Conclusie
eerste middelbehelst de klacht dat het hof de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel ontoereikend heeft gemotiveerd, aangezien uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de betrokkene een bedrag van € 100.354,- aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten.
Waarde van de goederen
Aan de rechtspersoon [B] B.V. zijn goederen geleverd met een totaal factuurbedrag van € 258.153,89 en aan de rechtspersoon [A] B.V. zijn goederen geleverd voor een factuurbedrag van € 150.006,53.
Het was dus met name de snelheid van handelen die maakte dat de opgezette constructie succesvol was. Immers, snelle doorverkoop maakte dat de schuldeisers de goederen niet konden terughalen. Inherent hieraan is dat genoegen moest worden genomen met een lagere opbrengst dan de factuurwaarde, nu haast bij verkoop en het veelal ontbreken van administratieve verantwoording een lagere verkoopopbrengst met zich brengen. Een en ander geldt voor zowel [B] B.V. als [A] B.V.
Het hof zal bij de rechtspersonen [A] B.V. en [B] B.V. daarom uitgaan van een opbrengst van 60% van de factuurwaarde gelet op de gelijke werkwijze die beide rechtspersonen hanteerden.
Ten aanzien van de kosten die zijn gemaakt met betrekking tot [A] B.V. zal het hof met de advocaat-generaal en de raadsman uitgaan van een totaalbedrag van € 10.798,20.
Dat veroordeelde slechts een ondergeschikte rol heeft gespeeld binnen de criminele organisaties en daarom niet heeft gedeeld in de winst, acht het hof niet aannemelijk geworden gelet op de inhoud van het dossier en het hierboven genoemde vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 28 oktober 2013. [4]
Verkoopopbrengst goederen: (60% van € 258.153,89) € 154.892,33
Af kosten: € 18.390,00
Subtotaal: € 136.502,33
Toerekening aan veroordeelde 50% van € 136.502,33: € 68.251,16
Verkoopopbrengst goederen: (60% van € 150.006,53): € 90.003,91
Af kosten: € 10.798,20
Subtotaal: € 79.205,71
Toerekening aan veroordeelde 50% van € 79.205,71: € 39.602,85
Het hof stelt vast dat in hoger beroep sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn met een jaar en bijna drie maanden. Het hof zal het te betalen bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel daarom matigen met € 7.500,-. Het hof ziet geen aanleiding tot verdergaande matiging van de betalingsverplichting.
(…)”
Uit een overzicht voorlopig erkende schuldvorderingen welke door de curator van [B] B.V. is gefaxt naar het onderzoeksteam blijkt dat crediteuren van deze rechtspersoon een totale vordering hebben van € 258.153,89 betreffende de levering van goederen welke niet zijn betaald.
tweede middelbehelst de klacht dat het hof in strijd met het bepaalde in art. 359, tweede lid tweede volzin, Sv niet in het bijzonder de redenen heeft opgegeven die hebben geleid tot de afwijking van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging ten aanzien van de rol van de betrokkene en de toerekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de betrokkene.