Voetnoten
1.HR 5 oktober 2004, NJ 2004, 686.
2.EHRM 18 mei 2010, nr. 64962/01, Ozerov v. Rusland.
3.EHRM 7 augustus 1996, NJ 1998, 185 m.nt. Knigge.
4.Nr. 39676/98.
5.In dezelfde zin HR 3 maart 1998, NJ 1998, 514 waarin de rechtbank in zaken tegen medeverdachten bewezen had verklaard dat zij tezamen met onder meer verdachte deel hebben uitgemaakt van dezelfde criminele organisatie. Verdachte zelf is veroordeeld door een combinatie waarin twee leden van die eerdere combinatie zitting hadden.
6.NJB 2000, 28, p. 1338.
7.Nr. 32271/04.
8.HR 25 maart 2008, ECLI:2008:BC3785.
9.HR 18 januari 1994, NJ 1994, 305; HR 24 oktober 1995, NJ 1996, 484 m.nt. Knigge. Zie anders EHRM 10 juni 1996, NJ 1998, 184 m.nt. Knigge.
10.HR 14 oktober 1997, NJ 1998, 187 m.nt. Knigge.
11.Deze situatie ligt in dezelfde sfeer als wanneer een rechter een vervolging voor 'contempt of court' inleidt en vervolgens daarover zelf oordeelt, zoals het EHRM heeft uitgemaakt. Zie EHRM 15 december 2005, nr. 73797/01 (Kyprianou vs. Cyprus).
12.HR 2 juni 2009, ECLI:2009:BH9920.
13.EHRM 15 februari 2007, nr. 15048/03.
14.Bijv. HR 7 juli 2015, NJ 2015, 428 m.nt. Vellinga-Schootstra.
15.HR in december 2010, ECLI:2015:3426. Zie over de ontwikkeling in de wetgeving en rechtspraak van de voorbedachte raad in Nederland en Duitsland Ebby Hofstee, De voorbedachte raad in Nederland en Duitsland, in Ad hunc modum, Deventer 2013, p. 107 e.v.
16.Vgl. HR 8 april 1997, NJ 1997, 443. De 'error in persona' is "wegen tatbestandlicher Gleichwertigkeit der Rechtsgüter als Motivirrtum unerheblich"(BGH 7 oktober 1997, NStZ 1998, p. 295).
17.M.J. Dubelaar, Betrouwbaar getuigenbewijs, diss. Leiden 2014, p. 165.
18.Dubelaar a.w., p. 166.
19.Dubelaar a.w., p. 167.
20.Dubelaar a.w., p. 170.
21.Dubelaar a.w., p. 374.
22.Dubelaar a.w., p. 378..
23.Dubelaar a.w., p. 381.
24.Pleitnota, p. 16.
25.Vgl. HR 19 mei 2015, ECLI:2015:1249.
26.Vgl. HR 4 mei 1993, DD 93.401; HR 22 november 2005, ECLI:2005:AU3887; HR 22 januari 2008, NJ 2008, 193 m.nt. Reijntjes; HR 20 januari 2009, ECLI:2009:BG1645. Zie voorts HR 22 maart 2016, ECLI:2016:472 waarin de HR het cassatieberoep met de aan art. 81 RO ontleende motivering verwierp in een zaak waarin verdachte tot een gevangenisstraf en tbs met verpleging had veroordeeld en mijn ambtgenoot mr. Harteveld in zijn conclusie de autonomie van de strafrechter bij de beoordeling van deskundigenrapporten had benadrukt.
27.EHRM 12 februari 2008, nr. 21906/04.
28.Kamerstukken II 2009/10, 32123 VI, nr. 10, p. 3. Het is begrijpelijk dat voorstanders van de stelling dat een levenslange gevangenisstraf inderdaad opsluiting inhoudt tot de dood erop volgt zich kritisch opstellen tegenover het plan van een periodiek onderzoek van een tot levenslang veroordeelde. Zie Kamerstukken II 2009/10, 24587, nr. 377, p. 6 (Teeven), Verslag van een algemeen overleg.
29.Kamerstukken II 2011/12, Aanhangsel, nr. 832.
30.In zijn Groningse inaugurale rede met de titel "Een leven lang" van 2006 signaleert F.W. Bleichrodt haarscherp hoe de nadruk op het veiligheidsstreven het karakter van de levenslange gevangenisstraf doet kantelen naar een uitzichtloze vrijheidsbeneming, gelijk ook het geval is met het verblijf van een ter beschikking gestelde op een longstayafdeling. Na 1980 lijkt de levenslange gevangenisstraf neer te komen op een werkelijk definitieve verwijdering van de dader uit de samenleving. Het is hachelijk om aan de gratiepraktijk andersluidende verwachtingen te ontlenen. Met het oog op de ontwikkelingen in de rechtspraak van het EHRM over de levenslange gevangenisstraf schetst Bleichrodt op profetische wijze de voorwaarden waaraan een levenslange gevangenisstraf moet voldoen om nog menswaardig genoemd te mogen worden: er moet een reëel perspectief op invrijheidstelling zijn en aan de veroordeelde moet een zekere mate van duidelijkheid worden geboden of zo een perspectief bestaat, en zo ja, onder welke omstandigheden.
