ECLI:NL:PHR:2018:1496

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
12 februari 2019
Zaaknummer
18/01271
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming en niet-ontvankelijkheid in cassatie wegens het niet indienen van middelen

In deze zaak betreft het een conclusie van de Advocaat-Generaal in een strafrechtelijke procedure met betrekking tot profijtontneming. Het gerechtshof Amsterdam heeft op 13 februari 2018 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 195.000,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Deze verplichting is het gevolg van een eerdere strafzaak, waarbij samenhang bestaat met de zaken 18/00713 en 18/00845. De betrokkene heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld, maar heeft geen middelen ingediend. De aanzegging van het cassatieberoep is op 9 juni 2018 aan de betrokkene in persoon uitgereikt, en zijn raadsman, Mr. M.E. van der Werf, is tijdig van de aanzegging op de hoogte gesteld. De termijn voor het indienen van middelen van cassatie liep af op 8 augustus 2018, maar er is gedurende deze termijn geen schriftuur ingediend. Hierdoor kan de betrokkene, volgens artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, niet in zijn cassatieberoep worden ontvangen. De conclusie van de Advocaat-Generaal is dat de Hoge Raad de betrokkene niet-ontvankelijk zal verklaren in het ingestelde cassatieberoep.

Conclusie

Nr. 18/01271 P
Zitting: 18 december 2018
Mr. F.W. Bleichrodt
Conclusie inzake:
[betrokkene]
Het gerechtshof Amsterdam heeft bij uitspraak van 13 februari 2018 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 195.000,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Er bestaat samenhang met de zaken 18/00713 en 18/00845. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
Tegen genoemd arrest is namens de betrokkene beroep in cassatie ingesteld.
De aanzegging als bedoeld in art. 435 Sv is op 9 juni 2018 aan de betrokkene in persoon uitgereikt. Mr. M.E. van der Werf, advocaat te Amsterdam, heeft zich in cassatie als raadsman van de betrokkene gesteld en is tijdig, bij brief van 12 juni 2018, van de aanzegging aan zijn cliënt in kennis gesteld. De in het tweede lid van art. 437 Sv gestelde termijn van twee maanden liep af op 8 augustus 2018. Er is gedurende deze termijn geen schriftuur houdende middelen van cassatie binnengekomen.
Nu de betrokkene niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, kan hij ingevolge art. 437, tweede lid, Sv niet in zijn cassatieberoep worden ontvangen.
Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad betrokkene niet-ontvankelijk zal verklaren in het ingestelde cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG