3.4. Het middel - bezien in samenhang met de toelichting - valt mijns inziens uiteen in een aantal deelklachten. Ten eerste klaagt het middel dat de omstandigheid dat er sprake is van een landelijk bekend politica in casu niet met zich brengt dat er meer gewicht kan worden gegeven aan de bedreiging op de grond dat een dergelijk politicus traceerbaarder is. Volgens de overwegingen van het hof was de fysieke veiligheid van de dochter in het geding en voor haar zouden de argumenten van traceerbaarheid niet opgaan. Voorts klaagt het middel dat niet begrijpelijk is dat de omstandigheid dat de e-mail in de wij-vorm is opgesteld of woorden als “oorlogsmisdaad tegen de mensheid” en “mes” een relevante context opleveren voor het bewezenverklaarde.
3.5. Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel bedreiging met zware mishandeling is, voor zover hier van belang, vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de betrokkene de redelijke vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen of zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. (vgl. HR 7 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3659, NJ 2005/448). Niet is vereist dat het misdrijf waarmee wordt gedreigd, is gericht tegen de bedreigde persoon zelf (vgl. HR 25 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO3400, NJ 2011/224). 3.6. Zoals uit de hierboven onder 3.3 weergegeven bewijsoverweging blijkt, heeft het hof de bedreigende uitlatingen niet op zichzelf beschouwd, maar in de motivering van zijn oordeel eveneens aandacht besteed aan de context waarin de bewezenverklaarde uitlatingen zijn gedaan en daaraan de conclusie verbonden dat er in casu wel degelijk sprake is van bedreiging. Doorslaggevende betekenis wordt door het hof gegeven aan een aantal omstandigheden, te weten:
i) het slachtoffer was een landelijk bekend politica en kende op die grond een
verhoogdekwetsbaarheid: gegevens over haar waren relatief makkelijk te verkrijgen;
ii) de uitlatingen van de verdachte kregen een meer persoonlijk gericht karakter nu zij eveneens de dochter van het slachtoffer regardeerden en onmiskenbaar bij het slachtoffer het gevoel moesten oproepen dat de fysieke veiligheid van haar dochter in het geding was;
iii) de verdachte heeft de bedreigende aard van de e-mail versterkt door met het gebruik van de wij-vorm de indruk te wekken niet alleen te staan in zijn bedreigingen, voorts het slachtoffer te beschuldigen van “oorlogsmisdaad jegens de mensheid”, en bewoordingen te bezigen als “als u denkt dat u hiermee wegkomt”;
iv) het gebruik van het woord “mes” gevolgd door puntjes is een aspect dat de impact van de uitlatingen beïnvloedt.
3.7. Ik meen dat het hof hiermee de bewezenverklaring afdoende heeft gemotiveerd. Voor zover het middel beoogt aan te voerendat het woord “mes” in de e-mail verband houdt met de zinsnede ‘’de mensen in het land voelen zich genaaid” en derhalve geen relevante context op kan leveren, berust het op een verkeerde lezing van ’s hofs arrest. Het hof heeft immers onderkend dat het “mes” tekstueel niet in directe relatie wordt gebracht met een handeling tegen het slachtoffer, maar overweegt dat deze woordkeuze in algemenere zin wel een aspect is dat de impact van de uitlatingen versterkt.
3.8. Aangaande het onbegrip dat kennelijk bij de steller van het middel leeft omtrent de relevantie van het gebruik van de wij-vorm en woorden als “oorlogsmisdaad tegen de mensheid” merk ik op dat het hof terecht en niet onbegrijpelijk heeft overwogen dat ook hiermee de bedreigende aard van de e-mail is versterkt.
3.9. Tot slot kan de omstandigheid dat in casu kennelijk ook (en met name) de fysieke veiligheid van de dochter in het geding was niet afdoen aan de begrijpelijkheid van ’s hofs oordeel.
3.10. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende overweging.
4. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest aanleiding behoort te geven.
5. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.