2.5Met de vaststelling van de omstandigheid dat blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie “sinds de veroordeling waarvan beroep meerdere nieuwe verdenkingen zijn gerezen tegen verdachte ter zake diefstal” heeft het Hof als onderdeel van zijn motivering van de straf, in antwoord op hetgeen door de verdediging naar voren is gebracht, slechts tot uitdrukking gebracht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf nog steeds opportuun te achter en geen aanleiding te zien voor de oplegging van een taakstraf. Daarmee heeft het Hof hetgeen onder 2.4 is vooropgesteld, niet miskend.”
10. De bestreden bewoordingen in de strafmotivering betreffen de inhoud van het strafblad ‘na het feit’. Het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 december 2015 betreffende de verdachte is ter terechtzitting door het hof voorgehouden en besproken. Uit de periode ná het plegen van het feit waarvoor in het bestreden arrest is veroordeeld (29 juni 2013) bevat het 13 pagina’s tellende uittreksel het volgende:
- beslissingen gedateerd op 6 december 2015, 23 december 2015 resp. 9 februari 2015 tot dagvaarding voor andersoortige misdrijven gepleegd ná dit feit (de zaken met parketnummers 05-243223-15 (p. 2), 15‑710334‑15 (p. 2) en 96‑025473 (p. 4));
- beslissingen gedateerd op 22 mei 2015 tot dagvaarding in hoger beroep ter zake van misdrijven gepleegd vóór dit feit (de zaak met parketnummer 23‑002287‑15/23-002288-15 (rechtsmiddel van 15‑660139-13)(p.3);
- een niet gedateerde mutatie van een registratie van de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie ter zake van rijden onder invloed gepleegd ná dit feit (96‑215003-14) (p.4);
- een op 8 september 2015 onherroepelijk geworden arrest van het hof Arnhem/Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem van 30 april 2014 houdende de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel dat is genoten uit misdrijven gepleegd vóór dit feit (de zaak met parketnummer 21-003376-12 (rechtsmiddel van 06-850296-10) (p. 7 bovenaan);
- een niet onherroepelijke veroordeling van de kantonrechter Zaandam van 17 maart 2015 ter zake van een overtreding gepleegd ná dit feit (de zaak met parketnummer 96-204825-14) (p. 13);
- een onherroepelijke strafbeschikking gedateerd 25 september 2014 ter zake van een overtreding gepleegd ná dit feit (CJIB-nummer 9132542001603990)(p. 13).
11. Als ik de balans opmaak, bevat het uittreksel inderdaad beslissingen na 29 juni 2013. Allereerst prijken er vijf beslissingen tot dagvaarding op waarvan drie in hoger beroep. Ze betreffen zowel feiten gepleegd voor als na het op 29 juni 2013 gepleegde feit. Voor zover het gaat om de dagvaardingen in hoger beroep vermeldt het uittreksel niet welke beslissing de rechtbank heeft genomen. Niet uitgesloten is dat het (ook) vrijspraken betreft waartegen het openbaar ministerie hoger beroep heeft ingesteld. Voorts is er de mutatie van een CVOM registratie. Tot zover is dus niet te concluderen dat er sprake is van (al dan niet onherroepelijke) veroordelingen.
12. Dan zijn er de ontnemingsbeslissing en de strafbeschikking. Voor zover in de toelichting op het middel wordt gesteld dat “de enige onherroepelijke veroordeling ziet op de beslissing in een ontnemingsprocedure” kan ik dat niet volgen. Uit het uittreksel blijkt immers dat aan de verdachte na het bewezenverklaarde ook een onherroepelijke strafbeschikking is opgelegd. Die beslissing moet worden gelijk gesteld met een onherroepelijke veroordeling.
13. In het licht van het hierboven geciteerde arrest is het de vraag welke betekenis door het hof in de motivering van de strafoplegging is toegekend aan het ‘niet schone strafblad na het feit’. Het is onmiskenbaar een reactie op de stelling van de verdediging dat verdachte inmiddels zijn leven aardig op orde heeft. De overweging van het hof is daarmee een reactie naar aanleiding van hetgeen door de verdediging over de persoonlijke omstandigheden van verdachte is aangevoerd als bedoeld in r.o. 2.4.3 van het hierboven geciteerde arrest.
