ECLI:NL:PHR:2016:595

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
31 mei 2016
Publicatiedatum
6 juli 2016
Zaaknummer
15/02199
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. T.N.B.M. Spronken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eigen waarneming van de rechter in strafzaken en de vereisten voor wettig bewijs

In deze zaak, die betrekking heeft op een dodelijke schietpartij in Aruba, heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie de verdachte, die beschuldigd werd van doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen, veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaar. De verdachte heeft cassatie aangetekend, waarbij hij twee middelen van cassatie heeft voorgesteld. Het eerste middel betreft de klacht dat het hof ten onrechte gebruik heeft gemaakt van eigen waarnemingen van de rechter, die niet ter sprake zijn gebracht tijdens de terechtzitting in hoger beroep. De Hoge Raad overweegt dat de eigen waarneming van de rechter als wettig bewijs kan worden gebruikt, mits deze waarneming tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gedaan en de procespartijen de gelegenheid hebben gehad om deze waarneming te doen. In dit geval heeft het hof op basis van camerabeelden vastgesteld dat de verdachte twee keer op het slachtoffer heeft geschoten, wat door getuigenverklaringen en andere bewijsmiddelen werd ondersteund. Het hof oordeelt dat de verdediging niet door deze waarneming is verrast, aangezien de verdachte zelf heeft erkend dat hij op de beelden te zien was en op het slachtoffer heeft geschoten. Het tweede middel betreft de vraag of het onderscheid tussen een revolver en een pistool van belang is voor de bewezenverklaring. De Hoge Raad concludeert dat het hof terecht heeft overwogen dat dit onderscheid niet van belang is voor de bewezenverklaring van het voorhanden hebben van een vuurwapen. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het beroep.

Conclusie

Nr. 15/02199 A
Zitting: 31 mei 2016 (bij vervroeging)
Mr. T.N.B.M. Spronken
Conclusie inzake:
[verdachte]
Bij vonnis van 13 april 2015 heeft het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba met aanvulling van de bewijsmiddelen en een bewijsoverweging het vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba van 3 oktober 2014 bevestigd, waarbij de verdachte wegens, onder 1, “doodslag” en, onder 2, “overtreding van een bij artikel 3, eerste lid, van de Vuurwapenverordening gesteld verbod” is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren.
Namens de verdachte heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het
eerste middelbevat de klacht dat het hof voor het bewijs van de onder 1 en onder 2 tenlastegelegde feiten ten onrechte gebruik heeft gemaakt van eigen waarnemingen waarvan de inhoud ter terechtzitting in hoger beroep niet ter sprake is gebracht.
3.1. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard:
“1. dat hij op 3 maart 2014 in Aruba, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft hij, verdachte, toen en aldaar, opzettelijk met een vuurwapen op en in de richting van [slachtoffer] schoten gelost, ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden;
2. dat hij op 3 maart 2014 in Aruba, voorhanden heeft gehad een revolver zijnde een vuurwapen als bedoeld in artikel 3 lid 1 van de Vuurwapenverordening.”
3.2. Deze bewezenverklaring steunt op de inhoud van de volgende bewijsmiddelen die zijn opgenomen in de bijlage bij het vonnis in eerste aanleg van 3 oktober 2014:
“1. Een proces-verbaal, bijlage AH-02, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 4 maart 2014 gesloten en getekend door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , beiden agent eerste klasse bij voormeld korps, voor zover inhoudende als
relaas van die verbalisanten, -zakelijk weergegeven-:
Op 3 maart 2014, omstreeks 08:41 uur, kregen wij een melding dat ter hoogte van de rotonde Tanki Leendert een persoon op de grond lag. Ter plaatse aangekomen zagen wij dat het ambulance personeel bezig was met een jonge man. Wij zagen dat de man in een grote afvalbak lag ten zuiden van de woning [a-straat 1] . Omstreeks 09:00 uur kwam dokter [de dokter] ter plaatse. Voornoemde dokter constateerde de onnatuurlijke dood van de (voor ons onbekende) man. Hierna spraken wij met de melder en bewoner van [a-straat 1] , [betrokkene 1] . Hij verklaarde dat hij op 3 maart 2014 naar buiten liep. Toen hij in de richting van de grote afvalbak, gelegen op zijn erf, keek, zag hij een jonge man in voornoemde afvalbak liggen en belde de politie.
