ECLI:NL:OGHACMB:2025:144

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
16 juni 2025
Publicatiedatum
25 juni 2025
Zaaknummer
SXM2022H00149 t/m SXM2022H00153
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslagen loonbelasting en premies AOV/AWW en AVBZ

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, waarin naheffingsaanslagen voor loonbelasting en premies AOV/AWW en AVBZ zijn opgelegd. De belanghebbende, een handelsonderneming in cosmetica en elektronica, heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen die zijn opgelegd wegens het niet tijdig betalen van loonheffingen over de jaren 2013 en 2014. De Inspecteur heeft vergrijpboeten opgelegd wegens grove schuld in de belastingplicht. Het Gerecht heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard, maar heeft de Inspecteur wel veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende. In hoger beroep heeft belanghebbende de uitspraak van het Gerecht bestreden, met name de correcties voor 'vrij wonen' en 'privégebruik telefoon'. Het Hof heeft geoordeeld dat de correcties voor 'vrij wonen' terecht zijn, maar dat de correcties voor 'privégebruik telefoon' niet juist zijn. De vergrijpboeten zijn eveneens aangepast. Het Hof heeft de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en het door haar betaalde griffierecht vergoed.

Uitspraak

Uitspraak

SXM2022H00149 t/m SXM2022H00153
Datum uitspraak: 16 juni 2025
GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE
VAN ARUBA, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[Belanghebbende],gevestigd te
Sint Maarten,
appellant in hoger beroep (hierna: belanghebbende),
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten (het Gerecht) van 30 september 2022 in de zaken met nummers BBZ nr. SXM202000518, SXM202000520, SXM202000521, SXM202000523 en SXM202000524 in het geding tussen belanghebbende
en
de Inspecteur der belastingenzetelend in
Sint Maarten
verweerder in hoger beroep (hierna: de Inspecteur).

1.Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende zijn op 11 mei 2018 naheffingsaanslagen premies AOV/AWW en premie AVBZ over het jaar 2013 opgelegd van respectievelijk NAf 4.213 en NAf 601. Daarbij zijn vergrijpboeten opgelegd van NAf 527 (AOV/AVVW 13%) en NAf 75 (AVBZ, 12%) wegens het grofschuldig niet betalen van loonheffingen.
1.2.
Aan belanghebbende zijn op 11 mei 2018 naheffingsaanslagen loonbelasting, premies AOV/AVVW en premie AVBZ over het jaar 2014 opgelegd van respectievelijk NAf 4.151, NAf 3.686 en NAf 527. Daarbij zijn vergrijpboeten opgelegd van NAf 1.038 (LB, 25%), NAf 461 (AOV/AVVW, 13%) en NAf 66 (AVBZ, 13%) wegens het grofschuldig niet betalen van loonheffingen.
1.3.
Belanghebbende heeft op 2 januari 2019 daartegen bezwaren gemaakt en deze op 25 februari 2019 en 19 september 2019 nader gemotiveerd.
1.4.
Belanghebbende heeft op 27 mei 2020 bij het Gerecht beroep ingesteld tegen het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar door de Inspecteur. Belanghebbende heeft daarvoor een bedrag aan griffierecht van NAf 150.
1.5.
Het Gerecht heeft bij uitspraak van 30 september 2022 het beroep van belanghebbende tegen het niet tijdig beslissen gegrond verklaard, de bezwaren tegen de naheffingsaanslagen
loonbelasting 2014, premies AOV/AWW 2013 en 2014 en premie AVBZ 2013 en 2014 en de daarbij horende boeten ongegrond verklaard, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en de Inspecteur opgedragen aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht te vergoeden.
1.6.
Belanghebbende heeft op 29 november 2022 tegen uitspraak van het Gerecht hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.7.
Het Hof heeft de zaak, gelijktijdig met de zaken van belanghebbende met nummers SXM2023H00091, SXM2023H00009 en SXM2023H00010, [belanghebbende 1] ( SXM 2023H00006 tot en met 2023H00008, SXM2023H00086 en SXM2023H00087), [belanghebbende 2] (SXM2023H00011 en SXM2023H00012) en [belanghebbende 3] (SXM2023H00053 tot en met SXM2023H00056), ter zitting te Philipsburg behandeld op 21 mei 2024, waar zijn verschenen en gehoord namens belanghebbende, [A], [B], [C] en [D], alsmede [K] en [L], namens de Inspecteur. Al hetgeen in één zaak is gezegd moet als herhaald en ingelast worden beschouwd in de andere zaken.
