Conclusie
eerste middelklaagt over de bewezenverklaring van het medeplegen, meer in het bijzonder over het oordeel dat sprake is geweest van een “nauwe en bewuste samenwerking” tussen de verdachte en de medeverdachten van de overval.
betreden van voornoemde Plusmarkt met een bivakmuts op het gezicht en
tonen en voorhouden aan voornoemde medewerkers en klanten van een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) en/of een kapmes,
onder bedreiging van voornoemd (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) en kapmes voornoemde medewerkers en klanten dwingen naar de kantine van voornoemde Plusmarkt te gaan en daar plaats te nemen en de handen in de lucht te doen en
onder bedreiging van voornoemd (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) tegen voornoemde medewerkers en klanten roepen en/of zeggen: “waar is de kluis” en “wie heeft de sleutel”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en
onder bedreiging van voornoemd (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) die [slachtoffer 1] dwingen (mee) te rennen naar het kaskantoor en de deur van het kaskantoor te openen.”
met medeplichtigheid in verband te worden gebracht”, aldus het middel. Dat geldt te meer nu ’s hofs vaststellingen niets inhouden over de verwikkelingen ná de overval en omdat de rechtbank op grond van dezelfde feiten en gedragingen van de verdachte heeft geoordeeld dat géén sprake is van medeplegen, maar van medeplichtigheid, aldus het middel.
NJ2016/413 m.nt. N. Rozemond, overweegt de Hoge Raad, voor zover van belang voor de beoordeling van het middel, het volgende. Allereerst herhaalt het de in zijn arrest van 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474,
NJ2015/390 m.nt. P. Mevis, gegeven algemene overwegingen over het medeplegen. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij kwam in die arresten aan bod de afbakening tussen medeplegen en medeplichtigheid, meer in het bijzonder met het oog op de gevallen waarin het medeplegen niet bestaat in gezamenlijke uitvoering. Daaromtrent heeft de Hoge Raad overwogen dat een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding, terwijl in de bewijsvoering in zulke uitzonderlijke gevallen ook bijzondere aandacht dient te worden besteed aan de vraag of wel zo bewust en nauw is samengewerkt bij het strafbare feit dat van medeplegen kan worden gesproken. De rechter dient in een dergelijk geval te beoordelen of de door verdachte geleverde bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is. In zijn arrest uit 2016 oordeelde de Hoge Raad dat de vraag of aan deze eis is voldaan, zich niet in algemene zin laat beantwoorden, maar een beoordeling van het concrete geval vergt. Hieromtrent zijn geen algemene regels te geven, maar is slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid te verschaffen door het formuleren van aandachtspunten zoals hiervoor genoemd en door het beslissen in concrete gevallen. In die concrete gevallen kan een en ander leiden tot een moeilijke afweging bij de beantwoording van de vraag of sprake is van medeplegen. Daaraan valt niet te ontkomen, omdat er altijd zogenoemde grensgevallen zullen zijn. De toetsing in cassatie wordt overigens sterk gekleurd door de precieze bewijsvoering van de feitenrechter, waaronder begrepen een eventuele op het medeplegen toegesneden nadere motivering. [1]
“het is klaar”.Ook uit de telefoongegevens blijkt dat rond die tijd met voornoemd telefoonnummer is gebeld naar het telefoonnummer van [getuige 5] . [getuige 5] verklaart voorts dat hij de middag vóór de overval ook door dit nummer is gebeld en dat de beller hem heeft gezegd dat hij [getuige 5s] nummer van de verdachte had gekregen en dat hij die avond een overval op de Plusmarkt te Rotterdam zou gaan plegen. Tot slot heeft [getuige 5] verklaard dat de verdachte hem een week ná de overval heeft gezegd dat de zojuist genoemde beller één van de jongens was die de overval op de Plusmarkt te Rotterdam had gepleegd. Het hof leidt uit het voorgaande af dat:
“de, voor medeplegen vereiste, voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte is komen vast te staan”.Het overweegt dat de bijdrage van de verdachte van zodanig gewicht is dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen.
tweede middelklaagt over de overschrijding van de redelijke (inzend)termijn.