ECLI:NL:PHR:2014:1530

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
20 mei 2014
Publicatiedatum
27 augustus 2014
Zaaknummer
13/02959
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Hofstee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de toepassing van artikel 359.3 Sv in hoger beroep bij bewezenverklaring van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de toepassing van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in hoger beroep. De verdachte, die was veroordeeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, heeft in cassatie aangevoerd dat het Hof ten onrechte met een opgave van bewijsmiddelen heeft volstaan, terwijl hij en zijn raadsman vrijspraak hebben bepleit. De Hoge Raad overweegt dat de bewoordingen van artikel 359.3 Sv impliceren dat deze bepaling niet van toepassing is wanneer vrijspraak is bepleit. Het Hof had dus niet enkel mogen volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, aangezien de raadsman van de verdachte expliciet vrijspraak heeft gevraagd tijdens de behandeling van de zaak.

De Hoge Raad concludeert echter dat, ondanks deze procedurele tekortkoming, het middel niet tot cassatie hoeft te leiden. Dit komt doordat de erkenning van de verdachte dat hij op 6 maart 2007 in zijn bedrijf 776 hennepplanten aanwezig heeft gehad, voldoende is om de bewezenverklaring te ondersteunen. De Hoge Raad stelt vast dat de andere bewijsmiddelen, waaronder het proces-verbaal van de politie, de aanwezigheid van de hennepplanten bevestigen. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat het beroep moet worden verworpen, omdat er geen gronden zijn gevonden die de Hoge Raad zouden dwingen om de uitspraak van het Hof ambtshalve te vernietigen. De zaak heeft ook samenhang met een andere zaak, wat de context van de uitspraak verder verduidelijkt.

Conclusie

Nr. 13/02959
Zitting: 20 mei 2014
Mr. Hofstee
Conclusie inzake:
[verdachte] [1]
1. Verzoeker is bij arrest van 26 maart 2013 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, wegens “Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod” [2] veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr.
2. Namens verzoeker heeft mr. H.M.W. Daamen, advocaat te Maastricht, één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het
middelklaagt dat het Hof ten onrechte met een opgave van bewijsmiddelen heeft volstaan, nu verzoeker en zijn raadsman vrijspraak hebben bepleit.
4. Ten laste van verzoeker is door het Hof bewezenverklaard dat:
“hij op 06 maart 2007 in de gemeente Zeewolde opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [a-straat]) een hoeveelheid van 776 hennepplanten zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.”
5. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:

Door het hof gebezigde bewijsmiddelen
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte volstaat het hof ten aanzien van het onder tenlastegelegde, conform artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van de bewijsmiddelen.
In de hierna te melden bewijsmiddelen (onder 2 en 3) wordt verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van politie, genummerd 2007015507, gedateerd 23 juli 2007, met bijlagen, ondertekend door [verbalisant 2], agent van politie.
1. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van het hof van 12 maart 2013 voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb op 6 maart 2007 in mijn bedrijf aan de [a-straat] in Zeewolde 776 hennepplanten aanwezig gehad. De dozen waarin de plantjes zaten waren van mij. Ik wist ook dat er hennepplantjes in zaten.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage I van het proces-verbaal genummerd 2007015507) inhoudende het relaas van bevindingen van verbalisanten.
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage II van het proces-verbaal genummerd 2007015507) inhoudende het relaas van bevindingen van verbalisanten, voor zover betrekking hebbend op een monster van de inbeslaggenomen 776 hennepplanten (1e proces-verbaal technische recherche).”
6. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 12 maart 2013 heeft verzoeker aldaar, voor zover hier van belang, het volgende verklaard:
“Ik vind dat de agent zo’n grote fout heeft gemaakt dat ik niet veroordeeld kan worden.”
7. Voorts heeft verzoekers raadsman ter terechtzitting in hoger beroep het woord tot verdediging gevoerd overeenkomstig zijn overgelegde pleitnota, die, voor zover hier van belang, het volgende inhoudt:
“Subsidiair, indien uw hof van oordeel zou zijn dat in casu een niet ontvankelijk verklaring van het OM te ver zou gaan, is de verdediging van mening dat in ieder geval lid 1 sub B toegepast dient te worden.
De aangetroffen planten moeten worden uitgesloten van bewijs en dient client van het ten laste gelegde vrijgesproken te worden.
(…)
Conclusie
De beslissing van de politierechter dient te worden vernietigd en het OM moet niet ontvankelijk verklaard worden en subsidiair dient client vrijgesproken te worden van het ten laste gelegde feit
Ik verzoek u dan ook de beslissing van de politierechter te vernietigen en het OM niet ontvankelijk te verklaren, subsidiair verzoek ik u client vrij te spreken van het ten laste gelegde feit.”
8. Artikel 359, derde lid, Sv, dat ingevolge art. 415 Sv ook in hoger beroep toepasselijk is, luidt als volgt:
"De beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengevende feiten en omstandigheden. Voor zover de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend, kan een opgave van bewijsmiddelen volstaan, tenzij hij nadien anders heeft verklaard dan wel hij of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit."
9. Uit de bewoordingen van deze bepaling volgt dat zij geen toepassing kan vinden ingeval door of namens de verdachte ter terechtzitting vrijspraak is bepleit. Het doet daarbij niet ter zake welke gronden daaraan ten grondslag zijn gelegd. [3] Dat betekent dat het Hof niet had mogen volstaan met enkel een opgave van de bewijsmiddelen, nu verzoekers raadsman bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak ten aanzien van het aan verzoeker tenlastegelegde heeft bepleit.
10. In zoverre heeft de steller van het middel een punt. Ik meen echter dat dit bij gebreke van enig belang voor verzoeker niet tot cassatie hoeft te leiden, en wel op grond van het navolgende. Het eerste door het Hof gebezigde bewijsmiddel bevat de erkenning van verzoeker dat hij op 6 maart 2007 in zijn bedrijf, naar hij wist, 776 hennepplantjes aanwezig heeft gehad. Wat in dit verband in het door het Hof als bewijsmiddel 2 aangestipte relaas van bevindingen van de verbalisanten valt te lezen, blijkt uit het vonnis van de politierechter: bij een doorzoeking in het door verzoeker geëxploiteerde bedrijf “[A]” zijn in zeven identieke dozen in totaal 776 hennepstekplanten aangetroffen en in beslaggenomen. Van een monster van de planten is, aldus het vonnis van de rechtbank, door de technische recherche vastgesteld dat zij THC bevatten (naar ik meen te mogen begrijpen is dit het derde door het Hof gebezigde bewijsmiddel). [4]
11. Op grond van het voorgaande ben ik van oordeel dat het middel tevergeefs is voorgesteld.
12. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
13. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Er bestaat samenhang tussen de zaken met de parketnummers 13/02959 en 13/02960P. In beide zaken zal ik vandaag concluderen.
2.De kwalificatie had gelet op de bewezenverklaring moeten luiden: ‘opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder
3.Vgl. o.a.: HR 7 november 2006, ECLI:NL:HR:2006:AY8901, NJ 2007/108; HR 21 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9423; HR 18 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:354.
4.Daarbij merk ik nog op dat het arrest van het Hof mede is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep. Blijkens het proces-verbaal van deze terechtzitting heeft de voorzitter in aanwezigheid van verzoeker en zijn raadsman de korte inhoud van onder meer het proces-verbaal van politie, genummerd 2007015507 d.d. 23 juli 2007, met bijlagen, mondeling meegedeeld.