ECLI:NL:PHR:2015:2266

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
22 september 2015
Publicatiedatum
17 november 2015
Zaaknummer
14/05353
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl

Conclusie

Nr. 14/05353
Zitting: 22 september 2015
Mr. Aben
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 9 juli 2014 de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam van 23 april 2013 waarbij de verdachte ter zake van
“wildplassen”is veroordeeld tot een geldboete van € 120, te vervangen door twee dagen hechtenis.
2. Deze zaak hangt samen met een andere zaak tegen de verdachte die is ingeschreven onder nummer 14/05356. In beide zaken zal ik vandaag concluderen.
3. Door de verdachte is cassatie ingesteld. Namens deze heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam , een schriftuur ingezonden houdende drie middelen van cassatie. De drie middelen hebben alle betrekking op het aanwezigheidsrecht van de verdachte.
4. Het
eerste middelklaagt dat de niet-ontvankelijkverklaring door het hof van de verdachte in het hoger beroep niet zonder meer begrijpelijk is, omdat de kantonrechter het onderzoek ter terechtzitting had moeten schorsen.
5. Het middel berust op de veronderstelling dat de verdachte uit anderen hoofde gedetineerd was op de dag van de terechtzitting van de kantonrechter, 23 april 2013, en dat de kantonrechter daarom het onderzoek ter terechtzitting had moeten schorsen. Inderdaad vermeldt het proces-verbaal dat van die terechtzitting is opgemaakt als adres van de verdachte “
thans gedetineerd in/bij: P.I. Noord Holland Noord – HvB Zwaag”.
6. Uit de op naam van de verdachte gestelde TULP/MIR registratiekaart blijkt echter dat de verdachte op 23 april 2013 niet was gedetineerd. Op grond hiervan moet worden aangenomen dat de vermelding van het detentieadres in het proces-verbaal van de terechtzitting van de kantonrechter op een vergissing berust. Hierdoor komt in zoverre de grondslag aan het middel te ontvallen.
7. Voor de terechtzitting in hoger beroep van 9 juli 2014 gelden analoge beschouwingen. Weliswaar vermeldt het proces-verbaal van die zitting dat de verdachte uit andere hoofde is gedetineerd, vervolgens vermeldt het proces-verbaal dat bij een inzage in de strafrechtsketendatabank (SKDB) is gebleken dat de verdachte op de dag van de terechtzitting
nietin een Nederlandse penitentiaire inrichting verbleef. Het daarvan - dienovereenkomstig - opgemaakte formulier bevindt zich bij de stukken die op de voet van art. 435, tweede lid, Sv aan de Hoge Raad zijn gezonden. ’s Hofs kennelijke oordeel dat de verdachte op de dag van de terechtzitting niet was gedetineerd is dus (ook zonder nadere motivering) niet-onbegrijpelijk.
8. Het middel faalt op feitelijke gronden.
9. Het
tweede middelklaagt dat het hof ten onrechte de appeldagvaarding niet nietig heeft verklaard nu niet blijkt dat tijdig is getracht de dagvaarding in appel te betekenen op het adres waar de verdachte stond ingeschreven, te weten [a-straat] te Amsterdam .
10. Bij de stukken die op de voet van art. 435, tweede lid, Sv aan de Hoge Raad zijn gezonden, bevindt zich een akte van uitreiking die is gehecht aan het dubbel van de dagvaarding van de verdachte in hoger beroep. Uit de akte blijkt dat op 3 juli 2013 per gewone post een afschrift van de appeldagvaarding is verzonden aan de [a-straat] te Amsterdam . Uit de stukken kan niet blijken dat een poging is gedaan de dagvaarding aan dat adres te betekenen.
