Conclusie
I De uitspraak waarvan herziening wordt gevraagd
II Verloop van de herzieningsprocedure
III De aanvraag
IV Het wettelijk kader
Over de noodzaak van houvast biedende criteria nog het volgende. Het feit dat de verdachte zijn onschuld steeds is blijven volhouden, kan op zich bezwaarlijk een grond voor herziening opleveren. Als het anders was, zou van het litis finiri oportet niets overblijven. Om die reden kan ook het feit dat op de veroordeling kritiek mogelijk is, bezwaarlijk een grond voor herziening vormen. Vóór de rechter vonnis wees, was er volop gelegenheid tot debat. Dat de verdediging ongelijk kreeg, wil niet zeggen dat haar argumenten onzinnig waren. Wel kan gezegd worden dat de rechter andere argumenten zwaarder liet wegen. Met dat oordeel hoeft men het niet eens te zijn. Men moet zich er wel bij neerleggen. Anders kan van de rechter net zo goed geen beslissing worden gevraagd. De argumenten die vooraf voor vrijspraak pleitten, zijn er na de uitspraak nog steeds. Dat op grond daarvan kritiek op de veroordeling kan worden geventileerd, kan moeilijk een reden voor herziening vormen. Daarbij zij aangetekend dat de advocaat die zijn ter zitting gehouden (niet onzinnige, plausibel klinkende) pleidooi voor vrijspraak na de uitspraak blijft uitdragen, min of meer vrij spel heeft. Een officier van justitie die hem tegenspreekt, is er niet meer. Daardoor kan er gemakkelijk het beeld ontstaan dat de veroordeelde ten onrechte is gestraft. In een mediacratie, waarin het beeld alles overheersend is geworden, is dat niet onbedenkelijk. Alleen ‘harde’, houvast biedende criteria kunnen dan voorkomen dat de grond onder het litis finiri oportet wordt weggespoeld.”
V Relaas van de feiten/de bewijsconstructie van het Hof
voorafgaandaan het doden van [slachtoffer 1] zijn omgebracht door de aanvrager (overweging 5), althans is het volgens het Hof hoogst waarschijnlijk dat de aanvrager het jegens de kinderen gepleegde geweld niet eerder heeft uitgeoefend dan nadat hij [slachtoffer 1] dodelijk letsel had toegebracht (overweging 43). Deze door het Hof vastgestelde volgorde is belangrijk, omdat het Hof daaruit tot de gevolgtrekking is gekomen dat de aanvrager de beide kinderen opzettelijk en met voorbedachte raad heeft gedood. [slachtoffer 2] is verwurgd met een springtouw, door de aanvrager kennelijk in de hal aangetroffen, en een damesriempje. Op een moment dat [slachtoffer 2] reeds stervende was, heeft de aanvrager met een scherp voorwerp op het jongetje ingestoken. Uit de steekverwondingen die [slachtoffer 2] heeft opgelopen blijkt op geen enkele wijze van een onbeheerst en ongeremd handelen, maar zijn integendeel de messteken naar de ervaring van het Hof met een vrijwel ongekende precisie toegediend op de meest kwetsbare plaatsen die het lichaam kent. De drie steekverwondingen aan de hals enerzijds en tien steekverwondingen in de hartstreek anderzijds zijn zeer dicht opeen geplaatst (overweging 44). Daarnaast – het Hof laat de volgorde waarin de kinderen om het leven zijn gebracht bij gebrek aan daarvoor bruikbare gegevens in het midden – heeft de aanvrager de volstrekt weerloze [slachtoffer 3], die zich in rusttoestand in haar kamer bevond, aldaar opgezocht. Aan de hand van de sectiebevindingen is met betrekking tot haar hetzelfde patroon waarneembaar als bij [slachtoffer 2]: er zijn bij [slachtoffer 3] sporen van strangulatie aangetroffen, die kennelijk tot de dood hebben geleid, en acht steekverwondingen, waarvan vijf in de hartstreek en drie in de hals.
a. ten aanzien van de getuige [getuige 1]: [getuige 1] heeft - kort gezegd - verklaard dat verdachte haar meermalen heeft verteld "een wijf met (twee) koters" te hebben vermoord. Daarbij heeft verdachte ook de naam van de bewuste moeder genoemd: [slachtoffer 1]. Dit alles wordt niet bevestigd door degenen aan wie [getuige 1] dit (vóór de afleveringen van het televisieprogramma 'P.R. de Vries, misdaadverslaggever' waarin dit onderwerp aan de orde kwam) naar eigen zeggen zou hebben verteld. Er is geen redelijke verklaring voor het feit dat zij één en ander niet heeft verteld bij gelegenheid van haar aangifte van verkrachting door verdachte d.d. 4 mei 1998. Zij heeft, gelet op het verleden, wraak als motief om een jegens verdachte onjuiste, belastende verklaring af te leggen.
b. ten aanzien van de getuige [getuige 2]: De verklaringen uit 1984 en die uit 2002 en latere jaren inzake het verblijf van verdachte in haar woning enkele dagen in maart 1984 verschillen onderling, zijn inconsistent, onwaarschijnlijk en oncontroleerbaar. Aannemelijk is dat het drankgebruik van getuige bij het afleggen van deze verklaringen een rol heeft gespeeld. Voorts heeft verbalisant [verbalisant 1] tijdens het verhoor op 23 mei 2002 (waarvan een bandopname is afgespeeld tijdens de terechtzitting in hoger beroep) een sturende rol gespeeld teneinde een verdachte belastende verklaring te construeren. Ook getuige [getuige 2] kan, gelet op een mogelijk onheuse bejegening van haar door verdachte in het verleden, wraak als motief hebben om een jegens hem belastende doch incorrecte verklaring af te leggen.
c. ten aanzien van de getuige [getuige 4]: Verscheidene getuigen bevestigen dat deze getuige een pathetische leugenaar mag worden genoemd. Hij heeft zijn belastende verklaring, inhoudende dat verdachte hem in 1984 in detentie heeft verteld een vrouw met kinderen vermoord te hebben kennelijk uit wraak afgelegd. Deze verklaring is op een aantal punten aantoonbaar onjuist en [getuige 4] heeft in 2002 eerst contact met de politie gezocht na het reeds genoemde programma van Peter R. de Vries over de zaak van [slachtoffer 1] te hebben gezien.
d. ten aanzien van de getuige [getuige 3]: De verklaring van deze getuige, inhoudende dat verdachte hem had meegedeeld een vrouw met twee kinderen 'het licht te hebben uitgeblazen', is enkel gebaseerd op de informatie die in het programma van P.R. de Vries is weergegeven. Dit blijkt bijvoorbeeld alleen al uit het feit dat hij - evenals in de uitzending van P.R. de Vries - ten onrechte melding maakt van het 'Olympiaplein' als de plaats waar verdachte door taxichauffeur [betrokkene 2] is afgezet in plaats van het Stadionplein alwaar zulks in werkelijkheid is geschied. Waarschijnlijk wil de getuige met deze verklaring de door justitie in het vooruitzicht gestelde beloning voor informatie in deze zaak opstrijken.
'."
- het voor haar onverwachte bezoek van verdachte op maandag 5 maart 1984, op een moment dat zij elkaar al enige maanden niet meer gezien hadden;
- verdachtes verblijf voor enige dagen in haar woning;
- verdachtes verzoek (opdracht) een pak melk en een krant te halen;
- haar verbazing dat verdachte een krant wilde hebben;
- het verzoek een vlek uit een jasje van verdachte te wassen;
- het feit dat zij na terugkeer door de van haar geschrokken verdachte een pistool op zich gericht krijgt;
- haar constatering dat het te wassen jasje was verdwenen en er in de tuin iets lag te smeulen;
- het feit dat verdachte haar die maandag meedeelde dat hij voor de politie op de vlucht was en dat hij bij haar wilde verblijven;
- de voor haar verrassende omstandigheid dat hij op dinsdag niet naar de clubavond van de "Hells Angels" is gegaan.
Voor zover [getuige 2] in 2002 en daarna uitvoeriger over één en ander is gaan verklaren heeft zij daarvoor een logische verklaring gegeven: zij wilde verdachte in 1984 beschermen. Daarbij komt dat de verklaring van [getuige 2] op een aantal belangrijke onderdelen (waaronder het bezoek van verdachte en het uitwassen van een jasje) wordt ondersteund door de eveneens ter terechtzitting in hoger beroep gehoorde getuige [getuige 7]. Er zijn geen aanwijzingen dat [getuige 2] met deze getuige contact heeft gehouden, zodat afstemming van hun verklaringen onderling onwaarschijnlijk is. Voorts is ook de verklaring van verdachte zelf tot op zekere hoogte ondersteunend voor de verklaring van [getuige 2], namelijk daar waar hij op enig moment ook zelf melding maakt van zijn bezoek aan haar op 5 maart 1984, zijn verblijf in haar woning en zijn mededeling dat hij de politie wilde ontlopen. Uit de bandopname van het verhoor van deze getuige door de verbalisant [verbalisant 1] van 23 mei 2002 blijkt naar 's hofs oordeel in het geheel niet dat [verbalisant 1] [getuige 2] waar het haar verklaring betreft trachtte te beïnvloeden, en in ieder geval heeft het hof kunnen constateren dat [getuige 2] zich niet heeft laten beïnvloeden. Ten slotte heeft [getuige 2] tijdens haar verhoor ter terechtzitting in hoger beroep geen onbetrouwbare indruk gemaakt, en is ook overigens niet aannemelijk geworden dat zij uit wraak of uit andere onoorbare motieven onjuiste, de verdachte belastende verklaringen zou hebben afgelegd. Dat [getuige 2] in haar leven met enige regelmaat onder invloed van grote hoeveelheden alcohol zou hebben verkeerd, hetgeen verdachte ten overstaan van het hof telkenmale heeft willen benadrukken, brengt niet reeds op zichzelf mee dat aan haar integriteit als getuige moet worden getwijfeld. Gelijke overweging geldt voor de door verdachte meermalen aan het hof voorgehouden beroepsuitoefening waarvoor [getuige 2] gedurende bepaalde periodes in haar leven heeft gekozen.
Hetgeen prof. Van Koppen in zijn rapportage d.d. 5 april 2004 omtrent de betrouwbaarheid van de verschillende verklaringen heeft opgemerkt kan daaraan niet afdoen. Van Koppen heeft meermalen opgemerkt dat het hem voorliggende materiaal - naar het hof begrijpt: uit wetenschappelijk oogpunt - geen aanknopingspunten biedt om een keuze te maken tussen de mogelijke beweegredenen die in concreto aan het afleggen van een belastende verklaring ten grondslag liggen. Het hof daarentegen kan en moet, binnen de door de wet getrokken grenzen, van al het hem beschikbare materiaal datgene tot het bewijs bezigen wat hem uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en datgene terzijde stellen wat hij voor het bewijs van geen waarde acht.Daarbij zal het hof zeker acht hebben te slaan op hetgeen de wetenschap te bieden heeft, althans daaraan niet voorbij mogen gaan, doch niet zelden zal het hof beslissingen moeten nemen in kwesties waarin de wetenschap weinig tot geen zinnige uitspraken vermag te doen.
Het hof overweegt voorts dat de getuigen [getuige 1], [getuige 3] en [getuige 4], van wie gesteld noch gebleken is dat zij elkaar kennen of omtrent één en ander hun verklaringen hebben geharmoniseerd, vanuit verschillende invalshoeken verklaren uit de mond van verdachte gelijkluidende mededelingen te hebben gekregen omtrent het doden van - naar het hof begrijpt – [slachtoffer 1] en haar kinderen. Niet aannemelijk is geworden dat zij die informatie van een ander dan verdachte zelf hebben en deze pas later hebben vernomen bij gelegenheid van een uitzending van het televisieprogramma van P.R. de Vries.
Ten slotte wordt overwogen dat niet aannemelijk geworden is dat één of meer van de genoemde vier getuigen in het vooruitzicht van een beloning hun verklaring hebben afgelegd. Na de veroordeling van verdachte in eerste aanleg heeft de getuige [getuige 1] via de politie gevraagd of zij voor een beloning in aanmerking kon komen. De officier van justitie heeft daarop positief besloten (blz. 77 requisitoir advocaat-generaal). [getuige 2] heeft geen enkel moment gevraagd om een beloning, maar uiteindelijk - zo begrijpt het hof - wel ontvangen (blz. 82 requisitoir advocaat-generaal).”
[betrokkene 2], zakelijk weergegeven:
[getuige 2]op de terechtzitting in eerste aanleg van 14 januari 2003 heeft afgelegd, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
Toen ik terugkwam was er iets verbrand in de tuin.
Ik heb in 1984 niet alles verklaard, wat ik wist. Ik was een beetje bang natuurlijk. Ik had wel een reden om bang voor [aanvrager] te zijn.
[getuige 2], afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 8 maart 2004.
De bewuste maand in 1984 kwam [aanvrager] opeens bij mij in huis. Hij was opeens bij mij binnen. Onze relatie was al vanaf oktober 1983 verbroken.
Het verbaasde mij dat [aanvrager] opeens voor mijn neus stond. Bij mij was het voorheen niet vaker gebeurd dat [aanvrager] een tijdje weg was en dan opeens weer terugkwam.
Volgens mij was het op een doordeweekse dag. Ik weet wel dat het in de tijd van het carnaval was. [aanvrager] kwam 's nachts/'s morgens binnen. Zoals ik al drie keer eerder heb verklaard: [aanvrager] kwam 's morgens vroeg bij mij binnen. Ik ging toen al bijna mijn bed uit en opeens stond hij bij mij binnen. Hij wilde bij mij slapen en ik ben gewoon gaan douchen en naar de kroeg gegaan. In de tussentijd vroeg [aanvrager] mij de jas uit te wassen. Hij vroeg mij dit te doen vóórdat ik naar de kroeg ging. Het was of een spijkerjas of zijn suèdejas. Ik moest die jas uitwassen omdat er een vlek in zat.
Vóórdat ik naar de kroeg ging heb ik de jas in het water laten weken. Toen ik terugkwam was de jas niet meer in huis was.
Achteraf bezien vond ik het wel gek dat ik direct 's ochtends vroeg de jas moest uitwassen, maar dat is [aanvrager].
Ik was wel zo een type bij wie je kon schuilen. Ik denk dat [aanvrager] daar wel vanuit ging.
Vóórdat ik de deur uitging kreeg ik van [aanvrager] het verzoek om de jas uit te wassen en een krant en melk mee te nemen.
Ik ben eerst naar de kroeg gegaan en heb daarna een krant en melk voor [aanvrager] meegenomen. Toen ik binnenkwam schrok ik omdat er een pistool op mij werd gericht. Voordat ik wegging had ik niet gezien dat [aanvrager] een pistool bij zich had. Ik had daar niet op gelet. Ik denk dat [aanvrager] schrok dat ik opeens binnen kwam en daarom richtte hij, denk ik, het pistool op mij. Ik weet niet of [aanvrager] iets of iemand anders had verwacht.
bladerde de krant door.
Het is juist dat ik heb verklaard dat [aanvrager] niet een geregeld krantenlezer was. Op het moment zelf was ik niet verbaasd dat hij een krant wilde hebben, maar als je er achteraf over nadenkt weer wel. Ik kreeg gewoon het verzoek een krant en melk te halen en dat heb ik gedaan.
Ik weet nog steeds zeker dat [aanvrager] op dinsdagavond niet naar de clubavond van de Hells Angels is geweest. Dat viel mij op en dat is een van de dingen die me zijn bijgebleven.
Het is juist dat ik naderhand een aantal dingen wel bij de politie heb verklaard, die ik destijds in 1984 niet had verklaard. Als ik in mijn eerste verklaring had gesproken over het jasje en alles wat daarmee samenhangt, dan denk ik dat ik hier nu niet had gezeten. Uit veiligheidsoverwegingen voor mijzelf heb ik dat achtergehouden. Ik had toen een kind van anderhalf jaar. Ik was bang dat als ik openheid van zaken gaf het voor mij wel eens verkeerd kon aflopen.
Uit veiligheidsoverwegingen heb ik in 1984 minder verklaard en bepaalde dingen achtergehouden.
Het schijnt dat ik met iemand heb gesproken over [aanvrager], het jasje, de krant en de melk. Ik weet nu dat [getuige 7] (het hof begrijpt: getuige [getuige 7]) dat verteld heeft en er is nog wel iemand, maar die leeft niet meer. Vlak nadat het gebeurd was heb ik dat met hen besproken.
Ik heb het aan iemand verteld en later kwam uit dat het [getuige 7] was.
Ik wist dat [verdachte] [slachtoffer 1] kende.
Naderhand heb ik de jas niet meer in huis gezien. Toen ik thuis kwam lag er iets in de tuin te smeulen.
[aanvrager] had meerdere jassen aan en hij had een jas over zijn colours aan. In ieder geval één jas werd aan mij gevraagd te wassen. De jas met de coulours mocht ik toch niet wassen.
De vlek zat op de mouw aan de bovenkant.
Toen [aanvrager] bij mij binnenkwam droeg hij een jas over zijn colours.
Ik zag hem (hof: verdachte) altijd met zijn colours. Als je colours hebt, dan moet je ermee lopen.
Ik weet nog dat [aanvrager] niet naar de clubavond van de Hells Angels is geweest. Dinsdagavond is de clubavond van de Hells Angels. [aanvrager] had toen al een nacht bij mij geslapen.
[getuige 7].
[getuige 7], afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 6 februari 2004.
[getuige 3], zakelijk weergegeven:
[getuige 3], afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 6 februari 2004.
Ik blijf bij mijn eerder afgelegde verklaring, namelijk dat [aanvrager] mij in het huis van bewaring in Den Bosch heeft verteld dat hij een vriendin met twee koters het licht had uitgeblazen. Hij heeft dat in mijn aanwezigheid gezegd.
heeft het mij verteld nadat hij stuff had gebruikt. Ik dacht toen niet aan grootspraak van [aanvrager]. Ik heb dingen gezien én alles wat [aanvrager] zegt komt uit. Alles wat hij zegt kan hij waarmaken.
Ik kon het mij duidelijk herinneren, want ik dacht nog hij zal wel geen geintjes maken. Hij was met andere dingen ook zo serieus.
heeft er tussendoor wel eens vaker over gesproken.
werd vooral loslippig als hij gebruikt had. Ik weet niet of [aanvrager] zich achteraf kon herinneren wat hij mij verteld had. Wij hebben het er naderhand eigenlijk nooit meer over gehad.
Ik heb hem nooit gevraagd of het echt waar was.
Ik heb niet de aflevering over [aanvrager] van Peter R. de Vries gezien. Ik heb destijds eens een televisie aangezet en het laatste stukje van een aflevering van Peter R. de Vries gezien. Dat is ook de aanleiding geweest waarom het mij op een gegeven moment weer te binnen schoot en ik dacht dat ik er toch iets over moest zeggen. Ik heb de moeder van het Engelse meisje gezien en daar heb ik op gereageerd.
[getuige 1]op de terechtzitting in eerste aanleg van 14 januari 2003 heeft afgelegd, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven:
heeft meerdere keren tegen mij gezegd: "Ik heb al eens een wijf met koters vermoord". Ik heb hem één keer gevraagd of het werkelijk waar was dat er kinderen bij betrokken waren. Hij zei toen dat het inderdaad waar was. Hij heeft toen ook de voornaam van die vrouw genoemd. [slachtoffer 1] was het. Haar achternaam heeft hij niet verteld.
[getuige 1], afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 6 februari 2004.
[aanvrager] was niet het type om iets te vertellen wat niet waar was om stoer te zijn. Het is vaker ter sprake gekomen dat [aanvrager] een vrouw en twee kinderen had vermoord.
De dag nadat hij me voor het eerst had verteld over het doden van die vrouw en twee kinderen vroeg ik [aanvrager] over de kinderen en hij bevestigde weer dat het waar was.
Destijds heb ik aan twee CID-mensen verteld dat [aanvrager] mij had verteld dat hij een vrouw en twee kinderen zou hebben vermoord.
Ik heb Peter (het hof begrijpt: P.R. de Vries) van [slachtoffer 1] verteld zonder dat hij mij bepaalde feiten had verteld. Ik heb Peter exact hetzelfde verteld als [aanvrager] mij heeft verteld en wat ik u nu vertel, namelijk dat [aanvrager] mij heeft verteld dat hij een vrouw en twee koters had vermoord en dat de vrouw [slachtoffer 1] heette.
[aanvrager] blufte nooit. Als [aanvrager] zei dat hij iemand had vermoord, dan had hij dat gedaan. Daar twijfelde ik niet aan en iedereen om [aanvrager] heen bevestigde dit.
De eerste keer dat [aanvrager] mij vertelde dat hij een vrouw en twee kinderen had vermoord was bij mij thuis in de huiskamer. [aanvrager] ging met een vriend weg om wat te verkopen. Het was 's nachts al vrij laat en hij was al voor de tweede keer teruggekomen. Omdat [aanvrager] geen huissleutels bij zich had kwam ik uit bed en vertelde hem dat ik niet van plan was om de hele nacht voor portier te spelen, omdat ik ook nog een klein kind had dat driemaal per nacht een flesje wilde hebben. [aanvrager] kwam terug naar boven gerend en sloeg en schopte mij met schoenen met stalen neuzen tegen het hoofd. Ik denk dat mijn opmerking de aanleiding voor [aanvrager]' gedrag was. [aanvrager] was al halverwege de trap naar beneden en hij kwam teruggerend. Hij sloeg mij daarna de kamer in. Waarschijnlijk ben ik daarbij flauw gevallen. [aanvrager] gooide toen water over mij heen en ik kwam weer tot mijn positieven. Daarna gooide hij mij op de bank en vertelde mij dat hij al eens eerder "een wijf en twee koters had vermoord" en dat mij hetzelfde kon gebeuren. [aanvrager] heeft toen niet iets anders gezegd en/of ik heb toen niet iets anders verstaan. Hij heeft het daarna nog diverse malen herhaald. Er is toen niets anders gezegd.
gebruikte de woorden "koter" en "koters" wel vaker. Als bijvoorbeeld mijn zoontje lastig was, dan zei [aanvrager] zoiets als: "Wat is die koter weer vervelend."
"Koter" is een Amsterdams woordje. Het woord koter werd wel vaker door [aanvrager] gebruikt en ook in andere verbanden dan in de zin "een wijf met twee koters vermoord".
Volgens mij waren [aanvrager] en ik altijd alleen als hij mij vertelde dat hij "een vrouw en twee koters had vermoord".
Van andere mensen heb ik nooit iets gehoord over de moeder en haar twee kinderen
verbalisant voornoemd, zakelijk weergegeven:
[verbalisant 2], afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 11 november 2003.
NN2:
Op een nacht in mei 1984 ben ik door [aanvrager] verkracht. Hij stond midden in de nacht opeens in mijn slaapkamer, ik werd wakker van zijn binnenkomst. Ik lag in bed. [aanvrager] ging direct boven op mij liggen. Hij had een bijl, een klewang en een pistool bij zich. [aanvrager] was onder invloed, het was voor mij duidelijk dat hij niet nuchter was. Toen hij weg wilde gaan zei hij met luide stem ongeveer de volgende woorden: "Je houdt je bek dicht. Je zegt niets, anders dan kill ik je, net als die [slachtoffer 1]".
De naam [slachtoffer 1] had ik weleens gehoord. Het was een naam die ik weleens binnen de kennissenkring had horen vallen. Ik wist haar achternaam niet en wist verder niets van haar af. Behalve dat zij in Amsterdam woonde.
Een paar maanden later was ik op een politiebureau. Ik zat in de wachtruimte en zag daar een aanplakbiljet hangen. Het was een biljet waarop een beloning werd uitgeloofd aan degen die tips kon geven over de moord op [slachtoffer 1] en haar twee kinderen. De achternaam heb ik toen wel gelezen, maar die ben ik inmiddels vergeten. Wat ik al wist werd op dat moment erg duidelijk, het vormde voor mij de bevestiging dat hij haar echt vermoord had. Er staat mij vaag iets van bij dat hij in zijn dreigement aan mij het ook heeft gehad over haar koters. In ieder geval kan ik mij herinneren dat toen ik het aanplakbiljet zag ik al wist dat hij zowel [slachtoffer 1] als de kinderen had vermoord.
U vraagt mij waarom ik het woord koters gebruik. Dat woord gebruik ik omdat [aanvrager] het nooit over kinderen had maar over koters.
Toen ik in een aankondiging van een programma van Peter R. de Vries zag dat het over deze zaak zou gaan kwam het bij mij weer naar boven. Naar aanleiding van de uitzending besloot ik alsnog mijn informatie te geven. Dat was omdat ik begreep dat het de laatste kans was om er iets zinnigs mee te doen en omdat het mij altijd dwars had gezeten dat ik destijds heb gezwegen.”