ECLI:NL:PHR:2011:BQ4722

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
13 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/04757 H
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Conclusie

Nr. 10/04757 H
Mr Jörg
Zitting 26 april 2011
Conclusie inzake:
[Aanvrager]
1. De politierechter in de rechtbank te Rotterdam heeft bij vonnis van 28 mei 2008 aanvrager ter zake van 1 primair. "diefstal" en 2. "als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien weken waarvan vijf weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. Deze zaak hangt samen met de herzieningsaanvragen van aanvrager met griffienummers S 10/04759 H en S 10/04760 H waarin ik heden eveneens concludeer.
3. Namens aanvrager heeft mr. M.E.M. Jacquemard, advocaat te 's-Hertogenbosch, een aanvrage tot herziening van bovenvermeld vonnis ingediend.
4. In de aanvrage wordt aangevoerd dat de politierechter de aanvrager zou hebben vrijgesproken van de ten laste gelegde overtreding van art. 197 Sr indien deze ermee bekend zou zijn geweest dat aanvrager niet tot ongewenst vreemdeling verklaard had kunnen worden en om die reden de beschikking tot ongewenstverklaring zou worden ingetrokken.
5. De stukken van het geding en de aan de aanvrage gehechte stukken houden, voor zover voor de beoordeling van de aanvrage van belang, het volgende in.
(i) Aanvrager, in het bezit van de Turkse nationaliteit, is bij beschikking van het hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), namens de Staatssecretaris van Justitie, van 29 november 2007 op grond van art. 67, eerste lid aanhef en onder c, Vreemdelingenwet tot ongewenste vreemdeling verklaard.
(ii) Bij vonnis van de politierechter van 28 mei 2008 is aanvrager veroordeeld voor de hiervoor onder 1 vermelde op 26 mei 2008 gepleegde feiten.
(iii) Blijkens de brief van 31 maart 2010 van het hoofd van de IND, namens de Minister van Justitie, gericht aan Collet Advocaten te 's-Hertogenbosch wordt aanvrager geacht van 7 september 1983 tot aan heden immer in het bezit te zijn geweest van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd en had aanvrager aldus niet tot ongewenst vreemdeling verklaard kunnen worden.
6. Op grond van het voorgaande moet ervan uit worden gegaan dat de beschikking tot ongewenstverklaring van 29 november 2007 geacht moet worden nimmer te zijn gegeven.(1) Dit levert het ernstig vermoeden op dat de politierechter, ware deze met de brief van 31 maart 2010 en de daarin vervatte overwegingen bekend geweest, aanvrager van het hem onder 2 tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken.
7. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de aanvrage tot herziening gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de politierechter in de rechtbank te Rotterdam van 28 mei 2008 zal bevelen, en de zaak zal verwijzen naar het gerechtshof te 's-Gravenhage opdat de zaak op de voet van art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Vgl. HR 25 september 2007, LJN BA7935 en HR 10 februari 1987, NJ 1987/848 m.nt. Corstens.