3. Namens verdachte heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, drie middelen van cassatie voorgesteld.
4.
Het eerste middel.
4.1. Het middel klaagt over de verwerping van een verweer strekkend tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie.
4.2. Het Hof heeft bedoeld verweer als volgt samengevat en verworpen:
“Door de raadsman van verdachte is ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat het openbaar ministerie het recht op strafvervolging heeft verloren, nu door hoofdagent van politie [betrokkene 4] de toezegging is gedaan dat verdachte niet zou worden vervolgd na terugbetaling van de verschuldigde bedragen aan de benadeelden, en verdachte de verschuldigde bedragen heeft teruggestort. De raadsman beroept zich in dit verband op de volgende passage in het proces-verbaal (dossier pagina 19): "Voorts spreek ik met u af dat het geld op de rekeningen staat van de gedupeerden voor woensdag 21 juli 2010. Ik snap dat dit mijn laatste kans is voordat het dossier wordt opgestuurd naar de rechter." Het hof verwerpt dit verweer. Ook in het geval de geciteerde passage inderdaad de strekking heeft die daaraan door de raadsman wordt toegekend, wat het hof thans uitdrukkelijk in het midden laat omdat evengoed een andere, minder ver gaande strekking aan deze passage kan worden toegekend, geldt dat niet een hoofdagent van politie, maar het openbaar ministerie beslist over het al dan niet bij de rechter aanbrengen van strafbare feiten. “
4.3. Vooropgesteld moet worden dat in art. 167, eerste lid, Sv aan het openbaar ministerie de bevoegdheid is toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde.Zo'n uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet nadat door het openbaar ministerie gedane, of aan het openbaar ministerie toe te rekenen, uitlatingen (of daarmee gelijk te stellen gedragingen) bij de verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat hij niet (verder) zal worden vervolgd. Aan uitlatingen of gedragingen van functionarissen aan wie geen bevoegdheden in verband met de vervolgingsbeslissing zijn toegekend, kan zulk gerechtvaardigd vertrouwen dat (verdere) vervolging achterwege zal blijven evenwel in de regel niet worden ontleend.
4.4. Uit het voorgaande volgt dat niet alleen aan uitlatingen of gedragingen van functionarissen die deel uitmaken van het openbaar ministerie, maar ook aan door andere functionarissen gedane uitlatingen of gedragingen die aan het openbaar ministerie zijn toe te rekenen, het gerechtvaardigde vertrouwen kan worden ontleend dat geen vervolging zal worden ingesteld. Bij die andere functionarissen moet ook – en misschien wel in het bijzonder – gedacht worden aan opsporingsambtenaren.Het kennelijk in de overwegingen van het Hof besloten liggende oordeel dat aan toezeggingen van de politie een dergelijke vertrouwen nooit kan worden ontleend, getuigt daarom van een onjuiste rechtsopvatting. Gelet daarop heeft het Hof ter verwerping van bedoeld verweer niet kunnen volstaan met de enkele overweging dat niet een hoofdagent van politie, maar het openbaar ministerie beslist over het al dan niet bij de rechter aanbrengen van strafbare feiten. Het Hof had moeten onderzoeken of sprake was van een toezegging dat geen vervolging zou worden ingesteld, en zo ja, of de verdachte in dit geval op die toezegging mocht vertrouwen.
5. Het eerste middel slaagt dus.
6. Het voorgaande betekent dat het tweede en derde middel geen bespreking behoeven.
7. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
8. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.