1.8.
Ter zitting hebben beide partijen een pleitnota (met bijlagen) overgelegd en voorgedragen. De pleitnota’s met bijlagen zijn, zonder bezwaren van de wederpartij, toegevoegd aan de stukken van het geding.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende exploiteerde van 2012 tot en met 2014 een handelsonderneming in cosmetica en elektronica. Directeur en enig aandeelhouder van belanghebbende is [P] (hierna: [P]). Belanghebbende heeft haar activiteiten in het jaar 2014 beëindigd.
2.2. [
P] is tevens directeur en enig aandeelhouder van [belanghebbende 3] en van [belanghebbende 2] Daarnaast houdt [P] 60% van de aandelen in [belanghebbende 1] De overige 40% van de aandelen in die vennootschap worden gehouden door [F]. Beide aandeelhouders waren directeur van laatstbedoelde vennootschap.
2.3.
Bij belanghebbende is een boekenonderzoek ingesteld met betrekking tot de loonheffingen en BBO over de jaren 2012 tot en met 2014. De bevindingen daarvan zijn neergelegd in een rapport van 31 januari 2018. Daarin is over de loonbelasting en premieheffing – voor zover van belang – het volgende vermeld:
"
2.2 Omschrijving bedrijf
Belastingplichtige dreef een handelsonderneming waar de volgende handelsgoederen verkocht werden:
-verzorgingsproducten;
-parfums;
-haarproducten.
Belastingplichtige maakt deel uit van een concern genaamd '[H]'. ( ... ). Per 1 januari 2015 zijn de bedrijfsactiviteiten (en ook activa, passiva en personeel) overgegaan in [belanghebbende 3] en is belastingplichtige sindsdien slapend. Onder [belanghebbende 3] worden dezelfde producten verhandeld en dezelfde verkooppunten (en handelsnaam) gebruikt. De activiteiten van [belanghebbende 2] zijn ook ondergebracht in [belanghebbende 3] per 1 januari 2015. [belanghebbende 1] is vanaf eind 2014 niet meer actief.
Gedurende de controleperiode waren er 14 personen in loondienst. De onderneming had twee verkooppunten in de Back Street te Sint Maarten. Er was een hoofvestiging ([locatie 1]) en een filiaal ([locatie 2; toentertijd genaamd '[CC] '). De openingstijden van beide vestigingen waren van 8:00 a.m. tot en met 7:00 p.m. op maandag tot en met zaterdag en op zondag van 9:00 a.m. tot en met 3:00 p.m. Bij elke vestiging waren er 2 managers, 1 kassier en 2 a 3 verkoopsters. De managers waren belast met de dagelijkse leiding. (…)
Opmerking
Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat de gelieerde bedrijven onderling transacties met elkaar hadden zonder rekening te hebben gehouden dat elke NV los van elkaar staat. De transacties waren onder andere:
(…)
- Maandelijks betaalde belastingplichtige USD 3.000 aan de heer [P] voor huisvestingskosten. Deze betalingen hadden betrekking op de kosten van verblijf van de werknemers afkomstig uit India. Deze werknemers stonden op de loonlijst van belastingplichtige, [belanghebbende 3], [belanghebbende 2] en [belanghebbende 1]. Deze werknemers woonden in appartementen op het huisadres van de digra ([adres]). Alle werknemers hadden een eigen appartement van de digra ter beschikking gekregen. Belastingplichtige betaalde de digra voor de terbeschikkingstelling.
- (…)
- [belanghebbende 1] had een kok in loondienst die voor eten zorgde voor de digra en werknemers van de verschillende NV's.
- [belanghebbende 1] betaalde de telefoonkosten ("chippie company") voor werknemers van de verschillende NV's.
(…)
3.3
Loonadministratie
De loonadministratie werd intern bijgehouden met behulp van het pakket Payroll 4. De aangiften LB werden door de administrateur verzorgd.
(…)
4 LOONBELASTING
( ... )
4.2.1
Algemeen
Loon hoeft niet te worden genoten in geld. Loon kan ook verstrekt worden in de vorm van goederen of rechten. Het gaat dan om loon in natura (artikel 6C, lid 1 LLB). Dit loon in natura moet worden gewaardeerd op een bepaalde geldswaarde. In het algemeen is de waarde van loon in natura, de WEV van wat genoten wordt. Dit is de prijs die de werknemer onder normale omstandigheden had moeten betalen bij aankoop van het betreffende product. Voor een aantal verstrekkingen is de waarde vastgesteld. Indien de werknemer een eigen bijdrage moet betalen voor het verstrekte product, wordt deze eigen bijdrage van het loon afgetrokken.
