Conclusie
Nummer18/04644
de eendaadse samenloop van: medeplegen van doodslag en de voortgezette handeling van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden”veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaar en negen maanden met aftrek van voorarrest. Tevens heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals vermeld in het bestreden arrest.
eerste middel, in samenhang met de toelichting bezien, bevat de klacht dat het hof heeft verzuimd een beslissing te nemen op een namens de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 28 september 2018 gedaan (herhaald) verzoek tot het horen van dertien getuigen, te weten [betrokkene 1] , de verbalisanten die [betrokkene 1] hebben gehoord, [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 4] , [betrokkene 5] , [betrokkene 6] , [betrokkene 7] , [betrokkene 8] , [betrokkene 9] , [betrokkene 10] , [betrokkene 11] en [betrokkene 12] en tot het overleggen van stukken, in het bijzonder de processtukken uit de zaak van de medeverdachte.
De raadsman voert het woord aan de hand van een schriftelijk stuk, dat door hem aan het hof wordt overgelegd en waarvan de inhoud als hier ingevoegd geldt. Hij merkt ter aanvulling het volgende op:
een verkort vonnis inzake [betrokkene 13] van 4 februari 1998;
een proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 13] van 15 september 1997 bij de rechter-commissaris;
(…).”
De voorzitter deelt als beslissingen en overwegingen van het hof het volgende mee:
“1.3. Conclusie in 2018 in hoger beroep
het vonnis[DA: in de zaak van de medeverdachte]
aan de stukken toe te voegen”. Aan dat verzoek heeft de advocaat-generaal op diezelfde zitting voldaan, zodat het hof op dit verzoek geen beslissing meer behoefde te nemen. In zoverre mist het middel feitelijke grondslag.
tweede middelkomt met een tweetal klachten op tegen het oordeel van het hof dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer.
(naar de verklaring van docent gevaarsbeheersing Amsterdam)”
kunnen vaststellen - dan kunnen we tot de volgende conclusies komen
of door een verlaagd aanbod”. De doodsangst kan dus op zichzelf de veroorzaker zijn. Zoals gezegd gaat het de verdediging hierbij niet om de vraag naar de redelijke toerekening van dat gevolg, maar om dea priori on
voorspelbaarheid van dat gevolg bij het inzetten van de nekklem alscontrole
techniek.
, zoals bijv politie die getraind is in het aanbrengen van een ‘nekklem’ en zich tegenwoordig, in 2018, bewust is van de gevaren die deze techniek met zich brengt. Dit kan cliënt in het kader van het opzet niet worden tegengeworpen — nogmaals, los van de vraag naar het causale verband. Dat bijv een onbedoelde spieraanspanning (in een bocht) of een spierverslapping (en daardoor veranderde houding) gedurende het tijdsverloop, tijdens de autorit, de nekklem zou kunnen doen veranderen van een controlemiddel in een verwurgingsmiddel hoefde hij dus niet te weten.
verandering van de ‘nekklem’, om op basis daarvan te concluderen dat het opzet (op enig moment) is omgeslagen in de zin van een veranderdebewuste
aanvaarding van deaanmerkelijke
kans op het overlijden.
kan niet worden gebruikt voor het reconstrueren van de intentie voor oftijdens
de feitelijke toedracht van het overlijden (vgl. D-6-28)”
Op een gegeven moment zag ik dat het gezicht van de man rood was. Ik hoorde hem ook steeds meer snurken. Ik zei tegen [verdachte] : “Kijk wel uit wat je doet. Hou het wel normaal”.”Het oordeel van het hof dat hetgeen door de raadsman is aangevoerd geen contra-indicaties oplevert voor de conclusie dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood heeft aanvaard, acht ik evenmin onbegrijpelijk.
derde middelklaagt over de verwerping door het hof van het verweer strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie wegens schending van artikel 6, eerste lid EVRM.
aan. Ook overigens is onvoldoende onderbouwd welk (ander) nadeel dit eventuele vormverzuim de verdachte zou hebben berokkend, zodat hieraan geen consequenties kunnen worden verbonden. Met betrekking tot het verweer dat ten onrechte door de rechter-commissaris toestemming is verleend om de post van de verdachte aan zijn moeder te onderscheppen, merkt het hof op dat de rechter-commissaris blijkens de machtigingen in zijn overweging heeft betrokken dat de geadresseerde de moeder van de verdachte is. De rechter-commissaris heeft op 25 september 1997 en 15 december 1997 niet-onbegrijpelijk geoordeeld dat er termen aanwezig waren om toestemming te verlenen kennis te nemen van poststukken van de verdachte aan zijn moeder. Dat een andere rechter-commissaris op 14 januari 1998 een andere afweging heeft gemaakt, doet aan de eerdere beslissing niet af. De stelling van de raadsman dat (zelfs) sprake is van een grove, al dan niet doelbewuste veronachtzaming van de belangen van de verdachte op diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak vanwege het verzuim van vormen in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering acht het hof onvoldoende onderbouwd. Uit het voorgaande volgt tevens dat zich een dergelijke situatie naar het oordeel van het hof niet voordoet. Concluderend worden de verweren, ook in samenhang beschouwd, verworpen. Het openbaar ministerie is dan ook ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.”
‘as a whole’ is aangetast, onbegrijpelijk is, althans in elk geval niet de stelling van de verdediging weerspreekt dat sprake is geweest van een proces in strijd met artikel 6, eerste lid, EVRM. Daarbij heeft de steller van het middel (enkel) verwezen naar de inhoud van de door de raadsman van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 28 september 2018 voorgedragen en overgelegde pleitnota en het gedeelte van de pleitnota dat betrekking heeft op het aldaar gevoerde niet-ontvankelijkheidsverweer integraal in de schriftuur weergegeven.
waarom de door het hof gegeven beslissing onjuist is of in welk opzicht de motivering van die beslissing onvoldoende zou zijn”. [9] Nu het middel slechts enkel verwijst naar het in hoger beroep gevoerde verweer, waarop het hof gemotiveerd heeft beslist, voldoet het middel mijns inziens niet aan de eisen die de wet daaraan stelt. Overigens merk ik op dat gelet op de onder 31 weergegeven overweging van het hof, het hof zijn afwijkende beslissing op het standpunt van de verdediging voldoende en niet-onbegrijpelijk heeft gemotiveerd.