door [I] wordt in hoger niet meer betrokken.
3.3.
De Inspecteur is van mening dat de naheffingsaanslagen en de vergrijpboeten tot de juiste bedragen zijn opgelegd.
3.4.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, alsmede op wat zij ter zitting hebben bijgebracht.
3.5.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van het Gerecht, en vermindering van de naheffingsaanslagen 2013 en 2014 en de betreffende vergrijpboeten. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van het Gerecht.

4.Oordeel van het Gerecht

4.1.
Het Gerecht heeft geoordeeld dat de Inspecteur geen reden had om te twijfelen aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [I]. Het Gerecht heeft verder geoordeeld dat belanghebbende voor de jaren 2013 en 2014 niet heeft voldaan aan de op haar rustende administratie- en bewaarplicht zoals voorgeschreven in artikel 43 Algemene landsverordening landsbelastingen (hierna: ALL) en heeft geconcludeerd tot omkering en verzwaring van de bewijslast. Overwogen is dat de aanslagen op een redelijke schatting berusten en dat belanghebbende niet het verzwaarde tegenbewijs heeft geleverd. Het Gerecht laat daarom de aanslagen in stand. Aangezien belanghebbende ter zitting desgevraagd heeft verklaard de vergrijpboeten niet te betwisten laat het Gerecht ook deze in stand.