( ... )
4.2.2
Privégebruik telefoon
Zoals eerder genoemd bij onderdeel 2.2 is er bij dit onderzoek sprake van gelieerde maatschappijen. De gelieerde maatschappijen betaalden kosten voor elkaar en dus ook voor de werknemers van de diverse inhoudingsplichtigen. Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat [belanghebbende 1] mobiele telefoonaansluitingen ("chippie company data bundles") voor enkele werknemers van inhoudingsplichtige heeft betaald. Deze databundels werden door de werknemers zowel voor zakelijke als voor privédoeleinden gebruikt.
Door de werknemers werd geen vergoeding aan [belanghebbende 1] en/of inhoudingsplichtige voor het gebruik van de telefoon voor privédoeleinden betaald. Op grond hiervan is sprake van het verstrekken van loon in natura. De waarde van deze verstrekking, het privégebruik, bedraagt minimaal 480 per jaar.
Over dit loon dient alsnog LB, premie AOV/AWW en premie AVBZ te worden berekend en afgedragen. Voor een overzicht van de verstrekkingen aan de werknemers en de wijze waarop de na te heffen bedragen zijn berekend, verwijs ik naar het onderdeel 4.3 'Berekening naheffingen'.
4.2.3
Vrij wonen
Door de digra waren appartementen ter beschikking gesteld aan de werknemers afkomstig uit India. Inhoudingsplichtige betaalde maandelijks een bedrag van USD 3.000 aan de digra voor huisvestingskosten. Deze betalingen van de huisvestingskosten waren vergoedingen aan de digra. De werknemers woonden op het huisadres van de digra. Iedere werknemer had zijn eigen appartement van 1 kamer. Het adres van deze woningen is[ ... ] Road (huisadres van de digra).
Het ter beschikking stellen van een woonhuis aan een werknemer vormt loon in natura. Door inhoudingsplichtige werd bij de salarisberekening geen rekening gehouden met de waarde van deze verstrekking. Ik stel u voor om de verstrekking alsnog als loon in natura aan te merken.
De waarde van het verstrekken van een woning welke de werknemer als hoofdverblijf ter beschikking staat moet worden bepaald op 4,8% (8% van 60%) van de WEV. De WEV is gelijk aan de vrije verkoopwaarde van de woning. De WEV kan op de volgende manieren berekend worden:
huurbedrag t/m USD 1.250 = 100 x huur
huurbedrag t/m USD 2.000 = 120 x huur
huurbedrag> USD 2.000 = 140 x huur
De appartementen waren gevestigd in een goed gelegen buurt, Little Bay. Ik heb het huurbedrag gesteld op een zakelijke prijs van USD 650 per maand. Rekening houdend met een huurbedrag van USD 650 kom ik uit tot een WEV van USD 65.000 (100 * USD 650). De bijtelling per jaar per werknemer is USD 3.120 (4,8% x USD 65.000). Rekening houdend met een omrekenkoers van 1,80 per dollar, wordt de bijtelling 5.616 (USD 3.120 x 1,80) per jaar.
Over dit loon dient alsnog LB, premie AOV/AWW en premie AVBZ te worden berekend en afgedragen. Voor een overzicht van de verstrekkingen aan de werknemers en de wijze waarop de na te heffen bedragen zijn berekend, verwijs ik naar het onderdeel 4.3 'Berekening naheffingen'.
(…)
4.3
Berekening naheffingen
4.3.1
Algemeen
In het voorgaande is in een aantal onderdelen vermeld dat sprake is van extra loon. Over deze gecorrigeerde loonbedragen is geen LB, premie AOV/AWW en premie AVBZ berekend en afgedragen. In het volgende onderdeel zal worden vermeld op welke wijze de na te heffen LB, premie AOV/AVVW en premie AVBZ over dit extra loon is berekend.
4.3.2
Berekening van de naheffingen per werknemer
De verstrekkingen die hiervoor vermeld zijn in de onderdelen 4.2.2 en 4.2.3 zijn gedaan aan de volgende werknemers:
2013 Vrij wonen Privégebruik telefoon Totaal
[M] 5.616 480 6.096
[N] 5.616 480 6.096
[L] 5.616 480 6.096
[Z] 5.616 480 6.096
2014 Vrij wonen Privégebruik telefoon Totaal
[M] 5.616 480 6.096
[N] 5.616 480 6.096
[L] 5.616 480 6.096
[Z] 3.276 280 3.556
Opmerking
Alle werknemers waren over de controlejaren het hele jaar in dienst behalve de heer [Z] in het jaar 2014. Hij was in dat jaar in dienst voor 7 maanden. Het aan hem toe te rekenen bedrag voor vrij wonen is 7/12 * 5.616 (3.276) en privégebruik telefoon is 7 * 40 (280).
Over deze betalingen, die als loon moeten worden aangemerkt, is ten onrechte geen LB, premie AOV/AWW en premie AVBZ berekend en afgedragen.
Voor het berekenen van de na te heffen LB, premie AOV/AWW, premie AVBZ heb ik gebruik gemaakt van het loonberekeningsprogramma van de Belastingdienst Sint Maarten. Op grond van de loongegevens in de beoordeelde jaren van de betreffende werknemers heb ik per werknemer de bedragen bepaald aan na te heffen LB, premie AOV/AI/WI/ en premie AVBZ. ( ... ) Dit leidt tot de volgende na te heffen bedragen:
Correctie 2013 2014
Na te heffen LB 5.712 4.151
Na te heffen premie AOV/AWW 4.213 3.686
Na te heffen premie AVBZ 601 527
Bij deze berekeningen is ervan uitgegaan dat niet verhaald gaat worden op de werknemers.
(…)
7 BOETEN
7.1
LB, premie AOV/AWW en premie AVBZ
De voorgestelde naheffingsaanslagen LB, premie AOV/AWW en premie AVBZ over de jaren 2013 en 2014 zijn het gevolg van de handelwijze van de inhoudingsplichtige.
De inhoudingsplichtige heeft loon in natura verstrekt zonder daarover LB, premie AOV/AWW en premie AVBZ te berekenen. Door de inhoudingsplichtige is als gevolg daarvan te weinig LB, premie AOV/AWW en premie AVBZ ingehouden, aangegeven en afgedragen.
De aard van de correcties en de feiten die ten grondslag liggen aan de correcties zoals beschreven in het hoofdstuk 4 van het rapport, zijn zodanig dat sprake is van onzorgvuldig handelen, van ernstige nalatigheid van de inhoudingsplichtige.
Het is van algemene bekendheid dat bovengenoemde verstrekkingen in de heffing moeten worden betrokken. Nu over deze betalingen of verstrekkingen geen belasting en premies is afgedragen, is sprake van ernstige verwijtbaarheid.
Ik ben dan ook van mening dat hierdoor sprake is van grove schuld van de inhoudingsplichtige.
Op grond van artikel 21 ALL juncto artikel 7.2 MBAB stel ik u voor gelijktijdig met de naheffingsaanslagen LB een vergrijpboete op te leggen.
De op te leggen boete over de naheffingsaanslagen voor de premie AOV/AWW is gebaseerd op artikel 29B LAOV en op artikel 32B LAWW.
De op te leggen boete over de naheffingsaanslagen voor de premie AVBZ is gebaseerd op artikel 19a LAVBZ.
Op grond hiervan stel ik u voor gelijktijdig met de naheffingsaanslagen LB, premie AOV/AWW en premie AVBZ over de jaren 2013 en 2014 zoals vermeld in het hoofdstuk 6 van het rapport een vergrijpboete op te leggen. Omdat er sprake is van pseudo-samenloop (zie onderdeel 7.4) bedraagt de hoogte van de vergrijpboete voor de LB 25% en bedraagt de vergrijpboete voor de premies AOV/AWW en AVBZ ieder 12,5%.
De grondslag voor de vergrijpboete wordt gevormd door het bedrag aan belasting en premies dat niet (tijdig) is betaald, voor zover dit een gevolg is van grove schuld van de inhoudingsplichtige.”
2.5.
In de jaarrekeningen van belanghebbende zijn voor huisvestingskosten van belanghebbende voor de jaren 2013 en 2014 in aanmerking genomen:
In USD 2013 2014
Rent 87.456 160.304
Rent employee housing
36.000 36.000123.456 196.304
2.6.
De Inspecteur heeft in overeenstemming met de bevindingen in het rapport naheffingsaanslagen Loonbelasting 2014, en premies AOV/AWW en premie AVBZ voor de jaren 2013 en 2014 opgelegd alsmede de daarmee samenhangende vergrijpboeten. Voor het jaar 2013 is geen naheffingsaanslag Loonbelasting opgelegd.
