Conclusie
middelklaagt dat het Hof ten onrechte met een opgave van bewijsmiddelen heeft volstaan, nu verzoeker en zijn raadsman vrijspraak hebben bepleit.
Door het hof gebezigde bewijsmiddelen
Parket bij de Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de toepassing van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in hoger beroep. De verdachte, die was veroordeeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, heeft in cassatie aangevoerd dat het Hof ten onrechte met een opgave van bewijsmiddelen heeft volstaan, terwijl hij en zijn raadsman vrijspraak hebben bepleit. De Hoge Raad overweegt dat de bewoordingen van artikel 359.3 Sv impliceren dat deze bepaling niet van toepassing is wanneer vrijspraak is bepleit. Het Hof had dus niet enkel mogen volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, aangezien de raadsman van de verdachte expliciet vrijspraak heeft gevraagd tijdens de behandeling van de zaak.
De Hoge Raad concludeert echter dat, ondanks deze procedurele tekortkoming, het middel niet tot cassatie hoeft te leiden. Dit komt doordat de erkenning van de verdachte dat hij op 6 maart 2007 in zijn bedrijf 776 hennepplanten aanwezig heeft gehad, voldoende is om de bewezenverklaring te ondersteunen. De Hoge Raad stelt vast dat de andere bewijsmiddelen, waaronder het proces-verbaal van de politie, de aanwezigheid van de hennepplanten bevestigen. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat het beroep moet worden verworpen, omdat er geen gronden zijn gevonden die de Hoge Raad zouden dwingen om de uitspraak van het Hof ambtshalve te vernietigen. De zaak heeft ook samenhang met een andere zaak, wat de context van de uitspraak verder verduidelijkt.