31.EHRM 9 juli 2013, nr. 66069/0 9,130/10 en 3896/10; NJ 2016/135 m.nt. Keijzer.
32.Deze bevoegdheid was volgens het oordeel van de House of Lords in de zaak Anderson (1 AC 837) uit 2003 in strijd met art. 6 EVRM. Zie § 35 Vinter.
33.Nr. 57592/08.
34.Het EHRM ontleent het volgende citaat aan Court of Appeal 18 februari 2014, R v. Newell, R v. McLoughlin [2014] EWCA Crim 188.
35.AM; sectie 30 van de Crime (Sentences) Act 1997 formuleert de bevoegdheid van de Secretary of State wanneer zich "compassionate grounds" voordoen. In hoofdstuk 12 van Prison Service Order 4700, een beleidsstuk, wordt uitgelegd hoe van deze bevoegdheid gebruik wordt gemaakt.
36.Nrs. 24069/03, 197/04, 6201/06 en 10464/07 (inmiddels onherroepelijk).
37.EHRM 15 september 2015, nr. 27422/05 (onherroepelijk).
38.Vergelijkbaar EHRM 15 december 2015, Gurban tegen Turkije, nr. 4947/04 (onherroepelijk).
39.EHRM 20 mei 2014, nr. 73593/10 (onherroepelijk).
40.Vergelijkbaar is EHRM 7 oktober 2014, nr. 49905/08, Trabelsi vs. België. Trabelsi werd uitgeleverd aan de VS ter vervolging van voorbereiding van terroristische aanslagen. De opgeëiste persoon liep het risico op een levenslange gevangenisstraf zonder mogelijkheid van vervroegde invrijheidsstelling. Maar de verzoekende staat had gewezen op de mogelijkheid van clementie, te verlenen door de president, hetgeen in het verleden meer was geschied. De Belgische Minister van justitie wees erop dat degenen die in de VS voor terroristische misdrijven tot een levenslange gevangenisstraf zonder mogelijkheid van vervroegde invrijheidsstelling waren veroordeeld, actief hadden deelgenomen aan terroristische aanslagen, welke misdrijven niet waren te vergelijken met die waarvoor Trabelsi zou worden berecht. Daarom was het niet waarschijnlijk dat de zwaarste levenslange gevangenisstraf aan de opgeëiste persoon zou worden opgelegd. Het EHRM overwoog echter dat alle geopperde mogelijkheden om de levenslange gevangenisstraf te verlichten ontoereikend waren, omdat "none of the procedures provided for amounts to a review mechanism requiring the national authorities to ascertain, on the basis of objective, pre-established criteria of which the prisoner had precise cognisance at the time of imposition of the life sentence, whether, while serving his sentence, the prisoner has changed and progressed to such an extent that continued detention can no longer be justified on legitimate penological grounds (...)."
41.Nrs. 15018/11 en 61199/12; geen verwijzing naar de Grote Kamer.
42.Het belang van deze mogelijkheid benadrukte de Grote Kamer van het EHRM ook in haar uitspraak van 30 juni 2015 in de zaak van de tot levenslang veroordeelde Khoroshenko tegen Rusland (nr. 41418/04, § 148), waarin een schending van artikel 8 EVRM werd aangenomen.
43.Bodein vs. Frankrijk, nr. 40014/10, NJ 2016/136 m.nt. Keijzer.
44.In een concurring opinion wijst rechter Nussberger er op dat verzoeker in 1947 is geboren en 87 jaar oud zal zijn wanneer hij voor het eerst naar Frans recht de gelegenheid krijgt om het verzoek te doen een einde te maken aan zijn levenslange straf. Dit demonstreert het probleem dat de mogelijkheid om zo'n verzoek te doen illusoir kan blijken als de veroordeelde pas op late leeftijd zijn misdrijf heeft gepleegd. In zijn uitspraak had het EHRM hieraan aandacht moeten besteden. Maar desalniettemin besloot Nussberger toch zijn stem aan de meerderheid te geven, eerstens omdat het niet volstrekt denkbeeldig is dat Bodein nog zo een verzoek tijdens zijn leven zal kunnen doen, tweedens omdat nu eenmaal het Franse recht ook de mogelijkheid van gratie en van vrijlating op humanitaire gronden kent.
45.Nr. 10511/10
46.NJB 2013/1775.
