ECLI:NL:PHR:2012:BY0235

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
20 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/01974
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Hofstee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overschrijding van de redelijke termijn in cassatieprocedure

In deze zaak gaat het om de vraag of de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden. De verzoeker, die bij arrest van 7 april 2011 door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch was veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken en een taakstraf van 80 uren, heeft cassatie ingesteld. De advocaat van de verzoeker, mr. J.W. Heemskerk, heeft één middel van cassatie voorgesteld, waarin wordt geklaagd over de schending van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) vanwege de overschrijding van de redelijke inzendtermijn in de cassatiefase.

Het cassatieberoep is op 11 april 2011 ingesteld, maar de processtukken zijn pas op 27 december 2011 ter griffie van de Hoge Raad ontvangen. Dit betekent dat de inzendtermijn van acht maanden is overschreden. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat dit tijdsverlies niet kan worden gecompenseerd door een voortvarende behandeling in cassatie. Ondanks de gegrondheid van het middel, wordt er echter geen rechtsgevolg aan de overschrijding van de redelijke termijn verbonden, gezien de opgelegde straffen en de mate van overschrijding.

De Hoge Raad kan volstaan met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, zonder dat dit leidt tot een vernietiging van de bestreden uitspraak. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep, waarbij geen gronden zijn aangetroffen die aanleiding geven tot ambtshalve vernietiging van de uitspraak.

Conclusie

Nr. 11/01974
Mr. Hofstee
Zitting: 25 september 2012
Conclusie inzake:
[Verzoeker=verdachte](1)
1. Verzoeker is bij arrest van 7 april 2011 door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch wegens "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier weken, met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 80 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 40 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
2. Namens verzoeker heeft mr. J.W. Heemskerk, advocaat te Roermond, één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt dat art. 6, eerste lid, EVRM is geschonden doordat de redelijke inzendtermijn in de cassatiefase is overschreden. Dit dient te leiden tot strafvermindering, aldus de steller van het middel.
4. Het cassatieberoep is ingesteld op 11 april 2011. Blijkens een op de aanbiedingsbrief van de processtukken geplaatst stempel zijn de stukken van het geding eerst op 27 december 2011 ter griffie van de Hoge Raad ontvangen. Dat brengt mee dat de inzendtermijn van acht maanden is overschreden. Dit tijdsverlies kan niet door een voortvarende behandeling in cassatie worden gecompenseerd. In zoverre is het middel gegrond. Gelet op de aan verzoeker opgelegde straffen (zoals hierboven onder 1 vermeld) en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, meen ik echter dat er geen aanleiding is om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en dat de Hoge Raad met dat oordeel zal kunnen volstaan.(2)
5. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
6. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 11/01974 en 11/01976P. In beide zaken zal ik vandaag concluderen.
2 HR 17 juni 2008, LJN BD2578, NJ 2008/358 (rov. 3.6.2. onder C) m.nt. Mevis.