Conclusie
eerste middelen het
tweede middelleid ik af dat deze zich richten zich tegen het oordeel van het hof dat verstek kan worden verleend tegen de verdachte en dat de zaak buiten aanwezigheid van de verdachte kan worden afgedaan. De middelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
NJ2017/118. In die zaak was de verdachte eveneens opgekomen tegen een verstekvonnis, waren de verdachte en zijn raadsvrouwe niet ter terechtzitting verschenen en had het hof telefonisch navraag gedaan en van de secretaresse van de raadsvrouwe van de verdachte vernomen dat de datum van de terechtzitting in de agenda verkeerd was genoteerd, met daaraan gekoppeld het verzoek de zaak voor onbepaalde tijd aan te houden. Het hof had verstek verleend tegen de niet verschenen verdachte en was met de behandeling van de zaak voortgegaan, waaruit de Hoge Raad afleidde dat het aanhoudingsverzoek ongemotiveerd was afgewezen. Mede in het licht van het recht op verdediging van de verdachte, had het hof de afwijzing van een motivering moeten voorzien. De Hoge Raad casseerde. De zaken onderscheiden zich in verschillende opzichten van elkaar. Belangrijk verschil is dat uit de mededelingen van de secretaresse in de laatstgenoemde zaak de wens tot het voeren van de verdediging ter terechtzitting naar voren kwam. Daarbij behartigde de secretaresse de belangen van de raadsvrouwe en van de verdachte die de raadsvrouwe bijstond. Dat ligt in de onderhavige zaak anders. Door de medewerker van het kantoor van mr. Graus werd immers (a) meegedeeld dat de zaken van mr. Graus waren overgedragen, (b) meegedeeld dat geen antwoord kon worden gegeven op de vraag aan wie de onderhavige zaak was overgedragen en (c) geen aanhoudingsverzoek gedaan. Een aanhoudingsverzoek laat zich in de gegeven constellatie ook moeilijk denken, omdat niet duidelijk was wie de belangen van de verdachte op dat moment behartigde. De vraag rijst wat van het hof kan worden verwacht in een geval waarin onbekend is wie de advocaat is aan wie de zaak zou zijn overgedragen en waarin dus kennelijk taal noch teken van een andere advocaat is vernomen. De foutieve vermelding van de zittingsdatum in de agenda maakt zulks niet anders. Indien de zaak daadwerkelijk zou zijn overgedragen, zou de juiste zittingsdatum voor de opvolgend raadsman kenbaar zijn geweest en was het hof niet gehouden aan de omstandigheid dat in de agenda van mr. Graus kennelijk de verkeerde datum stond genoteerd gevolgtrekkingen te verbinden. Ook de in de cassatieschriftuur vermelde en met stukken onderbouwde omstandigheid dat de raadsman bij beslissing van de raad van discipline van 4 januari 2016 is geschrapt als advocaat en dat deze beslissing is bevestigd bij beslissing van het hof van discipline van 11 juli 2016, maakt dat niet anders. [5] Aan het hof was immers ten tijde van de terechtzitting in hoger beroep kenbaar gemaakt dat mr. Graus de behandeling van de zaak had overgedragen aan een ander.
derde middelbehelst de klacht dat de motivering van de door het hof opgelegde straf onbegrijpelijk is.