Conclusie
1.Het geding in cassatie
2.Waarover deze zaak gaat
3.De procesgang
4.De standpunten van partijen en het oordeel van de rechtbank
‘’
Inleiding
De rechtbank heeft kennisgenomen van een gedeelte van het strafdossier met bovenstaande parketnummers.
Op 14 juni 2018 zijn de klaagschriften in openbare raadkamer behandeld en heeft de rechtbank aangegeven voornemens te zijn het beslag te maximeren op een totaalbedrag van 30 miljoen euro. In dit verband heeft de rechtbank de behandeling van de klaagschriften aangehouden en het Openbaar Ministerie en de verdediging de opdracht gegeven om te verkennen of er overeenstemming kan worden bereikt over de waardebepaling van het beslag en wat er onder het gemaximeerde bedrag van 30 miljoen euro aan beslag zou moeten blijven vallen.
De behandeling van de klaagschriften is op 5 juli 2018 in openbare raadkamer hervat. [klager 4] , [klaagster 1] en hun raadsman, mr. A.F.Th.M. Heutink, zijn in raadkamer verschenen. De officieren van justitie en de raadsman hebben aangegeven dat er geen overeenstemming is bereikt over de waardebepaling van het beslag en wat er onder het gemaximeerde bedrag van 30 miljoen euro aan beslag moet blijven vallen. In raadkamer hebben de officieren van justitie en de raadsman gepersisteerd bij hetgeen schriftelijk op 3 en 4 juli 2018 is betoogd.
Beoordeling
De maatstaf die door de rechtbank dient te worden toegepast bij de beoordeling of het belang van strafvordering zich verzet tegen handhaving van de op de voet van artikel 94a Sv gelegde beslagen, vergt niet een (ambtshalve) onderzoek met betrekking tot de vraag of voortzetting (onder voorwaarden) van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat in verband met hetgeen door of namens de klager is aangevoerd de rechter in de motivering van zijn beslissing ervan blijk dient te geven een dergelijk onderzoek te hebben verricht (Hoge Raad 29 september 2015,
Klagers worden onder andere verdacht van witwassen dan wel gewoontewitwassen van crimineel verkregen gelden, strafbaar gesteld bij artikel 420bis dan wel 420ter van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), waardoor sprake is van een verdenking van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. Op basis van het huidige dossier is het naar het oordeel van de rechtbank niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, aan klagers een verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. Derhalve moet het recht van verhaal van voordeelsontneming worden bewaard. De rechtbank is van oordeel dat het belang van strafvordering zich verzet tegen opheffing van het gehele beslag.
De raadsman van klagers heeft aangevoerd dat de inbeslagneming niet in overeenstemming is met name de eis van proportionaliteit en dat het beslag moet worden teruggebracht tot maximaal 30 miljoen euro. Al hetgeen daarboven zit dan wel komt door onder andere rente-inkomsten, dient te worden vrijgegeven conform het aan deze beschikking gehechte overzicht. De raadsman heeft hierbij aangesloten bij de overeenkomst die [klaagster 1] en [klager 4] met het Openbaar Ministerie zijn aangegaan voor zekerheid van de gelegde beslagen van 30 miljoen euro, ten einde te komen tot een schorsing van de voorlopige hechtenis.
De rechtbank volgt het verweer van de raadsman en is van oordeel dat het beslag moet worden begrensd tot een gemaximeerd bedrag van 30 miljoen euro. Het openbaar ministerie heeft op nagenoeg alle vermogensbestanddelen van klagers beslag gelegd, terwijl nog immer onduidelijk is hoe hoog het wederrechtelijk verkregen voordeel volgens het openbaar ministerie is en wat de exacte waarde is van de beslagen vermogensbestanddelen. Klagers worden door dit omvangrijke beslag aanzienlijk in hun bedrijfsvoering belemmerd. Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is gebleken dat klagers een op voorhand niet hoogst onwaarschijnlijke en verifieerbare verklaring hebben afgelegd over de herkomst van het vermogen en de handel in legeronderdelen met de Amerikaanse defensie. Het Openbaar Ministerie heeft aangegeven dat het onderzoek naar deze verklaring en het witwasonderzoek nog niet zijn afgerond. Het zal nog geruime tijd duren voordat er een einduitspraak in de strafzaak wordt gedaan. Klagers hebben gedurende die tijd het recht op het kunnen voortzetten van hun ondernemingen. De rechtbank acht dan ook het beslag niet proportioneel voor zover dat meer is dan 30 miljoen euro.
De rechtbank begrijpt dat de aanvankelijk in het rood en oranje weergegeven vermogensbestanddelen niet zijn opgenomen in aangehecht overzicht van de verdediging, nu hierover overeenstemming is bereikt tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging. Ten aanzien van deze vermogensbestanddelen zal de rechtbank het klaagschrift gegrond verklaren en de teruggave hiervan aan klagers gelasten. Overeenkomstig het betoog van de verdediging en zoals opgenomen op de laatste pagina van het aan deze beschikking gehechte overzicht van de verdediging, zal van de in het blauw weergegeven vermogensbestanddelen ter waarde van € 1.147.918,31 het beslag worden opgeheven, waardoor een bedrag van € 30.010.685,52 aan beslag overblijft. Het openbaar ministerie heeft immers onvoldoende aangevoerd om te concluderen dat juist deze vermogensbestanddelen onder het beslag moeten blijven vallen. De rechtbank verklaart het klaagschrift voor wat betreft de in het blauw weergegeven vermogensbestanddelen dan ook gegrond en gelast de teruggave hiervan aan klagers. Dit impliceert dat de in groen en wit benoemde vermogensbestanddelen ten bedrage van € 30.010.685,52 onder het beslag blijven en het klaagschrift te dien aanzien ongegrond zal worden verklaard.
Ten aanzien van de rente-inkomsten overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank is van oordeel dat het beslag gedurende de looptijd van het strafrechtelijk onderzoek gemaximeerd dient te blijven op 30 miljoen euro. Door de rente-inkomsten uit leningen van aanzienlijke geldbedragen met hoge rentepercentages zal deze gemaximeerde grens van 30 miljoen euro worden overschreden, temeer nu het strafrechtelijk onderzoek nog loopt en het onduidelijk is wanneer er een einduitspraak in de strafzaak zal volgen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het beslag op de rente-inkomsten eveneens moet worden opgeheven en verklaart de rechtbank het klaagschrift dienaangaande gegrond.
BESLISSINGDe rechtbank:
gegronden gelast de teruggave hiervan aan klagers;
gegronden gelast de teruggave hiervan aan klagers;
ongegrond.’’