5.Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Voor zover belanghebbende in hoger beroep nog heeft willen stellen dat [I] belanghebbende onbevoegd heeft vertegenwoordigd en dat de Inspecteur aan [I] een volmacht had moeten vragen, verwerpt het Hof die stelling. Het Hof verenigt zich met de daartoe door het Gerecht gegeven overwegingen (4.12.1 tot en met 4.12.8) en maakt die tot de zijne.
5.2.
Belanghebbende stelt dat zij niet de beschikking heeft over het controlerapport met de bevindingen van de Inspecteur. Het Hof acht die stelling niet aannemelijk. Het concept-rapport werd door belanghebbende ontvangen op 1 september 2017, belanghebbende heeft in het beroepschrift van 20 januari 2020 inhoudelijk op het rapport gereageerd (2.7), het rapport is als bijlage bij het verweerschrift van de Inspecteur in eerste aanleg opgenomen en ook in de aanvulling van het hoger beroepschrift van belanghebbende van 7 maart 2023 gaat belanghebbende inhoudelijk in op de bevindingen in het controlerapport.
5.3.
Met betrekking tot de berekening van de correctie vanwege aansluitingsverschillen en huuropbrengsten heeft het Gerecht terecht geoordeeld dat de BBO is verschuldigd over de gehele tegenprestatie, derhalve inclusief de eventueel door haar berekende vijf percent over de netto-vergoeding. Het Hof maakt het oordeel van het Gerecht en de door haar daartoe gebezigde gronden (4.14.5 en 4.14.6) tot de zijne.
5.4.
Belanghebbende stelt dat het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat de bewijslast terecht is omgekeerd en verzwaard en dat de door de controlerende ambtenaren gemaakte berekeningen onjuist en willekeurig zijn zodat deze geen basis kunnen vormen voor de voor het jaar 2014 aangebrachte correctie. Met betrekking tot de opgelegde vergrijpboete stelt zij dat deze naar gelang van de aanslag dient te worden verminderd. De Inspecteur is van mening dat belanghebbende in 2014 meer omzet heeft gerealiseerd dan zij heeft aangegeven en stelt dat met omkering en verzwaring van de bewijslast de aanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. De Inspecteur stelt ook dat de vergrijpboete 2014 tot het juiste bedrag is opgelegd.
5.5.
Het Hof is van oordeel dat het Gerecht in de onderdelen 4.16.1 tot en met 4.16.4 van haar uitspraak terecht heeft geoordeeld dat er aanleiding is te toetsen of er omstandigheden zijn die moeten leiden tot omkering van de bewijslast. De overwegingen daartoe maakt het Hof tot de zijne.
5.6.
In artikel 43 ALL is met betrekking tot de administratie- en bewaarplicht, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
1. Administratieplichtigen zijn:
a. natuurlijke personen die een bedrijf of beroep uitoefenen;
b. natuurlijke personen die inhoudingsplichtig zijn;
c. lichamen.
2. Administratieplichtigen zijn gehouden van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf naar de eisen van dat bedrijf op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen alsmede de voor de heffing van de belasting overigens van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken.
3. De administratie behoort te worden gevoerd in het Nederlands, Papiaments, Engels of Spaans, met gebruikmaking van de daarbij gebruikelijke cijfers.
4. Tot de administratie behoort hetgeen ingevolge de belastingverordening wordt vastgelegd.
5. De inrichting, het bijhouden en bewaren van de administratie dient controle daarvan door de Inspecteur binnen een redelijke termijn mogelijk te maken. De administratieplichtige verleent de hiervoor benodigde medewerking en verschaft het nodige inzicht in de opzet en de werking van de administratie.
6. Administratieplichtigen zijn verplicht hun administratie en de daartoe behorende gegevensdragers gedurende tien jaar te bewaren.
7. De administratieplichtige die de gevorderde gegevensdragers of de inhoud daarvan, niet of slechts ten dele ter inzage verstrekt, wordt geacht niet volledig te hebben voldaan aan een op grond van dit artikel opgelegde verplichting tenzij aannemelijk wordt gemaakt dat de afwezigheid of onvolledigheid van de gegevensdragers of de inhoud ervan het gevolg is van overmacht.
5.7.
Gelet op belanghebbendes bedrijfsactiviteiten (een handelsonderneming) is zij op grond van artikel 43, lid 1, ALL administratieplichtig. Terecht heeft het Gerecht in dit verband geoordeeld dat voor wat de administratieplicht betreft als uitgangspunt heeft te gelden dat de eisen aan de administratie niet verder mogen gaan dan voor een goede uitvoering van de belastingwet noodzakelijk is. Aangezien belanghebbende voor de BBO belastingplichtig is dient belanghebbendes administratie op grond van artikel 43 ALL inzicht te verschaffen in hoe haar bedrijfsomzet is bepaald.
5.8.
Tijdens het boekenonderzoek bij belanghebbende is geconstateerd dat voor 2014 het grootboek ontbreekt, geen voorraadinventarisatie is gedaan, huuropbrengsten niet werden aangegeven en het brutowinstpercentage significant lager is in vergelijking met de voorgaande jaren. Op grond hiervan is het Hof van oordeel dat niet voldaan is aan de administratie- en bewaarplicht en dat op grond van artikel 30, lid 6, ALL daarom de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard. Gelet op de aard van de schending van de administratieplicht is het Hof van oordeel dat het in te treden gevolg daarvan, namelijk omkering en verzwaring van de bewijslast, niet disproportioneel is te achten.
5.9.
Belanghebbende stelt dat voor het kunnen verwerpen van de administratie een informatiebeschikking dient te worden gegeven. Anders dan in Nederland voorziet de wetgeving van Sint Maarten niet in het geven van een informatiebeschikking zodat belanghebbendes stelling daarom wordt verworpen.
5.10.
Toepassing van omkering van de bewijslast neemt echter niet weg dat de aanslagen moeten berusten op een redelijke schatting.
5.11.
De gebreken in de administratie hebben de Inspecteur in de positie gebracht dat hij de omzet van belanghebbende over 2014 heeft moeten schatten. De Inspecteur heeft daartoe op basis van de bevindingen van het boekenonderzoek de jaaromzet gecorrigeerd op basis van, het volgens de administratie van belanghebbende zelf, gemiddeld over de jaren 2012 en 2013 gerealiseerde bruto-winstpercentage (2.4., onderdeel 5.2.3). Evenals het Gerecht is het Hof van oordeel dat deze schatting niet onredelijk of willekeurig is vastgesteld.
5.12.
Aangezien de schatting niet willekeurig is ligt het vervolgens op de weg van belanghebbende, aangezien zij de schatting van de Inspecteur betwist, om te doen blijken dat, en zo ja in hoeverre, de aanslagen onjuist zijn. Met het in 2.8. vermelde rapport en ook anderszins heeft belanghebbende dit verzwaarde tegenbewijs niet geleverd zodat de conclusie is dat de aanslagen in stand blijven. Met de Inspecteur is het Hof van oordeel dat de analyse in het rapport van [advieskantoor M] van slechts 60 artikelen van door [belanghebbende 3] in het jaar 2023 verkochte producten, resulterend in een brutowinstpercentage van 28,47%, niet representatief is voor de producten en brutowinstpercentages die door belanghebbende over haar gehele assortiment werden behaald over de jaren 2013 en 2014.
5.13.
Belanghebbendes stellingen dat de verwerping van de administratie in strijd is met de wet, de jurisprudentie en de beginselen van behoorlijk bestuur, met name het motiveringsbeginsel, redelijkheid en het verbod op détournement de pouvoir, worden verworpen omdat het Hof daarvan niet is gebleken.
Boeten
5.14.
Met betrekking tot de opgelegde vergrijpboeten heeft, belanghebbende heeft weliswaar geen inhoudelijk verweer tegen deze boeten gevoerd maar heeft zich daar wel op – indirecte wijze – tegen verzet, het volgende te gelden.
5.15.
Uit het rapport van het bij belanghebbende ingestelde boekenonderzoek van 16 maart 2018 blijkt dat de Inspecteur op grond van artikel 21 ALL in verbinding met artikel 7, lid 2, Ministeriële regeling administratieve boeten de vergrijpboeten van 50% wegens grove schuld van belanghebbende aan het niet betalen van de belasting welke op aangifte moet worden voldaan heeft aangekondigd en wegens pseudo-samenloop heeft verminderd tot 25%.
5.14.
Op grond van artikel 21 ALL kan de Inspecteur een vergrijpboete opleggen indien het aan de opzet of grove schuld van belanghebbende is te wijten dat de belasting die op aangifte moet worden voldaan niet is betaald. Op de Inspecteur rust de last feiten en omstandigheden overtuigend aan te tonen die de conclusie moeten rechtvaardigen dat sprake is van grove schuld.
5.16.
De Hoge Raad heeft ten aanzien van boeten en de bewijslast daarvan in zijn arrest van 8 april 2022 [1] , voor zover van belang, het volgende overwogen:
“3.2. (..) Bij de beantwoording van de vraag of het bewijs met betrekking tot een bestanddeel van een beboetbaar feit, zoals in dit geval (voorwaardelijk) opzet, is geleverd, dienen de waarborgen in acht te worden genomen die de belanghebbende kan ontlenen aan artikel 6, lid 2, van het EVRM. Die waarborgen brengen onder meer mee dat de bewijslast op de inspecteur rust en dat de belanghebbende in geval van twijfel het voordeel van die twijfel moet worden gegund. Dit betekent dat de aanwezigheid van een bestanddeel van een beboetbaar feit alleen kan worden aangenomen als de daarvoor vereiste feiten en omstandigheden buiten redelijke twijfel zijn komen vast te staan. Deze maatstaf stemt overeen met de in fiscale wetgeving voorkomende formulering “doen blijken”, die inhoudt dat de desbetreffende feiten en omstandigheden overtuigend moeten worden aangetoond.“
5.17.
Het Hof acht de Inspecteur geslaagd in de op hem rustende bewijslast. Door, voor de betreffende jaren de ontvangen huuropbrengsten niet aan te geven, onverklaarde aansluitingsverschillen in haar omzet te laten bestaan en (kennelijk) geen grootboek voor het jaar 2014 te bewaren of voor controle beschikbaar te houden is belanghebbende dermate nalatig geweest in het nakomen van haar fiscale verplichtingen dat het bewijs van (voorwaardelijk) opzet is geleverd.
5.19.
De omvang van de BBO die als gevolg van de opzet van de belastingplichtige niet op aangifte is voldaan (de boetegrondslag), is geen bestanddeel van het ‘delict’ als omschreven in artikel 21, lid 1, ALL; de boetegrondslag is opgenomen in het tweede lid van artikel 21 ALL en daarvoor geldt dat de Inspecteur deze, met omkering en verzwaring van de bewijslast, mag vaststellen [2] . Dat bij de beoordeling van een vergrijpboete ervan wordt uitgegaan dat de feitelijk geheven belasting de verschuldigde belasting is, óók als de hoogte daarvan is komen vast te staan met toepassing van de zogenoemde omkering van de bewijslast, ontslaat de rechter echter niet van zijn verplichting om te beoordelen of een opgelegde vergrijpboete gelet op de omstandigheden van het geval een passende en ook geboden sanctie is voor het vergrijp dat is begaan. Tot de hierbij in aanmerking te nemen omstandigheden behoort de wijze waarop de hoogte van de verschuldigde belasting is komen vast te staan, waaronder ook valt de omstandigheid dat hiertoe de zogenoemde omkering van de bewijslast is toegepast. Daarom ziet het Hof, gelet op hoe de hoogte van de aanslagen is bepaald, in dit geval aanleiding de vergrijpboeten te verminderen naar 20%.
5.20.
Het Hof constateert ambtshalve dat de vergrijpboeten verder dienen te worden gematigd en dat compensatie voor de uit de overschrijding van de redelijke termijn voortvloeiende schending van artikel 6 EVRM dient te worden geboden. Aangezien de redelijke termijn met meer dan twee jaar is overschreden ziet het Hof de vergrijpboeten verder te matigen naar 80% van 20% = 16% van de van de belasting die op aangifte moet worden voldaan.
Slotsom
Gelet op al het voorgaande is het hoger beroep gegrond.

