ECLI:NL:PHR:2018:1496
Parket bij de Hoge Raad
- Rechtspraak.nl
Profijtontneming en niet-ontvankelijkheid in cassatie wegens het niet indienen van middelen
In deze zaak betreft het een conclusie van de Advocaat-Generaal in een strafrechtelijke procedure met betrekking tot profijtontneming. Het gerechtshof Amsterdam heeft op 13 februari 2018 de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 195.000,00 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Deze verplichting is het gevolg van een eerdere strafzaak, waarbij samenhang bestaat met de zaken 18/00713 en 18/00845. De betrokkene heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld, maar heeft geen middelen ingediend. De aanzegging van het cassatieberoep is op 9 juni 2018 aan de betrokkene in persoon uitgereikt, en zijn raadsman, Mr. M.E. van der Werf, is tijdig van de aanzegging op de hoogte gesteld. De termijn voor het indienen van middelen van cassatie liep af op 8 augustus 2018, maar er is gedurende deze termijn geen schriftuur ingediend. Hierdoor kan de betrokkene, volgens artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, niet in zijn cassatieberoep worden ontvangen. De conclusie van de Advocaat-Generaal is dat de Hoge Raad de betrokkene niet-ontvankelijk zal verklaren in het ingestelde cassatieberoep.