2.7.
Het Gerecht heeft in haar uitspraak van 3 juli 2023 – kort gezegd en voor zover in hoger beroep nog van belang – overwogen dat loon is al hetgeen onder welke naam of vorm ook uit een bestaande of vroegere dienstbetrekking wordt genoten, dat degene tot wie de werknemer in dienst staat geacht wordt het loon te verstrekken dat deze uit hoofde van zijn dienstbetrekking geniet van een niet-inhoudingsplichtige en dat niet in geld genoten loon in aanmerking wordt genomen naar zijn geldswaarde. Vervolgens heeft de Rechtbank geoordeeld dat de Inspecteur de naheffingsaanslagen terecht en tot de juiste bedragen heeft opgelegd en dat voor dat geval de hoogte van de opgelegde boetes niet in geschil is.
2.8.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerecht.
2.9.
Belanghebbende heeft in hoger beroep een verklaring overgelegd, gedateerd op 20 juni 2023, van [G], Accountmanager EC van Flow (de telefoon provider van de [H]), welke luidt:
“The undersigned, [G], Account Manager EC, state as follows:
Flow has concluded a subscription contract with [belanghebbende 3]., dated 24 March, 2009 to provide telephone line service to employees of [H]. Under the terms of the contract, the employees can only communicate with other registered employees of [belanghebbende 3] at [H] cost.”

3.Geschil in hoger beroep

3.1.
In hoger beroep is in geschil het antwoord op de vragen of de ter zake van het ‘vrij wonen’ en het ‘privé-gebruik telefoon’ opgelegde naheffingsaanslagen terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt die vragen ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
3.3.
Belanghebbende bestrijdt ten aanzien van de correctie ‘vrij wonen’ dat sprake is van loon. Ook is belanghebbende ter zake van die verstrekking niet aan te merken als inhoudingsplichtige. Belanghebbende bestrijdt ook de hoogte van een eventueel in aanmerking te nemen bedrag als loon in natura en doet tevens een beroep op het vertrouwensbeginsel. Met betrekking tot de correctie ‘privé-gebruik telefoon’ stelt belanghebbende, onder verwijzing naar de verklaring van Flow dat met de aan de werknemers ter beschikking gestelde telefoons geen privé-gebruik mogelijk was. Belanghebbende heeft geen zelfstandige grieven aangevoerd tegen de opgelegde vergrijpboeten.
3.4.
De Inspecteur bestrijdt de stellingen van belanghebbende.
3.5.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van het Gerecht en vernietiging van de naheffingsaanslagen en vergrijpboeten.
3.5
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van het Gerecht.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Het Hof acht geen gronden aanwezig voor omkering en verzwaring van de bewijslast in de onderhavige zaken. De door de Inspecteur in het controlerapport vermelde bevindingen met betrekking tot de administratie en de bewaarplicht, zien namelijk niet op de door belanghebbende gevoerde loonadministratie.
4.2.
Artikel 4, van de Landsverordening op de Loonbelasting (LvLB) – voor zover hier van belang – luidt:
“1. Inhoudingsplichtige is:
degene, tot wie één of meer personen in dienstbetrekking staan;
(…)
(…)
3. Degene tot wie een werknemer in dienstbetrekking staat wordt geacht aan de werknemer het loon te verstrekken dat deze uit hoofde van zijn dienstbetrekking geniet van een niet-inhoudingsplichtige.
(…)”
4.3.
Artikel 6, eerste lid, van de LvLB luidt:
“Loon is al hetgeen onder welke naam of vorm ook uit een bestaande of vroegere dienstbetrekking wordt verkregen. Niet in geld genoten loon wordt in aanmerking genomen naar zijn geldswaarde.”
Vrij wonen
4.4.
Belanghebbende stelt dat met betrekking tot het aan werknemers verschafte ‘vrij wonen’ sprake is van loon in natura verschaft door een derde, namelijk de aandeelhouder van belanghebbende, waarop belanghebbende geen zicht heeft. Dit loon in natura is geen ‘loon’ als bedoeld in artikel 6, eerste lid van de LvLB omdat er onvoldoende causaal verband bestaat tussen het van de aandeelhouder genoten voordeel en de voor belanghebbende verrichte arbeid, zodat belanghebbende daarvoor niet als inhoudingsplichtige kan worden aangemerkt.