2. Een proces-verbaal, relaas onderzoeksdossier pagina 12, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 3 september 2014 gesloten en getekend door [verbalisant 3] voornoemd, voor zover inhoudende als
relaas van die verbalisant terzake herkenning van het lijk, -zakelijk weergegeven-:
Op 3 maart 2014 omstreeks 16.30 uur werd het aangetroffen lijk herkend als zijnde [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1979 in [geboorteplaats] .
3. Een geschrift, te weten
een sectierapport, opgemaakt en ondertekend door de patholoog C. Texier Verhelst, betreffende een op 4 maart 2014 verrichtte sectie van [slachtoffer] , voor zover inhoudende, -zakelijk weergegeven-:
On 04-03-2014 undersigned Cime Texier V. medical doctor and pathologist has done the autopsy of [slachtoffer] , born in [geboorteplaats] on [geboortedatum] -1979, to determine the cause of death and all matters that can be of importance.
Cause of death: Bleeding to death as a result of shotwound.

External examination:

Shooting injuries: In the right back, there was a inshot wound. In the right chest, at the front side, in the middle, itself extract a deformed bullet, skin under (subcutaneous tissue). In the left leg, at the back side, there was an inshot wound. In the left leg, at the front side, internal region, there was an outshot wound.

Internal examination:

In the right chest cavity were several (ml) of blood. The upper lab of the lung was perforated by a shooting channel.
4. Een geschrift, bijlage FTO-13, te weten een
aanvraag onderzoek aan het Nederlands Forensisch Instituutd.d. 24 april 2014, opgemaakt door R.G.L. Jansen, voor zover inhoudende als
onderzoeksmateriaal, -zakelijk weergegeven-:
In het lichaam van wijlen [slachtoffer] werd een kogel (AAAG4406NL) aangetroffen. Die kogel is naar het Nederlands Forensisch Instituut verzonden voor nader onderzoek.
5. Een geschrift, te weten
een rapport van het Nederlands Forensisch Instituutin Nederland, bijlage FTO-15, op 18 juni 2014 opgémaakt en ondertekend door W. Kerkhoff, NFI-deskundige wapens en munitie, voor zover inhoudende de
onderzoeksbevindingen aangaande boven aangeduide kogel, -zakelijk weergegeven-:
Onderzoeksmateriaal en conclusie:
De kogel [AAAG4406NL] is vermoedelijk verschoten met een revolver.
6. Een proces-verbaal, bijlage V03-01, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 6 maart 2014 gesloten en getekend door [verbalisant 4] en [verbalisant 5] , respectievelijk onderinspecteur en brigadier bij voormeld korps, voor zover inhoudende
als verklaring van de medeverdachte [betrokkene 2], -zakelijk weergegeven-:
Op 2 maart 2014 na de Carnavalparade van Oranjestad kwam ik mijn vriend [betrokkene 3] tegen. Wij gingen naar “Café Capri”. Ik kwam een andere vriend, [verdachte] , in “Café Capri” tegen. Op een gegeven moment ontstond er een vechtpartij. Mijn vriend [verdachte] was bij deze vechtpartij betrokken. Ik ging hem te hulp. [betrokkene 3] was ook bij de vechtpartij betrokken. Buiten de nachtclub is een restaurant aangebracht. Onder het afdak van bedoeld restaurant bevond zich een van bedoelde mannen die bij de vechtpartij betrokken was. [betrokkene 3] was ook onder bedoeld afdak. Er ontstond een woordenwisseling met voornoemde man. Op een gegeven moment zag ik [verdachte] . Ik zag dat hij vanuit de nachtclub kwam en op voornoemde man die met ons aan het bekvechten was rende. Die man stond buiten het gebouw nabij de ingang/uitgang. Ik zag dat voornoemde man in westelijke richting begon te rennen. [verdachte] rende achter hem aan. Ik begon ook achter hen aan te lopen. Op een gegeven moment, terwijl [verdachte] achter voornoemde man liep, zag ik hoe [verdachte] zijn rechterhand op voornoemde man richtte. Gelijk hierna hoorde ik een schot. Toen zag ik dat [verdachte] een vuistvuurwapen in zijn rechterhand hield.
De foto waarmee u mij nu confronteert, herken ik als de foto van mijn vriend [verdachte] over wie ik het in mijn verklaring heb. (Tijdens verhoor toonde ik een welgelijkende foto uit het politiebestand van de verdachte [verdachte] . Opmerking [verbalisant 4] .)
7. Een proces-verbaal, bijlage G-09, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 4 maart 2014 gesloten en getekend door [verbalisant 4] voornoemd, voor zover inhoudende als
verklaring van de getuige [getuige 1], -zakelijk weergegeven-:
Op 2 maart 2014, omstreeks 22.30 uur, ging ik naar “Café Capri” om als bewaker te werken. Ik had dienst bij de ingangs-/uitgangsdeur. Omstreeks 03.15 uur merkte ik dat er een vechtpartij gaande was. Ik kon zien dat twee mannen met een andere man aan het vechten waren. Ik zag dat een van de mannen gekleed was in een korte spijkerbroek met een wit T-shirt. De andere man met wie zij aan het vechten waren was gekleed in een lange blauwe spijkerbroek met een wit T-shirt. Ik ging de vechtersbazen uit elkaar te halen. De lichten in de nachtclub gingen aan. Aan de voorzijde van de nachtclub is een restaurant aangebracht. Ik liep naar het restaurant om de rolluiken omlaag te doen. Ik keek bij een raam naar buiten. Ik zag dat de man die gekleed was in de korte spijkerbroek met wit T-shirt en die zonet in de nachtclub aan het vechten was, een nikkelkleurig vuistvuurwapen in zijn hand had. Hij rende achter de man die gekleed was in de lange spijkerbroek met wit T-shirt en met wie hij zonet in de nachtclub had gevochten. Ik zag dat zij in westelijke richting op de rijbaan renden. Ik zag dat de man die het wapen in zijn hand hield, het wapen op de man richtte. Ik zag dat hij de andere man bleef achtervolgen terwijl hij het wapen in zijn richting bleef richten. Op een gegeven moment, terwijl bedoelde man hem met het wapen achtervolgde, hoorde ik diverse knallen. Ik had drie verschillende knallen gehoord. Later gedurende de dag zag ik op televisie dat een lijk ter hoogte van de rotonde was aangetroffen. Het was het lijk van de man die voor de man met het vuurwapen aan het vluchten was. Ik herkende hem aan zijn kleding en uiterlijk.
8. Een proces-verbaal, bijlage AH-03, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 8 april 2014 gesloten en getekend door [verbalisant 6] , onderinspecteur bij voormeld korps, voor zover inhoudende de
onderzoeksbevindingen aangaande de ontvangen videobeelden, -zakelijk weergegeven-:
Op 3 maart 2014 werd [slachtoffer] van het leven beroofd. Aan de hand van de videobeelden die werden verkregen, werd terzake dit incident het volgende waargenomen.
Via camera van Café Capri is te zien dat op 3 maart 2014 omstreeks 03:15 uur, een vechtpartij in de zaak uitbreekt. De mannen [betrokkene 3] , [betrokkene 2] en de man [verdachte] , die later tijdens het onderzoek als de schutter werd aangewezen, hebben allen samen in de discotheek van Café Capri met het slachtoffer [slachtoffer] gevochten. Ook is te zien dat een van de bewakers van Café Capri het slachtoffer naar de uitgangsdeur, die naar het restaurant leidt, begeleidt. In de discotheek wordt de verdachte [verdachte] Samuel Quandt door een man tegengehouden.
In het restaurant beginnen het slachtoffer [slachtoffer] en de verdachte [betrokkene 2] met elkaar te vechten. De verdachte [betrokkene 3] komt uit de discotheek buiten in het restaurant, pakt een voorwerp vanaf een tafel en mishandelt het slachtoffer hiermee. Het slachtoffer [slachtoffer] rent de roldeur uit. Kort daarna komt de verdachte [verdachte] naar buiten met een voorwerp in zijn hand, die weerschijn afgeeft. De verdachte [verdachte] rent naar buiten met het voorwerp in zijn hand.
Op de beelden van de camera van Arucell, die vlak naast Café Capri is gevestigd, komt het slachtoffer in beeld. Het slachtoffer komt rennend uit oostelijke richting van Café Capri en wordt achtervolgd door [verdachte] . Het slachtoffer glijdt uit en valt vlak naast een auto. Vervolgens is te zien dat terwijl het slachtoffer op de grond ligt, de verdachte [verdachte] een schot op hem lost. Het slachtoffer staat snel op en rent in oostelijke richting, richting Weller Welding Shop weg. Op de beelden is te zien dat de verdachte [verdachte] het slachtoffer achtervolgt en verschillende malen gericht op hem schiet.
Op de beelden van Jaced Wheels komt het slachtoffer in beeld. Het slachtoffer komt uit westelijke richting, uit de richting van Café Capri en Arucell, rennen en gaat op een gegeven moment voorover gebogen lopen. Het slachtoffer gaat voor enkele minuten uit beeld, komt vervolgens weer in beeld en verdwijnt uit beeld als hij in de vuilnisbak van Weller Welding Shop gaat liggen/zitten. Het slachtoffer werd later op de dag in dezelfde vuilnisbak dood aangetroffen.
9. Processen-verbaal, bijlagen V04-01 eh V04-02, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 25 en 28 maart 2014 gesloten en getekend door [verbalisant 7] en [verbalisant 6] , respectievelijk hoofdagent eerste klasse en onderinspecteur bij voormeld korps, voor zover inhoudende, als
verklaring van [betrokkene 4], -zakelijk weergegeven-:
Door mijn kennissen word ik [betrokkene 4] genoemd. Na de grote carnavalsoptocht ontmoette ik een kennis van mij genaamd [verdachte] Quandt. Wij besloten om samen naar de eetcafé/discotheek Capri te Tanki Leendert te gaan. In Café Capri zag ik [betrokkene 3] . Op een gegeven moment ontstond er een vechtpartij. Ik zag dat [betrokkene 3] en [verdachte] betrokken waren in de vechtpartij. Zij gingen daarna naar buiten. Kort daarna hoorde ik een luide knal.
Op de dag dat ik samen met [verdachte] naar Café Capri ging had hij lang haar. U hebt mij zojuist een video-opname getoond van 3 maart 2014 in Café Capri. De man op de video-opname met het vuurwapen in handen, herken ik als [verdachte] . Ik ken hem goed. Ik herken hem aan zijn gezicht, bouw en kleren.
10. Een proces-verbaal, bijlage G-13, in de wettelijke vorm opgemaakt, gesloten en getekend door [verbalisant 8] voornoemd, voor zover inhoudende, als de op 6 maart 2014 afgelegde
verklaring van de getuige [getuige 2], -zakelijk weergegeven-:
Op 3 maart 2014, omstreeks 02:00 uur, ging ik samen met vriendinnen naar Café Capri. Toen wij in Café Capri aankwamen was [betrokkene 4] aldaar met een man aan het praten. De man was gekleed in een wit T-shirt en een bermuda. Ik zal hem in mijn verklaring de vriend van [betrokkene 4] noemen. De vriend van [betrokkene 4] was boos en gedroeg zich onrustig. Omstreeks 03:00 uur, ontstond een discussie. De vriend van [betrokkene 4] zat in de discussie. De discussie liep uit tot een vechtpartij. Tijdens het gevecht zag ik dat een man gekleed in een wit T-shirt en spijkerbroek de vriend van [betrokkene 4] een vuistslag in zijn gezicht diende. Ik zag dat de vriend van [betrokkene 4] een vuistvuurwapen tevoorschijn haalde. Hij trok het vuurwapen van tussen zijn broeksband bij zijn buik. Ik zag dat de man met het witte T-shirt naar buiten rennen. De vriend van [betrokkene 4] verstopte toen het vuurwapen tussen zijn broeksband en buik en ging ook naar buiten. Kort daarna hoorde ik vier schoten, u heeft mij zonet een fotoblad van zes personen getoond. Ik herken de man op foto nummer 3 op het fotoblad als de man die ik op 3 maart 2014 in Café Capri met het vuurwapen heb gezien. (Ik toonde de getuige een fotoblad van zes verdachten uit het politiebestand. Zij toonde foto nummer 3. De foto behoorde aan [verdachte] . Opmerking [verbalisant 8] .)
11. Een proces-verbaal, bijlage G-07, in de wettelijke vorm opgemaakt en op 3 maart 2014 gesloten en getekend door [verbalisant 3] en [verbalisant 9] , beiden brigadier eerste klasse bij voormeld korps, voor zover inhoudende, als
verklaring van de getuige [getuige 3], -zakelijk weergegeven-:
Op 3 maart 2014, omstreeks 01.30 uur, ging ik even naar Café Capri. Bij Café Capri ontmoette ik een collega van mij genaamd [slachtoffer] . [slachtoffer] droeg een blauwe spijkerbroek en een witte hemd. Op een gegeven moment ontstond een vechtpartij. Ik zag dat een bewaker [slachtoffer] vast hield. Vervolgens zag ik dat een man die in de groep was die aan het vechten was een zilverkleurige revolver tevoorschijn haalde. Ik weet dat het een revolver is omdat het een cilinder had. Ik weet het verschil tussen een revolver en een pistool. De man hield de revolver omhoog. Ondertussen had de bewaker [slachtoffer] uit de bar gezet. Ik zag dat de man met de revolver achter [slachtoffer] was gegaan. Hij schopte de voordeur van de lokaliteit open en rende toen naar buiten. Vervolgens hoorde ik een schot buiten de bar.”
3.3.
Voorts steunt de bewezenverklaring op de inhoud van de volgende bewijsmiddelen waarmee het vonnis in eerste aanleg door het hof in zijn arrest is aangevuld:
“De
verklaring van de verdachte, op 23 maart 2015 afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik herken mijzelf op de getoonde camerabeelden. Ik ben op dit beelden te zien als de persoon die tweemaal op de weglopende man schiet.
De eigen waarneming van het Hofvan videobeelden, gemaakt door de beveiligingscamera’s binnen en buiten Club Capri in Aruba op 3 maart 2014, afgespeeld en getoond tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 23 maart 2015.”
3.4.
Daarnaast is voor de beoordeling van het middel van belang dat het hof het vonnis in eerste aanleg mede heeft aangevuld met de volgende (bewijs)overweging:
“De verdediging heeft betoogd dat de verdachte weliswaar in de richting van het slachtoffer heeft geschoten, maar niet op hem heeft gericht, en dat de verdachte zeker weet dat hij het slachtoffer niet heeft geraakt. De verdachte is, volgens zijn raadsman, na het lossen van de schoten van de plaats van de schietpartij weggelopen in de richting van zijn huis. Het slachtoffer was toen nog in leven en op de been, zoals op de camerabeelden is te zien. Bovendien staat vast dat er op het moment van de schietpartij veel meer mensen ter plaatse waren dan alleen het slachtoffer en de verdachte. Nu de verdachte het slachtoffer niet heeft geraakt, moet de dood van het slachtoffer naar de mening van de verdediging aan een ander te wijten zijn.
(…)
Gelet op het dossier en het verhandelde ter terechtzitting acht het Hof de door de verdachte geschetste gang van zaken niet aannemelijk geworden en overweegt hiertoe als volgt.
Ter terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte tweemaal gericht heeft geschoten op het wegrennende slachtoffer. Het Hof heeft uit eigen waarneming kunnen vaststellen, dat de afstand tussen de verdachte en het slachtoffer op de schietmomenten beide keren enkele meters betrof en dat de verdachte zijn wapen richtte op de achterzijde van het lichaam van het slachtoffer. Het Hof heeft op de beelden waargenomen dat het slachtoffer, nadat de verdachte tweemaal op hem geschoten had, minder snel ging lopen, althans werd ingehaald door de verdachte. De waarneming dat de verdachte gericht op het slachtoffer heeft geschoten vindt steun in de getuigenverklaring van de bewaker [getuige 1] (bewijsmiddel 7 van het vonnis van het GEA). Het autopsierapport vermeldt dat het slachtoffer is geraakt door twee schoten aan de achterzijde van zijn lichaam, waarna de dood is ingetreden (bewijsmiddel 3 van het vonnis van het GEA). Het slachtoffer heeft een inschotwond in het linker achterbeen en een uitschot wond in het linker voorbeen. Daarnaast heeft het slachtoffer een inschotwond op de rug rechts. Uit de waarneming van de verdachte dat het slachtoffer nog enige tijd doorliep na de twee schoten, kan niet worden afgeleid dat de schoten van de verdachte het slachtoffer niet (dodelijk) hebben geraakt. De aard van de verwonding die uiteindelijk tot de dood heeft geleid, te weten “bleeding to death as a result of shotwound”, hetgeen is veroorzaakt door een geperforeerde long “by a scotting channel”, is hiermee naar het oordeel van het Hof niet onverenigbaar. De geconstateerde verwondingen sluiten daarentegen aan bij de schoten door de verdachte. Kogel fragmenten en bloedsporen die zijn aangetroffen op het traject waar de verdachte het slachtoffer achtervolgde en heeft beschoten, ondersteunen de stelling dat het slachtoffer is geraakt op het moment dat de verdachte op hem schoot. Er waren weliswaar meerdere mensen ter plaatse, doch het dossier bevat geen getuigenverklaringen of andere bewijsmiddelen die erop wijzen dat een ander dan de verdachte schoten heeft gelost en/of een wapen in de hand had. Evenmin is er forensisch bewijs aangetroffen waaruit zou blijken dat er op een andere plaats en tijd op het slachtoffer geschoten is. Op de plaats delict zijn kogelfragmenten aangetroffen in de nabijheid van de plek waar de verdachte het eerste schot heeft gelost. Daarnaast is er de (dodelijke) kogel, aangetroffen in het lichaam van het slachtoffer. Verder zijn er geen kogels of hulzen aangetroffen.
Op grond van het bovenstaande, in onderlinge samenhang bezien, acht het Hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het slachtoffer van het leven heeft beroofd.”
3.5.
Voor de beoordeling van het middel is eveneens nog van belang dat uit het zich in het dossier bevindende proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 15 december 2014 blijkt dat op deze zitting een dvd met camerabeelden met betrekking tot de tenlastegelegde feiten is vertoond. Op de terechtzitting van 23 februari 2015 is de zaak vervolgens vanwege een gewijzigde samenstelling van het hof opnieuw aangevangen, waarna het hof op de terechtzitting van 23 maart 2015 opnieuw, in bijzijn van de verdachte en zijn raadsman camerabeelden met betrekking tot de tenlastegelegde feiten heeft bekeken. Het proces-verbaal van de zitting van 23 maart 2015 vermeldt wat betreft het door de raadsman in verband met deze camerabeelden gevoerde bewijsverweer onder meer het volgende:
“De procureur-generaal heeft erop gewezen dat volgens een verbalisant op de beelden te zien is dat het slachtoffer voorovergebogen is gaan lopen, nadat de verdachte had geschoten. Ik heb dat niet kunnen waarnemen. (De voorzitter stelt vast dat dit is gerelateerd in een proces-verbaal, doch dat de betreffende beelden geen deel uitmaken van het dossier).”
3.6.
Bij de beoordeling van het middel staat voorop dat de eigen waarneming van de rechter ingevolge art. 382 SvA voor het bewijs kan worden gebruikt, wanneer deze waarneming tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gedaan, zo volgt uit art. 383 SvA. De ratio hiervan is dat alle procespartijen de gelegenheid moeten hebben gehad om die waarneming ook te doen en zich daarover bij de behandeling van de zaak uit te laten. [1] Het is niet vereist dat de rechter een eigen – bij het onderzoek ter terechtzitting gedane – waarneming op de terechtzitting ook ter sprake brengt, tenzij de procespartijen door het gebruik van de betreffende waarneming zou worden verrast omdat zij daarmee geen rekening behoefden te houden. Of in een gegeven zaak sprake is van een waarneming die wel expliciet naar voren moet worden gebracht, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals het procesverloop, de aard van de waarneming en het verband tussen die waarneming en het voorhanden bewijsmateriaal. [2]
3.7.
In de onderhavige zaak betreft de voor het bewijs gebezigde eigen waarneming van de rechter de waarneming op camerabeelden die inhoudt:
(i) dat de verdachte twee keer van een afstand van enkele meters op het slachtoffer heeft geschoten,
(ii) dat daarbij door de verdachte op de achterzijde van het lichaam van het slachtoffer is gericht en
(iii) dat het slachtoffer nadat er twee keer op hem geschoten was minder snel ging lopen of in ieder geval werd ingehaald door de verdachte.
Uit de toelichting op het middel blijkt dat het middel zich voornamelijk richt tegen het gebruik voor het bewijs van de onder (iii) genoemde eigen waarneming van het hof. Volgens de steller van het middel is de verdediging door de waarneming van het hof dat het slachtoffer nadat er op hem was geschoten minder snel ging lopen, overvallen nu het hof die waarneming op de zitting niet heeft geëxpliciteerd, terwijl de raadsman van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 23 maart 2015 onder meer heeft aangevoerd dat op de camerabeelden in het dossier niet is te zien dat de verdachte na de geloste schoten voorovergebogen ging lopen. Had het hof zijn waarneming wel ter zitting medegedeeld, zo begrijp ik de steller van het middel, dan was de verdediging in de gelegenheid geweest daarop nader in te gaan.
3.8.
Het is juist dat de door het hof in het arrest genoemde waargenomen omstandigheden bij het onderzoek ter terechtzitting niet als zodanig ter zitting zijn medegedeeld. De vraag is dus of het hof deze in de bewijsoverweging weergegeven waargenomen omstandigheden wel had moeten expliciteren omdat de verdediging daarmee geen rekening behoefde te houden en door het gebruik van die waarneming voor het bewijs is verrast. Dat hangt, zoals hiervoor al is aangehaald, af van de omstandigheden van het geval, het procesverloop, de aard van de waarneming en het verband van die waarneming met het voorhanden bewijsmateriaal. [3]
3.9.
Laat ik vooropstellen dat het beter zou zijn geweest als het hof, gelet op de stellige ontkenning van de verdachte dat hij het slachtoffer heeft geraakt, met name zijn waarneming dat het slachtoffer na de schoten minder snel is gaan lopen, hetgeen erop zou kunnen duiden dat hij wel geraakt was, expliciet op de zitting ter sprake had gebracht.
3.10.
Ik waag echter te betwijfelen of de verdediging door deze waarneming daadwerkelijk is verrast. In de eerste plaats heeft de verdachte op de terechtzitting van 23 maart 2015 toegegeven dat hij degene was die op de videobeelden te zien was en twee keer op het slachtoffer heeft geschoten. De waarnemingen die het hof op de camerabeelden heeft gedaan zijn daarnaast ook grotendeels uit de overige bewijsmiddelen af te leiden. Zowel de waargenomen omstandigheid dat de verdachte van enkele meters afstand richting de achterkant van het lichaam van het slachtoffer heeft geschoten als de omstandigheid dat het slachtoffer na de schoten minder snel is gaan lopen zijn bijvoorbeeld goed verenigbaar met het als bewijsmiddel 8 gebezigde proces-verbaal, voor zover dat inhoudt dat de verdachte het slachtoffer buiten een café met een voorwerp in zijn hand achtervolgde, dat de verdachte een eerste schot op het slachtoffer loste toen het slachtoffer uitgleed en dat de verdachte het wegrennende slachtoffer daarna bleef achtervolgen en het slachtoffer op enig moment voorovergebogen ging lopen. Gelet op deze omstandigheden ben ik dan ook van mening dat het hof niet gehouden was zijn eigen waarnemingen, zoals die zijn weergegeven in de nadere bewijsoverweging, ter zitting mede te delen en dat het hof deze waarnemingen voor het bewijs heeft kunnen bezigen.
3.11.
Maar ook als de Hoge Raad hier anders over zou denken, hoeft dat mijns inziens niet tot cassatie te leiden omdat noch de verwerping door het hof van het bewijsverweer van de verdediging dat de verdachte het slachtoffer niet heeft geraakt, noch de bewijsvoering als geheel in belangrijke mate op de voor het bewijs gebruikte eigen waarneming van het hof berust. Het hof heeft bij de verwerping van het bewijsverweer niet alleen op zijn eigen waarneming van camerabeelden gewezen, maar ook op de inhoud van bewijsmiddel 7 (volgens de waarneming van een cafébewaker heeft de verdachte buiten het café gericht op het slachtoffer geschoten), de inhoud van bewijsmiddel 3 (volgens een sectierapport had het slachtoffer twee (in)schotwonden aan de achterkant van zijn lichaam en is hij aan de gevolgen van zijn schotwonden overleden) en de omstandigheid dat enig bewijs dat iemand anders dan de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde een wapen voorhanden heeft gehad en heeft geschoten in het dossier niet aanwezig is. Het gedeelte van de verwerping van het bewijsverweer dat niet op de eigen waarneming van het hof berust kan deze verwerping uiteindelijk zelfstandig dragen. [4]
3.12.
Het middel leidt niet tot cassatie.
4. Het
tweede middelheeft betrekking op de (bewijs)overweging van het hof die inhoudt dat de vraag of de verdachte op bepaalde camerabeelden en een foto een revolver of een pistool in handen heeft voor de bewezenverklaring niet van belang is.
