De rechtbank acht voldoende aannemelijk geworden dat de in beslag genomen geldbedragen aan klaagster toebehoren. De rechtbank zal dan ook gelasten dat de geldbedragen, waarvan [betrokkene 1] afstand heeft gedaan, aan klaagster dienen te worden teruggegeven.”
3.2. Het gaat in onderhavige zaak om een beklag als bedoeld in art. 552a Sv over een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag. Daarbij dient de rechter in de eerste plaats te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Tot het belang van strafvordering zoals bedoeld in art. 94 Sv behoort onder andere de mogelijkheid dat de rechter, die later over de zaak ten gronde oordeelt, de verbeurdverklaring van het inbeslaggenomene zal bevelen. Omdat de beklagrechter in de meeste gevallen niet beschikt over het dossier zoals dat uiteindelijk aan de zittingsrechter in de hoofdzaak zal worden voorgelegd en de beklagrechter niet te ver vooruit mag lopen op het in de hoofdzaak te geven oordeel, kan het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift zoals bedoeld in art. 552a Sv slechts beperkt zijn.
3.3. In onderhavige zaak heeft de rechtbank overwogen dat:
“[z]owel [betrokkene 2] (klaagster) als [betrokkene 1] (…) kort na de aanhouding van [betrokkene 1] beiden onafhankelijk van elkaar een gelijke verklaring [hebben] gegeven over de herkomst en bestemming van het geld, te weten geld dat afkomstig was uit het filiaal van klaagster in Birmingham en bestemd was voor het doen van inkopen van goud en juwelen”;
“[v]an de zijde van klaagster (…) ter onderbouwing van haar stellingen het nodige [is] aangevoerd en (…) stukken [zijn] ingebracht” en
“Afgezien van het feit dat de verklaring van [betrokkene 1] over zijn aanwezigheid met het geld in Amsterdam de nodige vragen oproept, bevat het dossier, bijna 7 maanden na de inbeslagneming, vooralsnog zeer weinig concrete feiten en omstandigheden die tot een verdenking van witwassen zouden kunnen leiden”.