ECLI:NL:PHR:2018:295
Parket bij de Hoge Raad
- G. Knigge
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep in verband met gewoontemisdaden van witwassen
In deze zaak, die op 3 april 2018 werd behandeld, is de verdachte veroordeeld door het gerechtshof Amsterdam voor gewoontemisdaden van witwassen. De verdachte had in de periode van 1 januari 2004 tot en met 27 mei 2013 aanzienlijke contante geldbedragen en voertuigen verworven, terwijl zij wist dat deze afkomstig waren uit misdrijf. De verdachte had een relatie met een medeverdachte, die een crimineel verleden had en haar regelmatig geld had toegestuurd, zelfs tijdens zijn detentie. De verdachte heeft betoogd dat zij niet op de hoogte was van de criminele herkomst van de gelden, maar het hof oordeelde dat zij, gezien de omstandigheden, had moeten vermoeden dat het geld van misdrijf afkomstig was. De zaak is in cassatie gebracht, maar de Advocaat-Generaal heeft geconcludeerd dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard op basis van artikel 80a RO, omdat de middelen van cassatie niet tot een andere uitkomst konden leiden. De conclusie van de AG strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep.