Conclusie
4.Ontvankelijkheid van het beroep
gedeeltelijketoewijzing […] geen beroep open[staat]”. [2]
De vraag rijst of in dit opzicht aan de tekst van art. 577c Sv, en dan met name aan de bewoordingen van het zesde lid van die bepaling, beslissende betekenis toekomt. Voor een extensieve interpretatie van art. 577c Sv die erop neerkomt dat bedoelde vordering mede de duur van de lijfsdwang omvat, zou reden kunnen zijn indien de totstandkomingsgeschiedenis van die bepaling erop wijst dat de wetgever, niettegenstaande de voor die bepaling gekozen formulering, hoger beroep en beroep in cassatie voor het openbaar ministerie ook heeft willen openstellen tegen de beslissing waar het duur van de lijfsdwang betreft. Aan de geschiedenis van de totstandkoming van art. 577c Sv zijn echter geen argumenten ten gunste van deze opvatting te ontlenen.
Ook overigens bestaat geen grond voor een uitleg van art. 577c Sv, die, gelet op art. 446 Sv, het openbaar ministerie een ruimere mogelijkheid biedt tot het instellen van beroep dan die welke uit de tekst van die bepaling voortvloeit. Voor een dergelijke interpretatie zou aanleiding kunnen bestaan indien voor de veroordeelde wel beroep mogelijk zou zijn tegen de beslissing van de rechter omtrent de duur van de lijfsdwang. Voor de veroordeelde staat echter in het geheel geen beroep open tegen de beslissing op een vordering als waarvan hier sprake is. Die aldus bestaande ongelijkheid in de positie van de veroordeelde enerzijds en die van het openbaar ministerie anderzijds zou nog worden vergroot indien door een extensieve uitleg van art. 577c Sv het openbaar ministerie de mogelijkheid zou worden geboden ook tegen de bepaling van de duur van de lijfsdwang in beroep te komen.
Er is daarom geen aanleiding art. 577c Sv aldus te lezen dat de daar bedoelde vordering mede de duur van de lijfsdwang omvat.”