14. Dat de beslissingen op het uittreksel na het begaan van het feit niet strafverzwarend hebben gewerkt, is inpasbaar binnen de zogenaamde oriëntatiepunten ‘rijden onder invloed auto’s en motoren’.Het bewezenverklaarde ademalcoholgehalte per liter uitgeademde lucht van verdachte als bestuurder van een personenauto valt in schaal XI (1021-1090). De toelichting op de oriëntatiepunten vermeldt: “Relevante recidive binnen een periode van vijf jaar, waarbij sprake is van een onherroepelijke veroordeling voor een soortgelijk feit, heeft eveneens toepassing van de naast hogere schaal tot gevolg.” Als relevant heeft hier in ieder geval te gelden de op p. 1/2 van het uittreksel vermelde onherroepelijke veroordeling door de politierechter Zutphen van op 26 september 2012 te Ugchelen begane overtreding van art. 8, tweede lid onder a, WVW 1994. Daarmee is toepasselijk schaal XII: 70 uur taakstraf en 15 maanden ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen. Het proces-verbaal van de zitting van het hof houdt onder meer in: “De voorzitter deelt mede dat artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.”Die mededeling is niet betwist en daarom kan mijns inziens worden aangenomen dat twee weken gevangenisstraf en 15 maanden ontzegging van de rijbevoegdheid een niet door beslissingen op het uittreksel na het gepleegde feit verzwaarde straf is.
15. Het verweer van de raadsman strekt dus tot clementie en vraagt in het bijzonder om afwijking van het gebruikelijke patroon. Als ik het goed zie, wordt nu een taakstraf niet mogelijk was, verzocht om deze desondanks centraal te stellen naast een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van een dag. Een langduriger vrijheidsstraf zou niet passend zijn omdat verdachte zijn leven redelijk op orde heeft, aldus begrijp ik de raadsman. De vraag is of het andersluidende oordeel van het hof toereikend en niet onbegrijpelijk is gemotiveerd door te wijzen op het niet schone strafblad na de datum van het gepleegde feit.
16. Is het onbegrijpelijk te oordelen dat iemand van wie in rechte is vastgesteld dat hij een strafbaar feit heeft gepleegd zijn leven niet op orde heeft? Er kan afhankelijk van de aard en de ernst van het feit en allerlei omstandigheden verschillend over worden gedacht. Nu omtrent dat feit en de omstandigheden echter van de kant van de verdediging niets naar voren is gebracht, is wel verdedigbaar dat het niet zonder meer onbegrijpelijk is dat het hof hier kennelijk betekenis heeft toegekend aan de in het uittreksel opgenomen onherroepelijke strafbeschikking uit 2014.Ik sluit zelfs niet uit dat de omstandigheid dat verdachte driemaal wordt gedagvaard voor feiten die mogelijk door hem zijn gepleegd na 29 juni 2013 hier enige betekenis heeft. Als iemand opnieuw driemaal met de politie in aanraking is gekomen is dat een indicatie dat het leven niet in alle opzichten op orde is. Het is aan de verdediging om die indicatie in feitelijke aanleg te weerspreken, bijvoorbeeld door onderbouwd naar voren te brengen dat er iemand is die bij de politie de naam van verdachte misbruikt. Van enige tegenspraak blijkt niet. Daar komt dan nog de mutatie van het CVOM bij ter zake van rijden onder invloed personenauto/motor op 14 augustus 2014 te Kootwijk. Ook dat wijst niet in de richting van iemand die zijn leven weer redelijk op orde heeft. Kortom: van een onbegrijpelijke motivering is geen sprake.
17. De vraag of een motivering die slechts algemeen verwijst naar nauwelijks nader bepaalde feiten toereikend is, is een andere. Miskent deze wijze van motiveren de explicatiefunctie van de motivering niet te zeer? Anders gezegd: is duidelijk genoeg waarmee rekening is gehouden of wordt door het hof een tijdrovend zoekplaatje gepresenteerd? Het is niet uitgesloten dat de Hoge Raad hier de motiveringseisen enigszins aanscherpt. Van de feitenrechter zou kunnen worden verlangd tenminste bijvoorbeeld de parketnummers van de zaken waarop wordt gedoeld te vermelden. Een overdreven eis die in de praktijk slecht uitvoerbaar is, wordt daarmee niet gesteld. Zo zou glashelder zijn of het hof slechts op een van de drie hierboven genoemde mutaties uit het strafblad doelt of op meer, en bovendien zou niet de vraag rijzen of de ontnemingsbeslissing betekenis heeft. Het is niet volledig onbegrijpelijk die beslissing mee te tellen, maar het gewicht ervan is mijns inziens zeer beperkt.
18. In de onderhavige zaak ben ik geneigd de steller van het middel te houden aan de door hem gegeven toelichting. De klacht is dat het hof bij het oordeel dat het er niet op lijkt dat het leven van verdachte een andere wending heeft genomen alleen rekening heeft gehouden met de ontnemingsbeslissing. In het midden kan blijven of het hof nu juist daarmee rekening heeft gehouden en mocht houden, maar hoe dan ook is het niet juist dat het hof het oordeel uitsluitend daarop heeft gebaseerd. Ik wees op drie andere indicaties. De verwijzing naar het niet schone strafblad is daarmee hier niet fataal, maar kan dat afhankelijk van de omstandigheden van het geval (een moeilijker te ontwarren zoekplaatje) wel zijn. Indien de klacht zich in een dergelijk geval rechtstreeks richt tegen de te algemene formulering van de motivering acht ik verdedigbaar dat die te algemene motivering tekort schiet.