Conclusie
1.Feiten en procesverloop
( [1] )
- ii) De vrouw en de man woonden samen met drie minderjarige kinderen in een woning te Cothen. De vrouw is aanvankelijk in die woning blijven wonen samen met de kinderen, terwijl de man in 2011 naar een huurwoning te Wijk bij Duurstede is verhuisd. Nadat de vrouw eind 2013 in Leeuwarden was gaan wonen, is de man per 1 januari 2014 weer teruggekeerd naar de woning te Cothen. De drie kinderen behielden ook daar hun hoofd-verblijf.
- iii) De man heeft krachtens een overeenkomst van 29 juli 2011 van zijn vader [betrokkene 1] gelden geleend voor de voldoening van de advocaatkosten aan zijn zijde. Tot 24 januari 2013 bedroeg het geleende bedrag € 22.263,28.
- iv) Bij overeenkomst van 19 augustus 2011 heeft [de man] een bedrag van € 25.000,- geleend van [betrokkene 1]. Het geleende geld heeft hij aangewend voor de inrichting, stoffering en meubilering van de woning te Wijk bij Duurstede. Per 24 januari 2013 bedroeg de leenschuld inclusief rente € 27.603,-.
2.Bespreking van het cassatiemiddelen
( [2] )
( [3] )overweegt de Hoge Raad omtrent artikel 1:100 BW wederom:
( [4] )Dit wordt onderbouwd met een betoog dat hierop neerkomt dat de man bij zijn opgave van de te verdelen goederen geen melding heeft gemaakt van zijn rechten die hij tegenover zijn advocaat geldend kon maken, en dat de man ook de kosten van zijn advocaat niet heeft opgevoerd. Omdat, zo wordt in de laatste alinea van 6.1.1 geconcludeerd, het gerechtshof, met de rechtbank, klaarblijkelijk ervan uit is gegaan dat de rechten van de man ten opzichte van zijn advocaat van de boedel uitgezonderd zijn, had het gerechtshof moeten beslissen dat de leenschuld, die door de man ter financiering van die kosten is aangegaan, niet tot de tussen partijen te verdelen schulden behoort en dat de man die schuld zelf moet dragen.
( [5] )
“Anders dan de vrouw stelt, acht het hof geen termen aanwezig om op grond van beginselen van redelijkheid en billijkheid van die hoofdregel af te wijken. Naar het oordeel[van het hof]
heeft de man voldoende duidelijkheid verschaft over de hoogte van de door hem gemaakte advocatenkosten tot aan de peildatum en dat de declaraties rechtstreeks door [betrokkene 1] aan zijn advocaat zijn voldaan. Onder de hiervoor geschetste omstandigheden is het hof van oordeel dat beide partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de schuld aan [betrokkene 1].”