Conclusie
van het plegen van witwassen een gewoonte maken”, 2. “
bedrieglijke bankbreuk, meermalen gepleegd” en 3. “
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie”veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts heeft het hof een taakstraf opgelegd voor de duur van 180 uren, te vervangen door 90 dagen hechtenis.
eerste middelklaagt over de afwijzing van het verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak.
enkele keren is aangehouden”, terwijl uit de stukken van het geding blijkt dat het steeds de verdediging is geweest die om aanhouding heeft verzocht. [2] Bovendien heeft het hof daarnaast overwogen dat “
het geen inzicht heeft gekregen in de exacte aard van de afwezigheid van de verdachte”. Dit terwijl het proces-verbaal van de terechtzitting van 21 februari 2014 mede inhoudt dat de raadsman en zijn cliënt in de dagen voorafgaand aan de zitting op meerdere momenten contact hebben gehad en tijdens die momenten de niet nader aangeduide “
medische redenen” al bekend waren. Van een acuut optredend ziektebeeld is derhalve, anders dan de steller van het middel betoogt, in de onderhavige zaak geen sprake. [3] In het licht van hetgeen de raadsman ter onderbouwing van het verzoek heeft aangevoerd, was het hof niet gehouden tot een nadere motivering. Aldus heeft het hof het aanhoudingsverzoek op goede gronden en toereikend gemotiveerd afgewezen. De klacht kan klaarblijkelijk niet tot cassatie leiden.
tweede middelklaagt over de afwijzing van het verzoek van de verdediging om (vijf) getuigen te horen.
1.
2.
3.
4.
5.
[verbalisant 2] , hoofdagent bij de regiopolitie IJsselland. [verbalisant 2] heeft, aldus cliënt, toegezegd dat als cliënt vrijwillig afstand zou doen van het onder 3 ten laste gelegde mes, de zaak van het mes daarmee zou zijn afgedaan. Ook zou [verbalisant 2] de beste vriendin zijn van de ex-vrouw van cliënt wat bij cliënt onder meer de vraag oproept wat [verbalisant 2] 's invloed is geweest op de loop van het opsporingsonderzoek.
derde middelbevat de klacht dat het hof art. 311, vierde lid, Sv heeft geschonden omdat — kort gezegd— uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep niet blijkt dat de (niet gemachtigde) raadsman het recht op het laatste woord is gegeven.
of hij namens zijn cliënt het laatste woord wenst aan te wenden”. Aldus miskent de steller van het middel vaste rechtspraak waarin de Hoge Raad het in art. 279 Sv besloten liggende stelsel zo uitlegt dat de raadsman die — kort gezegd— niet uitdrukkelijk is gemachtigd door zijn ter terechtzitting afwezige cliënt, geen van de hem bij de wet toegekende rechten en bevoegdheden kan uitoefenen, behoudens het voeren van het woord ter toelichting op de afwezigheid van de verdachte en het verzoeken om aanhouding van de behandeling van de zaak. [5] Het middel is evident kansloos.
vierde middelkomt op tegen de bewezenverklaring van het onder 1 bewezenverklaarde “
gewoontewitwassen”.
als verklaring van verdachte:
- V: vraag/opmerking verbalisanten, A: antwoord verdachte—
[verdachte] heeft voor zover mij bekend geen enkele plausibele verklaring voor zijn handelwijze.
[verdachte] beschikt over (een) eigen bankrekening(en) en had het geld dus op zijn eigen bankrekening kunnen storten, of op de boedelrekening t.n.v. de curator.
[verdachte] heeft aan mij medegedeeld dat hij wel over middelen zou kunnen beschikken om een schuldenakkoord te financieren.
[verdachte] heeft 2 ½ jaar de tijd gehad om aan ofwel zijn bewindvoerder ofwel zijn curator te melden dat hij beschikte over een aanzienlijke hoeveelheid geld, doch hij heeft dit nagelaten.
vanwege het simultane karakter van feit 1 en 2” geen sprake is van een aan het witwassen
voorafgaandmisdrijf.
enkele” van de geldbedragen die vanwege de bedrieglijke bankbreuk van criminele herkomst zijn. Het onder 2 bewezenverklaarde geldbedrag ad € 61.241,40 is welbeschouwd opgebouwd (i) uit € 40.826,40 aangetroffen op de twee bankrekeningen van verdachte’s zoon, alsook uit (ii) € 21.415 aan contanten waar de politie tijdens de huiszoeking in de woning van verdachte op is gestuit. Ten aanzien van dit laatste geldbedrag heeft het hof in de aanvulling verkort arrest nadrukkelijk overwogen dat het voorhanden hebben daarvan
nietals witwassen kan worden gekwalificeerd.
voorafgaandmisdrijf. [6] Dat de verdachte daarnaast simultaan aan het witwassen van de € 40.826,40 het bij hem thuis contant aangetroffen geldbedrag ad € 21.415,00 niet bij de bewindvoerder of curator heeft opgegeven, en hij aldus binnen de bewezenverklaarde periode met betrekking tot dit laatstgenoemde geldbedrag andermaal art. 341 Sr heeft overtreden, doet daaraan niet af. Het betoog van de steller van het middel berust derhalve op een verkeerde lezing van het arrest en is evident kansloos.
omgezetin de zin van art. 420bis Sr. Daartoe is in de toelichting op het middel in de kern aangevoerd dat door het storten van het geld op de rekening van de verdachte’s zoon (i) geen vermenging met diens geld heeft plaatsgehad alsmede dat (ii) verdachte’s geld daardoor niet is vervangen door “
een ander voorwerp”. Na het opnemen kreeg de verdachte immers weer zijn ‘eigen’ geld terug.
“van de ene naar de andere bank is geschoven”. [8] Bovendien volgt uit de tot het bewijs gebezigde verklaring van verdachte’s zoon dat hij weleens grote bedragen in opdracht van zijn vader van zijn rekening haalde. [9] Anders dan het enkele storten van geldbedragen op een
eigenbankrekening, [10] belichaamt het overmaken naar een rekeningnummer dat een ander toebehoort, het van daaruit laten overmaken naar andere rekeningen op naam van die ander, alsook het door die persoon laten opnemen van geldbedragen (omzetting van giraal naar contant geld), in het licht van de wetsgeschiedenis, het veiligstellen van die geldbedragen en derhalve het
omzettenvan uit misdrijf verkregen geldbedragen. [11]