De bestreden beschikking bevat – voor zover van belang – de volgende overwegingen:
“
Inleiding
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het op 17, 18 en 29 augustus 2017 gelegde beslag op diverse, hierna onder ‘beoordeling’ nader aan te duiden, voorwerpen en de teruggave daarvan aan klager.
De rechter heeft kennis genomen van een gedeelte van het strafdossier met bovenstaand parketnummer. De rechter stelt vast dat de rechtbank op 31 oktober 2017 de behandeling van het klaagschrift heeft aangehouden tot 01 december 2017, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen een complete beslaglijst beschikbaar te stellen. Voorts stelt de rechter vast dat op 01 december 2017 is besloten de behandeling van het klaagschrift voor de duur van één maand aan te houden, teneinde klager in de gelegenheid te stellen aan te tonen dat de inbeslaggenomen voorwerpen niet van diefstal afkomstig zijn.
Op 09 februari 2018 is het klaagschrift in openbare raadkamer behandeld. Klager en de raadsman van klager, mr. M.J.J.E. Stassen, zijn in raadkamer verschenen. De raadsman van klager heeft verzocht om gegrondverklaring van het klaagschrift. De raadsman heeft, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat zijn cliënt van alle auto’s en alle 4.004 in beslag genomen auto-onderdelen kan aantonen dat deze niet van diefstal afkomstig zijn en tot de normale bedrijfsvoering van zijn cliënt behoren. De raadsman heeft zich - zo de rechter begrijpt - op het standpunt gesteld dat het belang van strafvordering zich niet verzet tegen teruggave van alle in beslag genomen voorwerpen. Tevens heeft de raadsman aangevoerd dat, in het verlengde van hetgeen eerder is aangevoerd, er geen schade kan zijn geleden door anderen, waardoor er geen conservatoir beslag aan de orde kan zijn met betrekking tot de in beslag genomen voorwerpen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het strafvorderlijk belang zich tegen teruggave van de auto’s en 4.004 auto-onderdelen verzet. Immers is niet hoogst onwaarschijnlijk dat, de strafrechter later oordelend, deze voorwerpen verbeurd zal verklaren, dan wel de onttrekking aan het verkeer zal gelasten. Als aanvullend standpunt ten aanzien van het, later gelegde, conservatoire beslag op alle in beslag genomen voorwerpen heeft de officier van justitie aangevoerd dat het veiligstellen van de mogelijkheid van verhaal ten behoeve van een eventueel op te leggen schadevergoedingsmaatregel zich verzet tegen gegrondverklaring van het klaagschrift.
Beoordeling
Het klaagschrift is tijdig ingediend, immers binnen twee jaren na voornoemde inbeslagneming.
De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat hij op grond van het dossier ervan uitgaat dat onder klager in beslag zijn genomen acht personenauto’s en 4.004 auto-onderdelen, zoals vermeld op de overgelegde beslaglijst (hierna te noemen: auto’s en auto-onderdelen), alsmede alle in de bedrijfsruimte van klager aan [a-straat] te [plaats] zich bevindende gereedschappen en hulpmiddelen, waaronder een heftruck en een werkbrug (hierna tezamen te noemen: gereedschap). Tussen partijen is niet in geschil dat ook het gereedschap in beslag is genomen. De rechtbank gaat er voorts vanuit dat het klaagschrift betrekking heeft op alle hiervoor aangeduide beslagen voorwerpen.
