ECLI:NL:PHR:2018:1417

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
6 november 2018
Publicatiedatum
20 december 2018
Zaaknummer
18/02165
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. T.N.B.M. Spronken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van veroordeling wegens overtreding van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen

In deze zaak betreft het een herzieningsaanvraag van een veroordeling door de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, waarbij de aanvrager op 13 november 2017 bij verstek was veroordeeld tot een geldboete van € 650,- en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor vier maanden wegens het rijden zonder verzekering op 20 april 2017. De aanvrager stelt dat het motorvoertuig op de pleegdatum wel verzekerd was en heeft ter onderbouwing van deze stelling een verklaring van de verzekeraar FBTO overgelegd, alsook een bewijs van betaling van de premie. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat de aanvraag tot herziening moet worden afgewezen. De overgelegde stukken zijn niet in overeenstemming met de bewezenverklaring van de kantonrechter, die op basis van de tenlastelegging heeft geoordeeld dat de aanvrager onverzekerd reed. De Procureur-Generaal wijst erop dat de kantonrechter mogelijk de verklaring van FBTO over het hoofd heeft gezien, maar dit leidt niet tot een gegrond herzieningsverzoek. De aanvraag wordt afgewezen op basis van artikel 470 van het Wetboek van Strafvordering, en er wordt een mogelijkheid tot gratieverzoek gesuggereerd.

Conclusie

Nr. 18/02165 H
Zitting: 6 november 2018
Mr. T.N.B.M. Spronken
Conclusie inzake:
[aanvrager]
1. De aanvrager tot herziening is door de kantonrechter in de rechtbank Noord‑Nederland, zittingsplaats Assen bij vonnis van 13 november 2017 wegens "overtreding van het bepaalde in artikel 30 lid 4 Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen" – gepleegd op 20 april 2017 – bij verstek veroordeeld tot een geldboete van € 650,-, subsidiair 13 dagen hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid motorvoertuigen te besturen voor de duur van vier maanden. Dit vonnis is op 28 november 2017 onherroepelijk geworden. [1]
2. Namens de aanvrager is door mr. H.A. Jonker-van Dijk, advocaat te Beilen, een aanvraag tot herziening ingediend.
2.1. De aanvraag berust op de stelling dat het betreffende motorvoertuig op de pleegdatum wél verzekerd was. Ter staving van deze stelling wordt in de aanvraag tot herziening onder meer verwezen naar het volgende:
(i) een verklaring ex art. 34 WAM, afgegeven door FBTO op 9 oktober 2017, inhoudende dat voor de personenauto voorzien van het kenteken [kenteken] op 20 april 2017 een verzekering van kracht was (polisnummer [001]), welke verzekering aan de op die datum door of krachtens de WAM gestelde eisen voldeed (productie 2);
(ii) een zogenaamde ‘print screen’ afdruk van een SEPA overboeking, uitgevoerd op 19 april 2017 aan FBTO ten bedrage van € 44,77 met als omschrijving “[…]” (productie 3).
2.2. Aan de gewezen verdachte is blijkens de inleidende dagvaarding tenlastegelegd dat:
“hij op of omstreeks 20 april 2017 te Emmen als bestuurder van een motorrijtuig (bedrijfsauto), gekentekend [kenteken], daarmede heeft gereden op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Rijksweg N34, zonder dat er voor dit motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen was gesloten en in stand gehouden.”
2.3. De aantekening mondeling vonnis van de uitspraak van de kantonrechter van 13 november 2017 houdt onder meer in de veroordeling zoals die hiervoor onder 1 is weergegeven. Een bewezenverklaring bevat de aantekening mondeling vonnis niet. Gelet op hetgeen de gewezen verdachte bij inleidende dagvaarding is tenlastegelegd moet ervan uit worden gegaan dat aan de veroordeling een bewezenverklaring ten grondslag ligt die luidt overeenkomstig de tenlastelegging, met dien verstande dat het ging om het onverzekerd rijden in een bedrijfsauto met kenteken [kenteken].
2.4. De inhoud van de bij de herzieningsaanvraag overgelegde stukken zoals hiervoor onder 2.1 weergegeven is met deze bewezenverklaring onverenigbaar. Uit deze stukken blijkt immers dat het motorvoertuig met kenteken [kenteken] op 20 april 2017 verzekerd was volgens de destijds geldende normen van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen. Dat hoeft echter nog niet per definitie te betekenen dat het verzoek tot herziening gegrond is.
2.5. In het op 4 juni 2018 door de griffie van de Hoge Raad ontvangen strafdossier van de rechtbank bevindt zich een kopie van de op 9 oktober 2017 afgegeven verklaring ex art. 34 WAM van verzekeraar FBTO. Deze kopie komt geheel overeen met de kopie van de verklaring zoals die bij de herzieningsaanvraag is gevoegd. Voormelde verklaring dateert van vóór het vonnis van de kantonrechter. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat de kantonrechter met deze verklaring niet bekend was. Aan de bij het herzieningsverzoek gehechte stukken kan dus niet het vermoeden worden ontleend dat de kantonrechter, als hij met de door de aanvrager vermelde gegevens bekend was geweest, de aanvrager van het tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken (art. 457 lid 1 onder c Sv). Dit betekent dat de aanvraag tot herziening ongegrond is en ingevolge art. 470 Sv moet worden afgewezen. [2]
2.6. Het is mij onduidelijk hoe de kantonrechter, ondanks de onverenigbaarheid van de bewezenverklaring met de inhoud van de verklaring van FBTO, toch tot een veroordeling is gekomen. Ik sluit niet uit dat de kantonrechter de verklaring per abuis over het hoofd heeft gezien. Gelet hierop zou het vorenstaande voor de aanvrager reden kunnen zijn een verzoek tot gratie in te dienen.
3. Deze conclusie strekt ertoe dat de aanvraag tot herziening zal worden afgewezen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG

Voetnoten

1.Op 31 mei 2018 heeft A.D. Brinkman, griffier bij de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Assen, schriftelijk verklaard dat voor de gewezen verdachte geen hoger beroep meer open staat en dat het bestreden vonnis op 28 november 2017 onherroepelijk is geworden. Deze schriftelijke verklaring is op 4 juni 2018 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen.
2.Vgl. HR 10 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:549 en de daaraan voorafgaande conclusie van mijn voormalig ambtgenoot Vellinga, ECLI:NL:PHR:2018:140.