Belanghebbende is bovendien van mening dat zij er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat op loon verschaft door een derde, geen loonbelasting en premies behoefde te worden ingehouden en afgedragen nu immers beleid is dat geen loonbelasting wordt ingehouden op fooien, steekpenningen en andere voordelen verschaft door een derde. Voor het geval belanghebbende met betrekking tot het aan de betreffende werknemers verstrekte voordeel in de vorm van vrij wonen wel als inhoudingsplichtige zou zijn aan te merken, stelt belanghebbende dat de Inspecteur de geldswaarde van het voordeel te hoog heeft vastgesteld.
4.5.
Anders dan belanghebbende is naar het oordeel van het Hof met betrekking tot het aan de werknemers van belanghebbende verstrekte voordeel van vrij wonen geen sprake van loon verstrekt door een derde, maar loon verstrekt door belanghebbende zelf. De aan de werknemers van belanghebbende verstrekte woonruimte betreft weliswaar privé onroerend goed van de aandeelhouder van belanghebbende, maar het Hof acht gezien de in de jaarrekeningen 2013 en 2014 van belanghebbende onder de noemer “Rent employee housing”
opgenomen bedragen van $ 36.000 per jaar (2.5.), aannemelijk dat – zoals de Inspecteur heeft gesteld – belanghebbende aan haar aandeelhouder voor het aan haar werknemers verstrekte woongenot een vergoeding heeft betaald van $ 3.000 per maand. Onder die omstandigheden is geen sprake van door derden verstrekt loon, maar loon dat door belanghebbende zelf aan haar werknemers in verband met de door hen voor belanghebbende verrichte arbeid wordt verstrekt. Dat, zoals belanghebbende nog heeft gesteld en het Hof aannemelijk acht, het door belanghebbende aan haar aandeelhouder betaalde bedrag van $ 3.000 per maand was verschuldigd ongeacht hoeveel van haar werknemers in de woning van de aandeelhouder werden gehuisvest, maakt niet dat geen sprake is van een causaal verband van het verstrekte woongenot met de dienstbetrekking. Met deze oordelen van het Hof komt tevens aan het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel de grondslag te ontvallen.
4.6.
Ten overvloede merkt het Hof nog op dat ook indien belanghebbende niet aan haar aandeelhouder een maandelijkse vergoeding voor het aan haar werknemers verstrekte woongenot zou hebben verschaft, er sprake zou zijn van door belanghebbende aan haar werknemers verstrekt loon. Het is immers ongebruikelijk dat aandeelhouders in privé voordelen doen toekomen aan personeel van hun vennootschap. De onderhavige situatie was in dat geval op één lijn te stellen geweest met het geval waarin het voordeel door de aandeelhouder zou zijn verstrekt in opdracht van en voor rekening van belanghebbende (vergelijk Hoge Raad 15 november 2002, nr. 37 550, ECLI:NL:HR:2002:AF0631).
4.7.
De Inspecteur heeft het door de werknemers genoten voordeel van vrij wonen voor elke werknemer op basis van beleid (handleiding loonbelasting 2004) vastgesteld op NAf 5.616 per jaar (4.8% van de waarde in het economisch verkeer van de huisvesting, 2.3). Daarbij is dit bedrag herleid naar de duur van de werkperiode van de werknemers gedurende de onderhavige jaren 2013 en 2014. Het Hof acht die berekening van de geldswaarde van het verstrekte woongenot voldoende gemotiveerd en aannemelijk. Belanghebbende stelt dat het door de werknemers genoten voordeel van vrij wonen moet worden gesteld op ten hoogste het bedrag van de besparing. Belanghebbende heeft zijn stelling onvoldoende onderbouwd terwijl, zo het voordeel al zou moeten worden gesteld op het bedrag van de besparing, het in beginsel de inhoudingsplichtige is die aannemelijk moet maken dat de besparing voor zijn werknemers minder heeft bedragen dan het door de inspecteur als loon aangemerkte bedrag (vergelijk Hoge Raad 21maart 1990, nr. 26 247, ECLI:NL:HR:1990:ZC4253).
4.8.
Met betrekking tot de correcties ‘vrij wonen’ is het gelijk derhalve aan de Inspecteur.
Privégebruik telefoon
4.9.
Tijdens het onderzoek door de Inspecteur is geconstateerd dat [belanghebbende 1], via provider “Flow” mobiele telefoonaansluitingen ("chippie company data bundles") voor enkele werknemers van belanghebbende heeft betaald. De Inspecteur stelt dat de databundels door de werknemers zowel voor zakelijke als voor privédoeleinden zijn gebruikt en dat door de werknemers daarvoor geen vergoeding aan [belanghebbende 3] en/of belanghebbende zijn betaald.