Auto ’s en auto-onderdelen
De rechtbank is, in navolging van hetgeen door de officier van justitie is aangevoerd, van oordeel dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van de auto’s en auto-onderdelen. Uit twee op ambtseed opgemaakte processen-verbaal, als bijlage gevoegd bij de door de officier van justitie ingediende conclusie, volgt dat er op het terrein van klager een gestolen auto van het merk BMW is aangetroffen, alsmede in de bedrijfsruimte van klager meerdere chassis waaruit het chassisnummer is verwijderd en 61 auto-onderdelen die van diefstal afkomstig zijn. Klager heeft bij de behandeling in raadkamer ook toegegeven dat hij beschikte over chassis waarvan het nummer was verwijderd. Door de Stichting Verzekeringsbureau Voertuigcriminaliteit (hierna: Vbv) is vervolgens onderzoek verricht naar de 4.004 (voertuig-)onderdelen die in beslag zijn genomen onder klager. Uit de voorlopige onderzoeksresultaten is naar voren gekomen dat van 1.271 onderdelen is vast komen te staan dat deze van diefstal afkomstig zijn. Het grootste deel van de overige onderdelen moet nog worden onderzocht. Dit zou betekenen dat ten minste ongeveer 31 procent van de onderdelen die klager in zijn bezit had bestaat uit onderdelen met een illegale herkomst. Gelet op de hiervoor genoemde bevindingen van de politie en de Vbv, bijeengenomen is het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de inbeslaggenomen (voertuig-)onderdelen verbeurd zal verklaren.
Hetgeen klager als verweer, onderbouwd met stukken, heeft aangevoerd brengt de rechter niet tot een ander oordeel. Daarbij is ten eerste van belang dat hetgeen klager schriftelijk heeft aangevoerd geen betrekking heeft op de personenauto’s genoemd op de beslaglijst onder 2, 7 en 8. Voor wat betreft de personenauto genoemd op de beslaglijst onder 2 heeft klager bij de behandeling in raadkamer enkel gesteld, maar niet onderbouwd, dat deze niet van misdrijf afkomstig is. Voor wat betreft de overige auto’s en de auto-onderdelen overweegt de rechter voorts, nog daargelaten of wat klager heeft aangevoerd in alle gevallen eenduidig te herleiden is tot de beslagen auto’s of auto-onderdelen, dat klager zijn stelling dat deze voorwerpen niet van misdrijf afkomstig zijn kennelijk baseert op informatie van de website www.stopheling.nl. Deze informatie acht de rechter onvoldoende om af te doen aan de bevindingen van de politie en Vbv. De rechter kan niet vaststellen dat de website www.stopheling.nl over dezelfde informatie beschikt als de politie. Niet kan worden uitgesloten dat de informatie van bedoelde website onvolledig en/of niet actueel is.
Het klaagschrift zal reeds hierom voor zover het betrekking heeft op de auto’s en auto-onderdelen ongegrond worden verklaard.
Gereedschap
Met betrekking tot het gereedschap stelt de rechtbank vast dat de officier van justitie niet heeft gesteld dat, laat staan welke, er een grond als genoemd in artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (Sv.) aanwezig is voor het beslag hierop, dan wel het voortduren van dit beslag. De rechtbank gaat er daarom van uit dat een dergelijke grond niet aanwezig is. De officier van justitie heeft wel gesteld dat het gestelde in artikel 94a Sv. het voortduren van het beslag (ook) in zoverre rechtvaardigt, omdat het beslag zou dienen ter verzekering van de betaling van een aan klager op te leggen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Bij de beoordeling hiervan is van belang dat klager wordt verdacht van (gewoonte-)heling. Toewijzing van een vordering van een benadeelde partij voor schade door diefstal in een strafzaak tegen de heler van het gestolen voorwerp kan volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad der Nederlanden enkel aan de orde zijn indien, kortweg, de heling en de diefstal dicht tegen elkaar aanliggen, waarbij onder meer het tijdsverloop tussen de diefstal en de heling een relevante omstandigheid is. In dit geval heeft de officier van justitie niet gesteld dat sprake is van heling die dicht tegen de diefstal aanligt in de hier bedoelde zin. Dat daarvan sprake is, is ook overigens op grond van het dossier en het verhandelde in openbare raadkamer niet aannemelijk geworden. Gelet hierop acht de rechtbank het hoogst onwaarschijnlijk dat aan klager te zijner tijd een maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht zal worden opgelegd.
Het klaagschrift zal daarom voor zover het betrekking heeft op het gereedschap gegrond worden verklaard en de rechtbank zal gelasten dat het gereedschap aan klager wordt teruggegeven.