ECLI:NL:OGHACMB:2025:261

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Datum uitspraak
5 november 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
AUA2025H00115
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak van het Gerecht in hoger beroep inzake openbaarmaking van documenten op basis van de Landsverordening openbaarheid van bestuur

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba, die op 23 april 2025 werd gedaan. De appellant had op 9 oktober 2020 een verzoek ingediend bij de minister van Justitie, Integratie en Openbaar Vervoer om documenten openbaar te maken op basis van de Landsverordening openbaarheid van bestuur (Lob). Na een afwijzing van dit verzoek op 22 december 2022, heeft de appellant bezwaar gemaakt en later beroep ingesteld. Het Gerecht verklaarde het beroep op 23 april 2025 niet-ontvankelijk, wat de appellant ertoe bracht om hoger beroep in te stellen. Het Hof heeft de zaak behandeld op 9 oktober 2025, waarbij de minister werd vertegenwoordigd door mr. P. Bruns. Het Hof oordeelde dat de appellant niet kon aantonen dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, en bevestigde de uitspraak van het Gerecht. Het Hof concludeerde dat de appellant onvoldoende had aangetoond dat hij tijdig en op de juiste wijze zijn beroep had ingesteld, en dat de minister geen verplichting had om e-mails door te zenden naar het Gerecht. De uitspraak van het Gerecht werd bevestigd, en het hoger beroep van de appellant werd afgewezen.

Uitspraak

AUA2025H00115
Datum uitspraak: 5 november 2025
gemeenschappelijk hof van jusTitie
van aruba, CURAÇAO, SINT MAARTEN
EN VAN BONAIRE, SINT EUSTATIUS EN SABA
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Aruba,
appellant,
tegen de uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (hierna: het Gerecht) van 23 april 2025 in zaak nr. AUA202303165, in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Justitie, Integratie en Openbaar Vervoer (hierna: de minister)

Procesverloop

Op 9 oktober 2020 heeft appellant de minister op grond van de Landsverordening openbaarheid van bestuur (hierna: de Lob) verzocht om openbaarmaking van documenten (hierna: Lob-verzoek).
Op 25 november 2020 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het met een afwijzende beschikking gelijkgestelde uitblijven van een beschikking op zijn Lob-verzoek (hierna: de fictieve afwijzing).
Op 8 april 2021 heeft appellant beroep ingesteld tegen het met een afwijzende beschikking gelijkgestelde uitblijven van een beschikking op zijn bezwaar tegen de fictieve afwijzing.
Bij uitspraak van 1 november 2021 heeft het Gerecht dat beroep gegrond verklaard (ECLI:NL:OGEAA:2021:646).
Bij beschikking van 22 december 2022 heeft de minister het Lob-verzoek afgewezen (hierna: de bestreden beschikking).
Op 1 februari 2023 heeft appellant een bezwaarschrift ingediend tegen de beschikking van 22 december 2022.
Op 11 september 2023 heeft appellant beroep ingesteld tegen de beschikking van 22 december 2022.
Bij uitspraak van 23 april 2025 heeft het Gerecht dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft de zaak op een zitting behandeld op 9 oktober 2025. De minister werd vertegenwoordigd door mr. P. Bruns.

Overwegingen

Inleiding

1. Appellant heeft de minister op 9 oktober 2020 verzocht om openbaarmaking van documenten waaruit blijkt welke criteria de toelatingsorganisatie DIMAS hanteert bij het selecteren van beschermingsverzoeken die in aanmerking komen voor een behandeling binnen 28 dagen. Na bezwaar en beroep tegen fictieve afwijzende beschikkingen heeft de minister op 22 december 2022 alsnog op het Lob-verzoek besloten. De minister heeft het verzoek afgewezen omdat appellant onvoldoende kenbaar heeft gemaakt om welke documenten hij verzoekt en wat zijn belang is bij dat verzoek. Appellant heeft tegen de beschikking van 22 december 2022 bezwaar gemaakt op 1 februari 2023 door te e-mailen naar bid@aruba.gov.aw. Op 11 september 2023 heeft hij tegen de beschikking van 22 december 2022 beroep ingesteld. Daarbij heeft hij vermeld dat zijn eerdere e-mail met (voorlopig) bezwaarschrift bij nader inzien als een beroepschrift aangemerkt moet worden.

De uitspraak van het Gerecht

2. Het Gerecht heeft geoordeeld dat appellant tevergeefs heeft aangevoerd dat op het Bureau Interne Diensten (hierna: BID) de plicht rustte om de e-mail van 1 februari 2023 door te zenden naar het Gerecht. Daarbij heeft het Gerecht verwezen naar zijn eerdere uitspraak van 21 augustus 2024, ECLI:NL:OGEAA:2024:195. Appellant was bij die zaak betrokken als procesgemachtigde en in die uitspraak is uiteengezet dat het BID geen stukken per e-mail aanneemt. Het beroep is, zo begrijpt het Hof het Gerecht, te laat ingesteld en er is niet gebleken van feiten of omstandigheden die aanleiding geven voor het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht.

Hoger beroep

3. Appellant betoogt in hoger beroep dat het Gerecht het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden door uitspraak te doen zonder hem eerst nog expliciet in de gelegenheid te stellen om zich uit te laten over de volgens hem nieuwe lijn dat er geen stukken meer naar het BID verzonden mogen worden.
Het Hof volgt appellant hierin niet. Deze lijn is namelijk niet nieuw, aangezien het Gerecht dit al op 21 augustus 2024 overwoog naar aanleiding van een beroep waarbij appellant bovendien als procesgemachtigde was betrokken. Daarnaast blijkt uit de gedingstukken dat het BID al in 2022 aan appellant heeft laten weten geen verzoeken via e-mail aan te nemen. Hete
3.1.
Appellant betoogt in hoger beroep verder dat 1 februari 2023 moet worden aangemerkt als de datum van het indienen van het beroepschrift. Dat is de datum waarop hij een onbevoegd bestuursorgaan heeft aangeschreven en die datum is volgens hem bepalend in het licht van de verruimde jurisprudentie over de verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding.
Dit betoog slaat evenmin. Nog daargelaten dat het BID (zelf) geen bestuursorgaan is, geldt de datum waarop een geschrift bij een onbevoegd orgaan is ingediend niet als datum waarop een rechtsmiddel is aangewend in geval van kennelijk onredelijk gebruik of zelfs misbruik van procesrecht. De verruimde jurisprudentie zoals neergelegd in de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31, en in de uitspraak van het Hof van 14 februari 2024, ECLI:NL:OGHACMB:2024:14, baat appellant niet. Uit die uitspraken volgt onder meer dat een termijnoverschrijding niet verschoonbaar is als deze aan de indiener kan worden toegerekend. Die situatie doet zich hier voor, omdat appellant op 1 februari 2023 wist dat hij geen rechtsmiddelen kan instellen door te e-mailen naar bid@aruba.gov.aw.
Conclusie
4. Het hoger beroep slaagt niet. De uitspraak van het Gerecht wordt bevestigd.

Beslissing

Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, voorzitter, en mr. T.G.M. Simons en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Buntjer, griffier.
w.g. Drop
voorzitter
w.g. Buntjer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2025.