4.10.
Belanghebbende stelt, onder verwijzing naar de verklaring van de Account Manager EC van Flow, [G], dat het met de aan werknemers ter beschikking gestelde telefoons niet mogelijk was dat werknemers daarvan in privé gebruik konden maken (2.9.). Met de betreffende telefoons konden op kosten van belanghebbende – of de met haar gelieerde [belanghebbende 3] – slechts gesprekken worden gevoerd met andere werknemers van het concern.
4.11.
Het Hof acht, gelet op de verklaring van de Accountmanager van Flow, de stelling van belanghebbende dat haar werknemers niet op haar kosten in privé gebruik konden maken van de ter beschikking gestelde telefoons, aannemelijk. De verwijzing van de Inspecteur naar een algemene verklaring van de Accountmanager van Flow over de mogelijkheden van “chippie company data bundles", acht het Hof tegenover de specifiek op de situatie van belanghebbende toegespitste verklaring van de betreffende Accountmanager onvoldoende voor een ander oordeel.
4.12.
Met betrekking tot de correcties ‘privé-gebruik telefoon” is het gelijk aan belanghebbende.
Boeten
4.13.
Omdat de correcties met betrekking tot het privé-gebruik telefoon komen te vervallen, moeten de daarop betrekking hebbende vergrijpboeten eveneens worden vernietigd.
4.14.
Met betrekking tot de opgelegde vergrijpboeten heeft, belanghebbende heeft weliswaar geen inhoudelijk verweer tegen deze boeten gevoerd maar heeft zich daar wel op – indirecte wijze – tegen verzet, het volgende te gelden.
4.15.
Uit het rapport van het bij belanghebbende ingestelde boekenonderzoek van 31 januari 2018 blijkt dat de Inspecteur op grond van artikel 21 ALL in verbinding met artikel 7, lid 2, Ministeriële regeling administratieve boeten de vergrijpboeten van 25% respectievelijk 12,5% wegens grove schuld van belanghebbende aan het niet betalen van de belasting welke op aangifte moet worden voldaan heeft aangekondigd.
4.16.
Op grond van artikel 21 ALL kan de Inspecteur een vergrijpboete opleggen indien het aan de opzet of grove schuld van belanghebbende is te wijten dat de belasting die op aangifte moet worden voldaan niet is betaald. Op de Inspecteur rust de last feiten en omstandigheden overtuigend aan te tonen die de conclusie moeten rechtvaardigen dat sprake is van grove schuld.
4.17.
De Hoge Raad heeft ten aanzien van boeten en de bewijslast daarvan in zijn arrest van 8 april 2022 [1] , voor zover van belang, het volgende overwogen:
“3.2. (..) Bij de beantwoording van de vraag of het bewijs met betrekking tot een bestanddeel van een beboetbaar feit, zoals in dit geval (voorwaardelijk) opzet, is geleverd, dienen de waarborgen in acht te worden genomen die de belanghebbende kan ontlenen aan artikel 6, lid 2, van het EVRM. Die waarborgen brengen onder meer mee dat de bewijslast op de inspecteur rust en dat de belanghebbende in geval van twijfel het voordeel van die twijfel moet worden gegund. Dit betekent dat de aanwezigheid van een bestanddeel van een beboetbaar feit alleen kan worden aangenomen als de daarvoor vereiste feiten en omstandigheden buiten redelijke twijfel zijn komen vast te staan. Deze maatstaf stemt overeen met de in fiscale wetgeving voorkomende formulering “doen blijken”, die inhoudt dat de desbetreffende feiten en omstandigheden overtuigend moeten worden aangetoond.“
4.18.
Het Hof acht de Inspecteur, voor zover betrekking hebbende op de vergrijpboeten met betrekking tot de correcties vrij wonen’ geslaagd in de op hem rustende bewijslast. Belanghebbende verschafte aan werknemers een voordeel in de vorm van vrij wonen en betaalde daarvoor aan haar directeur een maandelijkse vergoeding van $ 3.000. Belanghebbende moet hebben begrepen dat zij aldus aan haar werknemers belastbare voordelen verschafte waarover zij loonbelasting, premies AOV/AVVW en premie AVBZ was verschuldigd. Dat belanghebbende deze voordelen niet tot het loon heeft gerekend is aan te merken als grove schuld.
4.19.
