Conclusie
[verdachte]
middelklaagt dat het Hof zijn vrijspraak van het ten tenlastegelegde heeft gebaseerd op een onjuiste uitleg van het bestanddeel "die voor ongeklede recreatie niet geschikt is" als bedoeld in art. 430a Sr, waardoor het hof de grondslag van de tenlastelegging heeft verlaten, althans dat de gegeven vrijspraak ontoereikend is gemotiveerd.
forseeability,waaruit voortvloeit dat het voor de verdachte duidelijk moet kunnen zijn geweest dat zijn handelen onder de strafwet zou vallen. [4] Als de strafbaarheid van naaktrecreatie enkel zou afhangen van een –ongemotiveerd – machtswoord van de rechter dan zou er dus iets fundamenteel mis zijn op het punt van de legaliteit van de straftoepassing. Maar zover hoeft het hier dunkt mij niet te komen, ook al is het zoeken naar de voor invulling van de norm relevante factoren. Denkend in termen van art. 7 EVRM kunnen die ontleend worden aan de ‘law’ - dus het recht in ruime zin, waaronder behalve de wet en de wetsgeschiedenis ook de toepassing van de wet wordt begrepen. [5]
evident(cursivering door mij; AEH) niet voor ongeklede recreatie geschikt is van overtreding van het bepaalde in artikel 430a Sr sprake kan zijn. Dat zou er op kunnen wijzen dat het Hof een te beperkt uitgangspunt en dus een onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd bij de uitleg van het begrip niet-geschiktheid. De wet stelt die eis van evidentie niet, en uit de wetsgeschiedenis blijkt evenmin dat de wetgever een soort ‘marginale’ toetsing door de rechter heeft voorgestaan. De wetgever heeft een ruimere afweging voor ogen gehad. Het is echter de vraag of de door het Hof gestelde semantiek ook daadwerkelijk zelf volgt, aangezien het vervolgens overweegt dat "evident niet geschikt" betekent dat objectief oordelende en redelijk denkende mensen over die niet-geschiktheid in een concreet geval redelijkerwijze niet van mening kunnen verschillen. Zoals hiervoor onder 5.10 is overwogen volgt uit de wetsgeschiedenis dat de geschiktheid van een bepaalde plaats door de rechter moet worden beoordeeld naar ‘redelijkheid’ en dat laat zich nog wel verenigen met de nadere uitleg van het Hof. De rechter zelf kan – of liever: moet - immers ook worden opgevat als een redelijk denkend en objectief oordelend mens over wiens oordeel vanuit het oogpunt van rechtstoepassing redelijkerwijze geen twijfel zou behoren te bestaan. De gestelde eis van evidentie van de niet-geschiktheid zou dan welwillend lezende moeten worden opgevat als een misslag in het weergegeven vertrekpunt bij de beoordeling, die vervolgens, naar de inhoud bezien echter nog wel juist zou kunnen zijn. Maar dat brengt ons dus op de verdere gedachtegang van het Hof. Die laat zich echter niet of nauwelijks volgen. Het Hof verwijst bij zijn oordeel dat niet bewezen kan worden dat de tenlastegelegde plaats niet geschikt is voor ongeklede recreatie naar de ‘specifieke feiten en omstandigheden van de zaak, zoals die volgen uit het procesdossier en uit het verhandelde ter terechtzitting’. Op welke van die omstandigheden het Hof het oog heeft, is echter in het geheel niet duidelijk, met name niet indien daarbij wordt betrokken hetgeen uitvoerig van de kant van het Openbaar Ministerie is aangevoerd ter zitting. Het betoog van de Advocaat-Generaal kan als volgt worden samengevat. De Delftse Hout is in de loop der jaren van een rustig buitengebied uitgegroeid tot een soort stadspark en trekt heden een breed publiek aan (zoals wandelaars, fietsers, ruiters, skaters, watersporters en geklede zonaanbidders; ca. 1000 geklede zonaanbidders versus 25 tot maximaal 75 naaktrecreanten op een gemiddelde zonnige dag op het strand). De naaktrecreanten zijn op het naaktstrand zowel vanaf het water als vanaf het daarachter lopende fiets- en wandelpad goed zichtbaar. Het naaktstrand wordt niet begrensd door bomen en/of struikgewas, maar gaat naadloos over in het geklede strand en op de grens tussen het naaktstrand en het geklede strand bevinden zich gedeelde faciliteiten zoals de wc’s en een kiosk. De confrontatie met de naaktrecreanten zou bij de nietsvermoedende voorbijgangers onrust kunnen veroorzaken dan wel aanstoot kunnen geven. Dit brengt mee dat de plaats alwaar de naaktrecreanten, waaronder de verdachte, zich bevonden wat betreft ligging niet geschikt is voor ongeklede recreatie, aldus de Advocaat-Generaal. Het Hof is op geen van deze aangevoerde omstandigheden ingegaan. In dit opzicht is de vrijspraak mijns inziens onvoldoende gemotiveerd.