ECLI:NL:PHR:2019:162
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. G. Knigge
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep inzake teruggave ingevorderd rijbewijs en ontvankelijkheid
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van een klager die zijn rijbewijs had ingeleverd na een veroordeling door de politierechter. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had op 7 februari 2018 het klaagschrift van de klager, dat strekte tot teruggave van zijn ingevorderde rijbewijs, ongegrond verklaard. De klager had zijn rijbewijs op 27 december 2017 voor een periode van acht maanden ingehouden gekregen, met een einddatum van 23 augustus 2018. De Advocaat-Generaal (AG) concludeert dat de klager geen belang meer heeft bij het cassatieberoep, omdat de termijn van inhouding van het rijbewijs inmiddels is verstreken. De AG stelt dat de klager niet-ontvankelijk verklaard moet worden in zijn beroep.
De klager had tegen de veroordeling hoger beroep ingesteld, maar de AG wijst erop dat het rijbewijs op 22 augustus 2018 is verzonden naar het CBR, wat betekent dat de klager zijn rijbewijs mogelijk al terug heeft gekregen. De AG benadrukt dat het niet vaststaat of de klager zijn rijbewijs daadwerkelijk heeft teruggekregen, maar dat dit niet relevant is voor de ontvankelijkheid van het cassatieberoep. De AG concludeert dat een eventuele vernietiging van de beschikking van de rechtbank geen invloed zal hebben op de rechtspositie van de klager met betrekking tot zijn rijbewijs, aangezien de inhouding op grond van de wet niet meer van toepassing is.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden heeft in deze zaak de conclusie getrokken dat de klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn cassatieberoep, omdat er geen belang meer is bij de uitspraak van de Hoge Raad.