Het Hof acht de aan belanghebbende in verband met de correcties ‘vrij wonen’ opgelegde vergrijpboeten gepast en geboden. Het Hof constateert echter ambtshalve dat de redelijke termijn van als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden. Het totaal van de in deze procedure in geschil zijnde boeten bedraagt NAf 2.167. Aangezien de redelijke termijn met meer dan twee jaar is overschreden ziet het Hof aanleiding de vergrijpboeten in verband met de correctie ‘vrij wonen’ te matigen naar 80% van 25% = 20% (loonbelasting) respectievelijk 80% van 12,5% = 10% (premies).
Slotsom
Het hoger beroep van belanghebbende is gegrond voor wat betreft de correcties privé-gebruik telefoon en de daaraan gerelateerde boeten en ongegrond voor het overige.

5.Proceskostenvergoeding en griffierecht

5.1.
Het Hof vindt aanleiding de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.2.
Ingevolge de artikelen 32a van de Algemene Landsverordening Landsbelastingen (ALL) en, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.3.
De Inspecteur heeft niet tijdig uitspraak gedaan. Ingevolge artikel 30, tweede lid, eerste volzin van de ALL wordt het niet tijdig doen van een uitspraak op bezwaar met een uitspraak gelijkgesteld. Van een in de bezwaarfase gedaan verzoek om toekenning van een kostenvergoeding is niet gebleken. Voor de beroepsfase heeft het Gerecht reeds een proceskostenvergoeding toegekend welke het Hof in stand zal laten.
5.4.
In artikel 15, tweede lid van de LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Hof zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, AB 2013, GT no. 512 (voorheen PB 2001, no. 127) (vgl. GHvJ 21 juni 2017, ECLl:NL:OGHACMB:2017:54).
5.5.
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen voor de fase van het hoger beroep worden berekend op Cg 1.400 (1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt Cg 700, wegingsfactor 1.
5.6.
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 4 LBB het betaalde griffierecht
van Cg 300 aan belanghebbende te vergoeden.

6.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigt de uitspraak van het Gerecht, behoudens de beslissingen over het niet tijdig beslissen, de proceskosten en het griffierecht;
  • verklaart het beroep tegen de naheffingsaanslagen loonbelasting 2014, premies AOV/AWW 2013 en 2014 en premie AVBZ 2013 en 2014 gegrond;
  • vermindert de naheffingsaanslag loonbelasting 2014 tot Cg 3.796;
  • vermindert de naheffingsaanslag premies AOV/AWW 2013 tot Cg 3.852;
  • vermindert de naheffingsaanslag premies AOV/AWW 2014 tot Cg 3.370;
  • vermindert de naheffingsaanslag premie AVBZ 2013 tot Cg 549;
  • vermindert de naheffingsaanslag premie AVBZ 2014 tot Cg 481;
  • verklaart het beroep tegen de opgelegde vergrijpboeten gegrond;
  • vermindert de boete voor de naheffingsaanslag loonbelasting 2014 tot Cg 759
  • vermindert de boete voor de naheffingsaanslag premies AOV/AWW 2013 tot Cg 385;
  • vermindert de boete voor de naheffingsaanslag premies AOV/AWW 2014 tot Cg 337;
  • vermindert de boete voor de naheffingsaanslag premies AVBZ 2013 tot Cg 54;
  • vermindert de boete voor de naheffingsaanslag premies AVBZ 2014 tot Cg 48;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van Cg 1.400; en
  • gelast de Inspecteur aan belanghebbende het door haar in hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van Cg 300 te vergoeden.
De uitspraak is gedaan door mr. drs. W.H. Bel, voorzitter, mr. drs. M.G.J.M. van Kempen en mr. A.J. Kromhout, leden, in tegenwoordigheid van L.M. de Leeuw van Weenen, als griffier. De beslissing is op 16 juni 2025 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
mr. L.M. de Leeuw van Weenen mr. drs. W.H. Bel
Afschriften zijn per post/per e-mail op 16 juni 2025 aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na dagtekening van het afschrift van de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Partijen hebben ook de mogelijkheid hun beroepschrift in te dienen bij de griffie van het Gerecht in Eerste aanleg dat de zaak in eerste aanleg heeft behandeld. De datum van binnenkomst bij de griffie van het lokale Gerecht in Eerste aanleg is in dat geval bepalend voor de vraag of het beroep tijdig is ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. waartegen u in beroep komt;
d. waarom u het daar niet mee eens bent (de gronden van het beroep).
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

Voetnoten

1.Hoge Raad 8 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:526.