ECLI:NL:PHR:2017:777

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
18 april 2017
Publicatiedatum
18 augustus 2017
Zaaknummer
16/01846
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduidelijking van de regels omtrent strafmotivering en de rol van eerdere veroordelingen in de strafoplegging

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 april 2017 uitspraak gedaan in het kader van een cassatieberoep tegen een vonnis van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was eerder veroordeeld voor diefstal en wederrechtelijk binnendringen, en had een gevangenisstraf van vier weken opgelegd gekregen. De verdediging stelde dat de strafoplegging ontoereikend was gemotiveerd, omdat het hof had overwogen dat er sinds de eerdere veroordeling nieuwe verdenkingen tegen de verdachte waren gerezen. De Hoge Raad verduidelijkte de regels omtrent de strafmotivering, met name in relatie tot niet-tenlastegelegde feiten en eerdere veroordelingen. Het hof had in zijn motivering de nieuwe verdenkingen betrokken, maar de Hoge Raad oordeelde dat deze vermelding van ondergeschikte betekenis was en dat de overige overwegingen van het hof de strafoplegging zelfstandig konden dragen. De Hoge Raad concludeerde dat er geen gronden waren voor vernietiging van de bestreden uitspraak en dat het beroep diende te worden verworpen.

Conclusie

Nr. 16/01846
Zitting: 18 april 2017
Mr. A.E. Harteveld
Conclusie inzake:
[verdachte]
Het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft op 30 maart 2016 het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht bevestigd, waarbij de verdachte wegens 1.“diefstal” en 2. “het in een besloten lokaal bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen”, is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken, met aftrek.
Tegen deze uitspraak is namens de verdachte cassatieberoep ingesteld. Namens de verdachte heeft mr. E. Maessen, advocaat te Maastricht, één middel van cassatie voorgesteld.
Het
middel
3.1. Het middel behelst de klacht dat het hof de strafoplegging ontoereikend heeft gemotiveerd, omdat het hof bij de strafoplegging de omstandigheid heeft betrokken dat “sinds de veroordeling waarvan beroep meerdere nieuwe verdenkingen zijn gerezen tegen verdachte ter zake van diefstal.”
3.2. De door het hof bevestigde strafmotivering van de politierechter luidt als volgt:
“Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De politierechter slaat bij het bepalen van de op te leggen straf acht op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 30 maart 2015. Hieruit blijkt dat verdachte veelvuldig is veroordeeld ter zake vermogensdelicten. Het feit dat de reclassering bericht dat het niet goed gaat met verdachte biedt weinig hoop. Verdachte heeft verklaard dat het beter met hem gaat maar biedt te weinig aanknopingspunten om daarin mee te gaan. Alles overziend is de politierechter van oordeel dat niet kan worden volstaan met minder dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de hierna te noemen duur.”
3.3. Het hof heeft in het arrest onder de kop “vonnis waarvan beroep” de strafoplegging als volgt nader gemotiveerd:
“Het hof kan zich vinden in de door de rechtbank opgelegde straf en de strafmotivering. Ook ter terechtzitting in hoger beroep is niets naar voren gebracht waaruit zou kunnen worden afgeleid dat verdachte zijn leven op orde heeft gebracht. Het enkel van goede wil zijn, zoals de raadsman heeft gesteld, is daarvoor onvoldoende. Daarentegen is uit het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 januari 2016 gebleken dat er sinds de veroordeling waarvan beroep meerdere nieuwe verdenkingen zijn gerezen tegen verdachte ter zake diefstal.
Alles overziend ziet het hof in hetgeen door de raadsman in hoger beroep is aangevoerd geen reden om, in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, een taakstraf op te leggen.”
3.4. Het hof heeft bij de strafoplegging laten meewegen dat in het dossier blijkt van nieuwe verdenkingen ter zake van diefstal jegens verdachte sinds het vonnis van de politierechter op 8 mei 2015. Een blik achter de papieren muur leert het volgende. Uit het door het hof genoemde uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende de verdachte van 21 januari 2016 blijkt dat sinds de datum van het vonnis een drietal verdenkingen jegens de verdachte zijn gerezen. Dit betreft een diefstal van een fiets op 19 mei 2015 en twee winkeldiefstallen op respectievelijk 27 juni 2015 en 14 juli 2015. Voor deze feiten is verdachte gedagvaard. Kennelijk heeft het hof deze drie feiten laten meewegen bij de strafoplegging als ‘meerdere nieuwe verdenkingen’.
3.5. Bij de beoordeling van het middel dient het volgende worden vooropgesteld. De feitenrechter heeft bij de oplegging van een straf of een maatregel een grote vrijheid in de keuze van de straf en de waardering van de factoren die hij daartoe van belang acht. [1] Deze afweging is aan hem voorbehouden. De feiten en omstandigheden waarop de sanctieoplegging berust, hoeven niet gegrond te zijn in de bewijsmiddelen. Evenwel zullen de gegevens waarvan in de strafmotivering gebruik wordt gemaakt, moeten zijn gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting. [2]
3.6. Het hof heeft in casu acht geslagen op de sinds de uitspraak van de politierechter jegens de verdachte gerezen verdenkingen ter zake van diefstal. Met deze verwijzing heeft het hof (slechts) beeld en inkleuring willen geven aan zijn vaststelling dat niet blijkt dat de verdachte zijn leven op orde heeft gebracht. [3] Nu uit het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof van 16 maart 2016 blijkt dat het uittreksel justitiële documentatie van 21 januari 2016 aldaar is voorgehouden en besproken, mocht het hof bij de strafoplegging daarop acht slaan. Daaraan kan het door de steller van het middel aangevoerde niet afdoen. Ten overvloede merk ik op dat het hof de strafoplegging en motivering van de politierechter integraal heeft overgenomen en dat de vermelding van de nieuwe verdenkingen slechts van ondergeschikte betekenis is. De overige overwegingen van het hof kunnen de strafoplegging zelfstandig dragen. De klacht treft geen doel.
3.7. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
4. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5. Het middel kan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering worden afgedaan.
6. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, Deventer: Kluwer 2015, p. 310.
2.C.J.M. Corstens bewerkt door M.J. Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2014, p. 868.
3.Zie (mijn conclusie bij) HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:472, HR 19 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1246 en HR 9 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1505.