ECLI:NL:PHR:2011:BO9971
Parket bij de Hoge Raad
- M. Vellinga
- Rechtspraak.nl
Poging tot invoer van heroïne in Nederland en de beoordeling van begin van uitvoering
In deze zaak gaat het om de poging tot invoer van ongeveer 59 kilogram heroïne in Nederland. De verdachte heeft in de periode van 1 mei 2008 tot en met 15 juli 2008 handelingen verricht die gericht waren op het binnenbrengen van deze hoeveelheid heroïne. Hij heeft geld, navigatiemateriaal en een GSM met SIM-kaart ontvangen van een medeverdachte en is met een auto afgereisd naar Roemenië en/of Hongarije met de intentie om de heroïne in ontvangst te nemen. Echter, de verdachte is onverrichterzake teruggekeerd omdat hij de vrachtwagen met de heroïne niet kon vinden. Het Hof oordeelde dat er sprake was van een begin van uitvoering van het delict, maar deze conclusie werd door de Hoge Raad als niet begrijpelijk bestempeld. De Hoge Raad oordeelde dat, hoewel de verdachte de intentie had om de heroïne naar Nederland te brengen, de feitelijke handelingen niet voldoende waren om te spreken van een begin van uitvoering. De verdachte had immers nooit de persoon ontmoet die de heroïne zou overdragen en er had geen daadwerkelijke overdracht plaatsgevonden. De conclusie van de Advocaat-Generaal was dat de bewezenverklaring van de uitvoeringshandeling onvoldoende met redenen was omkleed, en dat het Hof het vonnis had bevestigd ondanks de wijziging in de bewezenverklaring. De zaak werd terugverwezen naar het Hof voor herbehandeling.