In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die gebruikmaakt van de VUT-regeling en geen belang meer heeft bij de vraag of hij zijn werkzaamheden bij de Cuerpo Especial Arubano (CEA) had moeten hervatten. De Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba behandelt het hoger beroep dat is ingesteld tegen een uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba. De appellant, die eerder volksvertegenwoordiger was, had in 2018 een verzoek ingediend voor bijzondere vrijstelling van dienst zonder behoud van inkomen. De Minister van Financiën had hem meegedeeld dat hij zijn werkzaamheden bij de CEA moest hervatten, maar de appellant heeft dit niet gedaan en maakt sindsdien gebruik van de VUT-regeling. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant geen belang meer heeft bij de vraag of hij zijn werkzaamheden had moeten hervatten, omdat hij geen bezoldiging heeft ontvangen in het jaar na zijn aftreden. Hierdoor is het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.