11. Voordat ik het middel bespreek, merk ik op dat uit de akte überhaupt niet kan blijken dat de dagvaarding is betekend, althans niet op een wijze die is voorgeschreven in art. 588 Sv. Zo kan niet blijken dat de mededeling is uitgereikt aan de griffier zoals is voorgeschreven in art. 588, derde lid onder c, Sv,
voordateen afschrift van de gerechtelijke mededeling (zoals in dit geval de appeldagvaarding) per gewone post wordt verzonden. [1] Ook de akte zelf biedt al een aanwijzing dat de gang van zaken niet in overeenstemming is geweest met de wet. Op de akte is namelijk met de hand een “hokje” toegevoegd dat zou moeten worden aangevinkt waarbij met de hand is geschreven “
per gewone post”. Een en ander is gedaan in het onderdeel van de akte dat betrekking heeft op het toezenden van een afschrift van de dagvaarding op de voet van het bepaalde in art. 588a Sv. Op basis van de tekst van de akte zoals die is voorgedrukt moet er in combinatie met de handgeschreven toevoegingen van worden uitgegaan dat een afschrift van de dagvaarding per gewone post is verzonden aan het adres dat door de verdachte is opgegeven bij gelegenheid van “
per gewone post”. In die mogelijkheid voorziet art. 588a Sv niet; vandaar dat aan de akte met de hand een hokje moest worden toegevoegd. Maar nu terug naar het middel.
12. Bij de stukken die op de voet van art. 435, tweede lid, Sv aan de Hoge Raad zijn gezonden bevindt zich een ID-staat SKDB ten name van de verdachte. Deze vermeldt in het veld “
Huidig GBA-adres” het adres “
[a-straat] [plaats]”. Ervoor staat echter de omschrijving “
briefadres”. Uit art. 1.1 onder p, art. 2.23, eerste lid en art. 2.40, eerste lid, Wet basisregistratie personen valt op te maken dat het briefadres niet hetzelfde is als het “
woonadres” als bedoeld in art. 1.1 onder o Wet basisregistratie personen (Wbp).
13. Het middel stelt de vraag aan de orde of het briefadres als bedoeld in art. 1.1 onder p Wet basisregistratie personen moet worden aangemerkt als het adres “
waar de geadresseerde als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen” als bedoeld in art. 588, eerste lid onder b sub 1°, Sv. Een gerechtelijke mededeling, zoals in dit geval de appeldagvaarding, moet namelijk worden betekend aan het adres waar de geadresseerde als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie personen.
14. In eerdere arresten heeft de Hoge Raad bepaald dat het niet nodig is een gerechtelijke mededeling te betekenen aan een “
postadres”. De vraag is dan of een briefadres hetzelfde is als een postadres. In de praktijk worden beide begrippen weleens als synoniemen gebruikt. [2]
15. Een briefadres is bij de parlementaire voorbereiding van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegeven (Wgba) – de voorganger van de Wet basisregistratie personen – toegelicht als
“een adres waar voor een betrokkene bestemde geschriften in ontvangst worden genomen. Daarbij wordt als eis gesteld dat op dat adres, indien daartoe grond bestaat, zorg wordt gedragen dat geschriften of inlichtingen daarover, betrokkene bereiken.” [3]
16. In art. 1.1 sub p Wbp is het briefadres omschreven als “
het adres waar voor betrokkene bestemde geschriften in ontvangst worden genomen”.
17. In de regel is degene die is ingeschreven met een briefadres niet tevens ingeschreven met een woonadres in Nederland. Uit de regeling van art. 1.1 onder q, art. 2.40 en art. 2.41Wbp volgt dat bij wijze van uitzondering een briefadres ook kan worden opgenomen indien dit in het belang is voor de veiligheid van de betrokkene (bijvoorbeeld omdat deze verblijft in een Blijf-van-mijn-lijf-huis) c.q. indien de betrokkene verblijft in een instelling, zoals voor dak en thuislozen. [4] Uit het adres dat in de onderhavige zaak als briefadres is geregistreerd, maak ik op dat dit een instelling betreft. Het is een zogenoemde “
Geïntegreerde Voorziening” waar hulp wordt verleend “
aan Amsterdammers met psychiatrische problemen en/of verslaving”. [5]
18. Het begrip “
postadres” komt niet voor in de Wbp of in diens voorganger, de Wgba, en evenmin in de betekeningsregeling van de artikelen 588 en 588a Sv. Het “
postadres” komt eenmalig voor in het Wetboek van Strafvordering. Het is een van de identiteitsgegeven die worden genoemd in art. 126nc Sv, maar de inhoud van het postadres is daar niet gedefinieerd en evenmin in de parlementaire voorbereiding van dat artikel.
19. Hoewel het begrip niet voorkomt in de betekeningsregeling van de artikelen 588 en 588a Sv, kunnen de in art. 588a Sv genoemde adressen waaraan een afschrift van de dagvaarding moet worden toegezonden, in feite worden aangemerkt als een postadres. [6] Het gaat om een adres dat de verdachte kan opgeven dat geheel los staat van het adres waarop hij staat ingeschreven in de Wbp. Aan deze postadressen hoeft de appeldagvaarding niet te worden betekend.
20. Moet het briefadres in de Wbp voor de betekeningsvereisten gelijk worden gesteld met het postadres zodat de gerechtelijke mededeling niet aan het briefadres behoeft te worden betekend maar ermee kan worden volstaan daaraan een afschrift te zenden? De aard van een briefadres lijkt voor deze gelijkstelling te pleiten: het is een adres voor een brief en geen persoonlijk adres. Ook de praktische aspecten van de betekeningsvoorschriften wijzen op de vereenzelviging van het in de Wbp bedoelde briefadres met het door Uw Raad bedoelde postadres. Bij de parlementaire voorbereiding van de huidige betekeningsvoorschriften in art. 588 Sv is voorop gesteld dat getracht moet worden betekening in persoon te laten plaats vinden. [7] Bij een briefadres is de kans daarop gering omdat dit (in de regel [8] ) niet het woonadres van de betrokkene is. En hoe kan bij een briefadres het voorschrift in art. 588, derde lid onder 1 sub a, Sv worden toegepast waarin de uitreiking is geregeld “
aan degene die zich op dat adres bevindt en die zich bereid verklaart het stuk onverwijld aan de geadresseerde te doen toekomen”?
21. Toch wordt in arresten van de Hoge Raad geen onderscheid gemaakt tussen het “
adres” en het “
briefadres”. [9] Impliciet worden beide adressen gelijk gesteld in het standaardarrest inzake de betekening:
“Uit het systeem van art. 588 Sv vloeit immers voort dat bij de betekening van de dagvaarding aan verdachten die niet zijn gedetineerd, voorrang behoort te worden gegeven aan uitreiking aan het adres waarop de verdachte als ingezetene is ingeschreven in de GBA. Dit sluit aan bij de wettelijke, van een strafsanctie voorziene, verplichting van iedere burger om van zijn adres — waaronder mede is begrepen een briefadres — en van wijziging daarvan aangifte te doen bij het gemeentebestuur (art. 65 e.v. en art. 147 Wet GBA).” [10]
22. In deze lijn kan een eerder arrest worden begrepen waarin de betekening van een gerechtelijke mededeling nietig werd verklaard omdat deze niet aan het briefadres was betekend. In het arrest van 12 oktober 1999 verklaarde de Hoge Raad de inleidende dagvaarding nietig omdat de betekening ervan niet was geschied overeenkomstig art. 588, eerste lid onder b sub 1°, Sv. De inleidende dagvaarding was in die zaak uitgereikt aan de (waarnemend) griffier omdat van de geadresseerde geen woon- of verblijfplaats in Nederland bekend was, terwijl de verdachte in de betreffende periode “
in de basisadministratie persoonsgegeven van de gemeente ’s-Gravenhage stond ingeschreven en wel op het briefadres Spui 70, 2511 BT, ’s-Gravenhage”. [11] Hieruit kan worden opgemaakt dat ook een briefadres moet worden aangemerkt als het adres waar de geadresseerde als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegeven [thans: basisregistratie personen] als bedoeld in art. 588, eerste lid onder b sub 1° (oud), Sv. Ook Pelser en Dolman vatten een briefadres op als een GBA-adres. [12] Sinds het in werking treden van de Wbp zou het GBA-adres moeten worden afgekort als het GBP-adres.