4.1.
De hierboven onder 3.1 aangehaalde – door het hof in zijn arrest bevestigde – bewezenverklaring houdt onder 2 in dat de verdachte op 3 maart 2014 in Aruba een revolver voorhanden heeft gehad. Hiermee valt volgens de steller van het middel niet te rijmen dat in het arrest van het hof in aanvulling op het vonnis in eerste aanleg onder meer nog het volgende is opgenomen:
“De verdediging heeft voorts aangevoerd dat de verdachte die dag een pistool in handen heeft gehad, zoals blijkt uit een foto in het dossier. Nu blijkens het dossier de kogel die uit het lichaam van het slachtoffer is verwijderd afkomstig is van een revolver, kan de verdachte volgens de verdediging niet degene zijn die het dodelijk schot heeft gelost.
(…)
Met betrekking tot het verweer over het pistool oordeelt het Hof als volgt. Op grond van de eigen waarneming van het Hof op de beelden en diverse getuigenverklaringen is komen vast te staan dat de verdachte met een nikkel/zilverkleurig vuurwapen op het slachtoffer heeft geschoten. (bewijsmiddelen 7 en 11 van het vonnis van het GEA). Niet kan worden vastgesteld of het hier een pistool of een revolver betrof. Ook op de foto is de verdachte te zien met een kort nikkel/zilverkleurig vuurwapen, waarvan de vorm zo onduidelijk is dat niet waarneembaar is of het een revolver is of een pistool. Behalve de verklaring van de verdachte, bevat het dossier geen gegevens dat dit wapen een pistool is. Het Hof acht dit onderscheid ook niet van belang voor de bewezenverklaring. Het is mogelijk dat de verdachte eerder op de avond is gefotografeerd met een ander wapen dan het wapen waarmee het slachtoffer beschoten is. Dit sluit niet uit dat het slachtoffer, is overleden ten gevolge van de schoten die door de verdachte zijn afgevuurd met enig vuurwapen.”
4.2.
Het betoog van de steller van het middel dat het hof in het arrest ten onrechte heeft overwogen dat de vraag of de verdachte op bepaalde camerabeelden en een foto een revolver of een pistool in handen heeft voor de bewezenverklaring niet van belang is, gaat er aan voorbij dat deze overweging door het hof duidelijk is opgenomen in het kader van zijn verwerping van de stelling van de verdediging dat de verdachte niet de losser van het dodelijke schot op het slachtoffer kan zijn geweest. Deze verwerping heeft betrekking op de onder 1 bewezenverklaarde doodslag, zodat niet kan worden gezegd dat het hof heeft overwogen dat het onderscheid tussen revolver en pistool niet van belang is voor het tweede onderdeel van de bewezenverklaring. Dat het hof niet heeft kunnen waarnemen of de verdachte op bepaalde camerabeelden en een foto een revolver of een pistool in handen heeft, laat bovendien onverlet dat het hof het bewijs van het voorhanden hebben van een revolver door de verdachte op de onder 2 tenlastegelegde datum en plaats heeft kunnen afleiden uit de als bewijsmiddel 11 gebezigde verklaring van getuige [getuige 3] (zie hierboven onder 3.2).
4.3.
Het middel faalt.
5. Het eerste middel behoeft niet tot cassatie te leiden. Het tweede middel faalt en kan naar mijn mening met de aan art. 81 RO ontleende motivering worden afgedaan. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
6. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Vgl. HR 29 augustus 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX6414, NJ 2007/134, m.nt. J.M. Reijntjes, rov. 3.6.
2.Vgl. HR 25 september 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX4990, NJ 2012/559 en HR 15 december 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ2831, NJ 2011/78.
3.HR 15 december 2009, , NJ 2011/78, m.nt. J.M. Reintjes.
4.Zie mijn conclusie ECLI:NL:PHR:2015:2107, voorafgaand aan HR 10 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3254, onder punt 14 en volgende. In deze zaak waren de camerabeelden niet ter terechtzitting vertoond en was de hieraan voor het bewijs ontleende waarneming door het hof duidelijk niet ter terechtzitting gedaan. De bewijsconstructie kon de bewezenverklaring echter ook zonder de waarneming dragen. De Hoge Raad deed de zaak af op de voet van art. 81 lid 1 RO.