47.Hier kan men overigens tegenover stellen dat een levenslang gestrafte nu eenmaal niet is veroordeeld tot de langste tijdelijke gevangenisstraf, maar tot een zwaardere straf en dat daarom een gelijkstelling met iemand die voor een soortgelijk misdrijf tot 30 jaar gevangenisstraf is veroordeeld mank gaat.
48.Kamerstukken II 2013/14, Aanhangsel nr. 71. Antwoorden ontvangen op 24 september 2013.
49.Kamerstukken II 2013/14, Aanhangsel nr. 1336. Antwoorden ontvangen op 5 maart 2014. Volgens mij maakt de Staatssecretaris een simpele rekenfout. Als van de 14 ingediende grati verzoeken er nog drie in behandeling zijn en er een is gehonoreerd blijven er geen negen, maar 10 over.
50.Wiene van Hattum, De rechter, de minister en de levenslange gevangenisstraf, Trema 2013/7, p. 220-226.
51.Zo ook met vindplaatsen B. Altunashvili, De uitzichtloosheid van levenslang, Celsius Uitgeverij 2015, p. 49.
52.Kamerstukken II 2014/15, Aanhangsel nr. 198.
53.Over deze zaak zijn ook kamervragen gesteld door het kamerlid Helder (Kamerstukken II 2013/14, Aanhangsel nr. 2849), maar deze leggen op geen enkel moment enig verband met artikel 3 EVRM, welke relatie in deze conclusie centraal staat. Vandaar dat ik aan deze kamervragen en de antwoorden daarop verder geen aandacht besteed.
54.Rechtbank Den Haag 18 september 2014, ECLI:BL:RBDHA:2014:11541.
55.Beroepscommissie RSJ 19 mei 2015, nr. 14/3241/GV.
56.Mr. dr. U. van de Pol heeft op het symposium van het Forum Levenslang van 13 november 2015 de bemoeienissen van de RSJ met de levenslange gevangenisstraf beschreven. Uit zijn schets van de standpunten die de RSJ heeft ingenomen is op te maken dat de RSJ zich stelt op het standpunt dat een beleid dient te worden gevoerd waarin een reëel uitzicht op een gratiering van de levenslanggestrafte moet worden geboden. Voorts blijkt uit de beleidsstukken die de RSJ in de loop der jaren heeft gepubliceerd en uit de beslissingen van de RSJ waarbij levenslang gestraften zijn betrokken, dat het perspectief van de levenslang gestrafte gericht moet kunnen zijn op resocialisatie, waarvoor de overheid zich reële inspanningen zal moeten getroosten. Mr. Van de Pol was zo vriendelijk mij zijn voordracht te doen toekomen. Een artikel van zijn hand met een uitwerking van zijn voordracht, aangepast aan de meest recente ontwikkelingen, zal binnenkort verschijnen in Sancties.
57.Ontvangen op 15 juni 2015.
58.Kamerstukken II 2014/15, Aanhangsel nr. 2542.
60.Kamerstukken II 2015/16, 34300 VI, nr. 39 (motie ingediend door de leden Recourt, Voordewind en Swinkels).
61.Trouw 1 april 2016. Zie ook het opiniestuk dat Frits Bolkestein in de Volkskrant van 24 februari 2016 publiceerde. Bolkestein wees er op dat door de verscherpte controle van de HR op de voorbedachte raad het verschil in strafmaximum tussen moord en doodslag te groot is geworden. Met het oog op de rechtspraak van het EHRM over artikel 3 EVRM geeft Bolkestein in overweging een Gratieraad in te stellen met rechters, officieren van justitie en vertegenwoordigers van departement en het gevangeniswezen, om te beoordelen of na 25 jaar de vergeldingsbehoefte ten aanzien van een levenslang gestrafte is verbleekt. Zie de kritische reactie op dit voorstel van drie rechters in de Volkskrant van 1 maart 2016, gepubliceerd op de website van het Forum Levenslang, evenals een eigen reactie van het Forum.
62.Men kan ook in andere richtingen denken dan die van de gratie. Bleichrodt bijvoorbeeld schrijft in "Een leven lang" dat het gratie-instituut minder geschikt is als kader voor de reguliere beoordeling of de straftijd van de levenslang gestrafte moet worden verkort, omdat dan een te grote afhankelijkheid van het beleid van de Minister zou bestaan. Hij bepleit de mogelijkheid om de herbeoordeling en aanpassing van de levenslange gevangenisstraf te doen plaatsvinden binnen het stelsel van de voorwaardelijke invrijheidstelling. In juli 2011 is op de website van het Forum Levenslang een kant-en-klaar wetsvoorstel gepubliceerd inhoudende een uitgewerkte VI-regeling voor levenslang gestraften. De beslissing zou moeten worden genomen door het gerechtshof Arnhem, hetgeen een afwijking is van de thans geldende VI-regeling, waarin de Minister van Veiligheid en Justitie de beslissende autoriteit is.