23. Indien een briefadres moet worden aangemerkt als het adres waar de geadresseerde als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, dan kan dit briefadres niet worden gelijk gesteld met een postadres (waarover de Hoge Raad al eerder heeft vastgesteld dat daaraan niet behoeft te worden betekend). De politierechter in de rechtbank Leeuwarden heeft uitdrukkelijk overwogen dat een postadres in het algemeen niet als briefadres in de zin van de Wgba kan gelden. [13] Ook bij de parlementaire voorbereiding van de Wgba is tussen beide een onderscheid gemaakt. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is overwogen dat een postadres niet als briefadres kan dienen. [14] De reden daarvoor is dat aan een briefadres als eis wordt gesteld dat op dat adres “
indien daartoe grond bestaat, zorg wordt gedragen dat geschriften of inlichtingen daarover, betrokkene bereiken.” [15] Terwijl voor een postadres die zorg niet is verzekerd, is daarin bij het opnemen van een briefadres in zoverre voorzien, dat degene bij wie een briefadres wordt gehouden (de “
briefadresgever”) daarmee moet instemmen. [16] De instemming is “
noodzakelijk om er verzekerd van te kunnen zijn dat de ingeschrevene ook werkelijk via dit adres bereikt kan worden. [17] Met andere woorden: de briefadresgever stemt ermee in dat zijn adres als briefadres zal worden gebruikt en verplicht zich er ook toe ervoor te zorgen dat de brief degene met het briefadres zal bereiken. Hiermee is ook de mogelijkheid gewaarborgd dat op het briefadres de uitreiking kan geschieden waarin is voorzien in art. 588, derde lid onder a, Sv.
24. Voor de beoordeling van het middel betekent een en ander dat de appeldagvaarding had moeten worden betekend aan het briefadres van de verdachte omdat ook een briefadres moet worden aangemerkt als “
het adres waar de geadresseerde als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen,” zoals is voorgeschreven in art. 588, eerste lid onder b sub 1°, Sv. Niet kan blijken dat een poging is gedaan de appeldagvaarding te betekenen aan het briefadres van de verdachte. Hieraan doet niet af dat een afschrift van de appeldagvaarding uiteindelijk als gewone brief is verzonden aan het briefadres, zoals had moeten geschieden nadat de betekeningspoging overeenkomstig art. 588, eerste lid onder b sub 1°, Sv niet was geslaagd. De betekeningsregeling in art. 588 Sv voorziet in twee kansen om de geadresseerde van een gerechtelijke mededeling te bereiken. De eerste is de poging om de gerechtelijke mededeling uit te reiken, de tweede is de toezending van de gerechtelijke mededeling over de gewone post.
25. Ten overvloede wijs ik erop dat in de samenhangende zaak de appeldagvaarding wel is betekend op het briefadres van de verdachte.
26. Het middel is terecht voorgesteld.
27. Het
derde middelklaagt dat het hof ten onrechte het onderzoek ter terechtzitting niet heeft geschorst vanwege het bepaalde in art. 590, derde lid, Sv, althans niet of onvoldoende heeft gemotiveerd waarom schorsing achterwege kon blijven.
28. De toelichting op het middel is in de eerste plaats gericht op het verzuim een afschrift van de appeldagvaarding te zenden aan het adres dat de verdachte op 15 november 2013 had opgegeven bij het instellen van hoger beroep, te weten “
[b-straat] , [plaats]”. De vraag doet zich voor of dit adres kan worden aangemerkt als “
achterhaald” omdat dit het adres is waarin de verdachte ten tijde van het instellen van hoger beroep stond ingeschreven in wat toen de gemeentelijke basisadministratie heette. Ik meen dat dit het geval is omdat de verdachte nadat hij hoger beroep had ingesteld, een ander adres als briefadres heeft opgegeven, te weten “
[plaats] , [a-straat]”. Op grond van dit nieuwe briefadres, heeft het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat het in de appelakte vermelde postadres is achterhaald en niet langer kan worden beschouwd als een adres als bedoeld in het eerste lid onder c van art. 588art. 588aa Sv. [18]
29. Terwijl ik bij de bespreking van het tweede middel een onderscheid heb gemaakt tussen een postadres en een briefadres, neem ik bij de bespreking van dit derde middel het standpunt in dat het briefadres gelijk kan worden gesteld met het postadres. Dat heeft te maken met de aard van het postadres als bedoeld in art. 588a Sv. Met het opgeven van een briefadres heeft de verdachte namelijk aangegeven dat hij de gerechtelijke mededelingen op dat adres wenst te ontvangen. Daarmee wordt het eerder opgegeven postadres achterhaald. Een postadres kan dus wat de
betekeningbetreft niet worden gelijkgesteld met een briefadres, maar voor wat betreft het
toezendenvan gerechtelijke mededelingen kan het briefadres wel gelijk worden gesteld met het postadres als bedoeld in art. 588a Sv. Een briefadres voldoet namelijk aan een hogere standaard dan een postadres, zoals hiervoor in paragraaf 23 omschreven. Redelijke wetsuitleg brengt (dus) mee dat een postadres kan worden achterhaald door een later opgegeven briefadres.
