II. T.a.v. klaagster 2:
- het op 29 juli 2016 gelegde conservatoir beslag ex artikel 94a Sv op de paarden, genaamd [paard 6] , [paard 7] , [paard 8] , [paard 9] , [paard 10] , [paard 11] , [paard 12] en [paard 13]en op het geldbedrag van in totaal € 68.144,29(€ 400,13 + € 67.744,28), zijnde de omvang van de vordering die klaagster op ING en op de Rabobank had ten tijde van de conservatoire beslaglegging. Op 29 juli 2016 is op het eerder gelegde conservatoir beslag op het bedrag van € 67.744,28 tevens klassiek beslag ex artikel 94 Sv gelegd.
Dienaangaande overweegt de rechtbank het navolgende.
De rechtbank stelt vast dat uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is gebleken dat klagers worden verdacht van overtreding van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht en artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht.
Voorts stelt de rechtbank vast dat er sprake is van zowel strafvorderlijk beslag in de zin van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering als van conservatoir beslag op genoemd geldbedrag van € 67.744,48en op de onroerende zaken [a-straat 1] , [2] en [3] te [plaats] .
Het openbaar ministerie heeft aangegeven dat het strafvorderlijk beslag (als bedoeld in artikel 94 Sv beslag) op de onroerende zaken [a-straat 1] , [2] en [3] te [plaats] en op het bedrag van € 67.774,28 gehandhaafd dient te blijven voor het aantonen van wederrechtelijk verkregen voordeel en voor (eventuele) verbeurdverklaring.
De rechtbank oordeelt dat uit de beschikbare stukken en het verhandelde in raadkamer niet is gebleken dat het beslag op voornoemd geldbedrag en onroerende zaken kan dienen tot het aan de dag brengen van de waarheid of het aantonen van wederrechtelijk verkregen voordeel. Bovendien acht de rechtbank het, gelet op wat in soortgelijke zaken wordt beslist, hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, deze zaken verbeurd zal verklaren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het belang van strafvordering voor zover het 94 Sv beslag betreft, zich niet verzet tegen opheffing van het strafvorderlijk beslag op de onroerende zaken en voornoemd geldbedrag.
Ten aanzien van het conservatoir beslag (het op de voet van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering gelegde beslag) heeft het openbaar ministerie aangegeven dat het beslag op de geldbedragen van in totaal € 69.772,31 (€ 1.627,90 + € 400,13 + € 67.744,28), de paarden, genaamd [paard 6] , [paard 7] , [paard 8] , [paard 9] , [paard 10] , [paard 11] , [paard 12] en [paard 13] , en de onroerende zaken [a-straat 1] , [2] en [3] te [plaats] gehandhaafd dient te blijven tot bewaring van het recht tot verhaal van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in de onderhavige strafzaak.
De rechtbank stelt voorop dat zij het, gelet op de verdenking dat klagers zich schuldig zouden hebben gemaakt aan overtreding van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht en artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht, en gelet op de stukken in het dossier, niet hoogst onwaarschijnlijk acht dat de strafrechter, later oordelend, aan klagers een verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. Derhalve moet het recht van verhaal van voordeelsontneming worden bewaard.
Ten aanzien van de vraag of de voortzetting van het conservatoir beslag, zoals het thans is gelegd, in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, overweegt de rechtbank het volgende. Zij heeft daarbij mede acht geslagen op de uitspraak van Džinić tegen Kroatië (EHRM 17 mei 2016, nr. 38359/13).
Het wederrechtelijk verkregen voordeel is voorlopig geschat op € 2.564.763,00.
Voorts blijkt uit de door de verdediging overgelegde stukken en de toelichting daarop ter zitting dat de onroerende zaken, waarop conservatoir beslag is gelegd, zijn getaxeerd op (tenminste) € 5.000.000,-, terwijl daarop een hypotheek rust van circa 1,7 miljoen.
Gelet op de getaxeerde waarde van de onroerende zaken oordeelt de rechtbank dat het in beslag houden van deze onroerende zaken meer dan voldoende waarborg biedt voor de eventuele verplichting van klagers tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat het conservatoir beslag op de onroerende zaken [a-straat 1] , [2] en [3] te [plaats] gehandhaafd dient te blijven en zal het klaagschrift ten aanzien daarvan ongegrond verklaren. Zij is van oordeel dat het voortzetten van het conservatoir beslag, voor zover het betreft het geldbedrag van € 69.772,31 en de paarden, genaamd [paard 6] , [paard 7] , [paard 8] , [paard 9] , [paard 10] , [paard 11] , [paard 12] en [paard 13] , disproportioneel is, zodat het klaagschrift ten aanzien daarvan op grond van de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit gegrond zal worden verklaard. Het daarop gelegde beslag zal derhalve worden opgeheven.”