In deze zaak gaat het om de vernietiging van een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, die op 16 april 2015 de onttrekking aan het verkeer heeft gelast van goederen die in verband stonden met een hennepkwekerij. De Hoge Raad oordeelt dat de belanghebbende niet op de juiste wijze is opgeroepen voor de behandeling van de vordering tot onttrekking aan het verkeer, zoals vereist door artikel 23, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De stukken die aan de Hoge Raad zijn toegezonden, tonen aan dat er geen bewijs is dat de belanghebbende op de hoogte was van de zitting, wat een wezenlijk verzuim in de procedure vormt. Dit verzuim leidt tot de conclusie dat het onderzoek nietig is, ondanks dat dit niet expliciet in de wet is vermeld. De Hoge Raad vernietigt de beschikking en verwijst de zaak terug naar het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling.
De rechtbank had eerder geoordeeld dat de in beslag genomen goederen, waaronder armaturen en henneptoppen, bestemd waren voor het opzetten van een hennepkwekerij. De officier van justitie had een vordering ingediend tot onttrekking aan het verkeer van deze goederen, maar de Hoge Raad oordeelt dat de motivering van de rechtbank onvoldoende is. De rechtbank had niet voldoende aangetoond dat de goederen daadwerkelijk aan de verzoeker toebehoorden en dat deze goederen in strijd waren met de wet of het algemeen belang. De Hoge Raad concludeert dat de rechtbank haar oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd en dat de onttrekking aan het verkeer niet kan worden gehandhaafd zonder een correcte procedure.