6.Griffierecht en proceskosten

6.1.
Nu het hoger beroep gegrond is dient de Inspecteur aan belanghebbende het door haar ter zake van de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van Cg 300 te vergoeden.
6.2.
De Inspecteur heeft niet tijdig uitspraak gedaan. Ingevolge artikel 30, tweede lid, eerste volzin van de ALL wordt het niet tijdig doen van een uitspraak op bezwaar met een uitspraak gelijkgesteld. Van een in de bezwaarfase gedaan verzoek om toekenning van een kostenvergoeding is niet gebleken. Voor de beroepsfase heeft het Gerecht reeds een proceskostenvergoeding toegekend welke het Hof in stand zal laten.
6.3.
Op grond van artikel 17g, Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 (LBB), in verbinding met artikel 15, lid 1, LBB worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
6.4.
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Hof zal daarom aansluiten bij het Landsbesluit, houdende algemene maatregelen, bevattende een nadere regeling betreffende de proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedures (Besluit proceskosten bestuursrecht) AB 2013, GT no. 512.
6.5.
Op grond van artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen de kosten van door een derde verleende beroepsmatige rechtsbijstand, zoals verzocht, voor vergoeding in aanmerking komen. Deze kosten worden berekend op Cg 1.400 (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt Cg 700, wegingsfactor 1). De hier behandelde zaak hangt samen met de procedures inzake de naheffingsaanslagen BBO van [belanghebbende 1] (SXM2023H00009 en SXM2023H00010), [belanghebbende 2] (2012 tot en met 2014) en [belanghebbende 3] (2013 tot en met 2016). In totaal derhalve vier zaken, zodat vanwege samenhang een factor van 1,5 in aanmerking zal worden genomen. Het totaal van de proceskostenvergoeding voor de betreffende zaken is daarmee te berekenen op 1,5 x Cg 1.400 = Cg 2.100. Daarvan is ¼ toe te rekenen aan belanghebbende, ofwel Cg 525.

7.Beslissing

Het Hof:
-verklaart het hoger beroep gegrond
;
- vernietigt de uitspraak van het Gerecht, behoudens de beslissingen inzake het beroep tegen het niet tijdig beslissen, de proceskosten en het griffierecht;
- verklaart de bezwaren voor zover gericht tegen de boeten gegrond en voor zover gericht tegen de naheffingsaanslagen ongegrond;
- vermindert de boete met betrekking tot de naheffingsaanslag 2013 naar een bedrag van Cg 718;
- vermindert de boete met betrekking tot de naheffingsaanslag 2014 naar een bedrag van Cg 2.851;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van Cg 525;
- gelast de Inspecteur aan belanghebbende het door haar bij het Hof betaalde griffierecht van Cg 300 te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. drs. W.H. Bel, voorzitter, mr. drs. M.G.M. van Kempen en mr. A.J. Kromhout, in tegenwoordigheid van mr. L.M. de Leeuw van Weenen als griffier.
De beslissing is op 12 juni 2025in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
mr. L.M. de Leeuw van Weenen mr. drs. W.H. Bel
Afschriften zijn per post/per e-mail op 12 juni 2025 aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na dagtekening van het afschrift van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Partijen hebben ook de mogelijkheid hun beroepschrift in te dienen bij de griffie van het Gerecht in Eerste aanleg dat de zaak in eerste aanleg heeft behandeld. De datum van binnenkomst bij de griffie van het lokale Gerecht in Eerste aanleg is in dat geval bepalend voor de vraag of het beroep tijdig is ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. waartegen u in beroep komt;
d. waarom u het daar niet mee eens bent (de gronden van het beroep).
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

Voetnoten

1.Hoge Raad 8 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:526.
2.Hoge Raad 18 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC1962.