ECLI:NL:PHR:2007:BB4856
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Vellinga
- Rechtspraak.nl
Aanwezigheidsrecht van de verdachte en de afwijzing van het verzoek tot aanhouding
In deze zaak gaat het om de afwijzing van een verzoek tot aanhouding van de behandeling van een strafzaak wegens ziekte van de verdachte. De verdachte was door ziekte verhinderd om op de terechtzitting te verschijnen en had verzocht om schorsing van het onderzoek. De Hoge Raad benadrukt dat het aanwezigheidsrecht van de verdachte, zoals verankerd in artikel 6.3 onder c van het EVRM, voorop staat. Dit recht houdt in dat de rechter aan het verzoek tot aanhouding moet voldoen, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die het belang van een behoorlijke strafvordering zwaarder laten wegen dan het belang van de verdachte om aanwezig te zijn.
In deze zaak heeft het Hof de afwijzing van het verzoek tot aanhouding gemotiveerd door te stellen dat er geen klemmende redenen waren die tot aanhouding nopen. De Hoge Raad oordeelt echter dat deze motivering niet voldoende is. De enkele overweging dat het Hof geen klemmende redenen ziet, is onvoldoende om de afwijzing te dragen. De Hoge Raad stelt dat de ziekte van de verdachte in beginsel tot aanhouding moet leiden, tenzij er klemmende redenen zijn die zich daartegen verzetten. Het Hof heeft in deze zaak niet voldoende gemotiveerd waarom de ziekte van de verdachte niet van voldoende gewicht was om het verzoek toe te wijzen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal is dat het middel slaagt en dat het bestreden arrest moet worden vernietigd. De zaak wordt terugverwezen naar het Hof voor een nieuwe behandeling. Dit arrest benadrukt het belang van het aanwezigheidsrecht van de verdachte en de zorgvuldigheid die de rechter moet betrachten bij de beoordeling van verzoeken tot aanhouding.