30. Omgekeerd is dat overigens niet het geval. Niet valt uit te sluiten dat een verdachte met een briefadres na de registratie daarvan alsnog een postadres opgeeft waarnaar een afschrift van een gerechtelijke mededelingen moet worden toegezonden. Daarmee wordt het briefadres niet achterhaald, omdat de wet voorwaarden stelt aan de registratie van een briefadres in de basisregistratie personen (zie nogmaals paragraaf 23). Daaraan is met het opgeven van een postadres niet voldaan.
31. In zoverre faalt het middel.
32. De toelichting op het middel behelst in de tweede plaats de klacht dat niet blijkt “
dat (tijdig) een afschrift van de dagvaarding is verzonden”, waarbij in de aanhef van het middel wordt verwezen naar art. 413 Sv.
33. Het afschrift van de dagvaarding om te verschijnen ter terechtzitting van het hof van 9 juli 2014 is verzonden op 3 juli 2014. Hierbij is niet de termijn van tien dagen in acht genomen die is voorgeschreven in art. 413, eerste lid, Sv. Hierbij merk ik op dat voor de behandeling van de zaak in hoger beroep door een enkelvoudige kamer geen kortere dagvaardingstermijn geldt van drie dagen zoals bij de behandeling van de zaak door de politierechter. [19]
34. De stukken van het geding houden niets in waaruit zou kunnen volgen dat de verkorting van de termijn heeft plaatsgevonden met toestemming van de verdachte terwijl uit het proces-verbaal van de terechtzitting blijkt dat de verdachte daar niet is verschenen. Het hof had het onderzoek ter terechtzitting op grond van art. 413 Sv in samenhang met art. 265, derde lid, Sv moeten schorsen. Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting echter voortgezet nadat verstek tegen de niet verschenen verdachte was verleend. Dit verzuim strijdt zozeer met een behoorlijke procesorde dat het nietigheid van het onderzoek en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak oplevert. [20]
35. Ook dit middel is terecht voorgesteld.
36. In het belang van de rechtsontwikkeling en rechtsvorming acht ik het wenselijk dat de Hoge Raad zich uitlaat over de vraag of een briefadres moet worden aangemerkt als het in art. 588, eerste lid onder b sub 1°, Sv bedoelde “
adres waar de geadresseerde als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen”, ongeacht of de bestreden uitspraak moet worden vernietigd op grond van de in het derde middel voorgedragen klacht.
37. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest aanleiding behoort te geven.
38. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG

Voetnoten

1.Zie voor een relativering van dat vereiste: AG Jörg in zijn conclusie sub 19 voor HR 19 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BM0781.
2.Mijn ambtgenoot AG Machielse wijst daarop in voetnoot 4 van zijn conclusie ECLI:NL:PHR:2002:AD5163: “
5.Zie: < www.amsterdam.nl/zorg-welzijn/overig/geintegreerde/>
9.HR 4 januari 2000, ECLI:NL:HR:2000:ZD6995 (niet gepubliceerd): “
10.HR 12 maart 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5163,
11.HR 12 oktober 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD5542 (niet gepubliceerd).
12.C.M. Pelser in:
13.Rb. Leeuwarden 26 maart 1997,
15.Art. 70 lid 1 WGBA (oud); HR (Eerste Kamer) 7 december 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD6831,
16.Art. 2.23, tweede lid, tweede volzin, WBP.
18.Vgl. HR 13 januari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG4240,
19.Art. 370 Sv is niet van overeenkomstige toepassing verklaard in art. 415 Sv, terwijl in art. 413 Sv een dagvaardingstermijn van tien dagen is voorgeschreven.
20.HR 20 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT8878, r.o. 2.4.