N. het tapgesprek d.d. 7 februari 2011, dossierpagina 891 e.v.:
07-02-11
Inhoud 181
[medeverdachte 1] ( [telefoonnummer 4] onv [medeverdachte 1] ) wordt gebeld door [verdachte] ( [telefoonnummer 2] onv [verdachte] )
[medeverdachte 1] : Hallo.
[verdachte] : Ja, met mij. Heb je het nog gered met die keue en die ballen.
[medeverdachte 1] : Ja, die grote keue wel [verdachte] . Die andere voor de snookeren. Moet ik dadelijk naar jou toekomen om ze te laten zien?
[verdachte] : Nee, die zwager van mij komt die ophalen. Die heeft ze ook nog voor de biljart. Ik heb er toch niks.... Snap je. Die kleine keue niet?
[medeverdachte 1] : Nee, ik heb mij erop verkeken. Die waren iets duurder dus... snap je.
[verdachte] : Ohhhh, heb je die dan niet?
[medeverdachte 1] : Nee, maar ik kan morgen wel effe gaan kijken ergens anders.
[verdachte] : Nee, maar wat redje, die 6?
[medeverdachte 1] : Die 6 keue die heb ik en dan heb ik een doosje met 42 krijtjes.
[verdachte] : Ohh, je red geen 7 keue.
[medeverdachte 1] : Nee, van die keue lagen er nog maar 6 van. Daar heb ik wel een doosje van 42 krijtjes bij gedaan.
[verdachte] : 42 krijtjes.
[medeverdachte 1] : Ja.
[verdachte] : Dan heb ik zelf 5 keue over. Als je ik hem een keu geeft met die krijtjes.
[medeverdachte 1] : Ik kan morgen wel ergens anders voor je kijken.
[verdachte] : Is geen probleem. Maak mij dan maar gewoon.... Dan geef ik hem een keu en die....
[medeverdachte 1] : Die krijtjes.
[verdachte] : Dan heb ik 5 keue en dan kijk je voor mij nog maar voor een keu ergens. Ik heb die 7 keue niet direct nodig. Snap je.
[medeverdachte 1] : Ja, dat moet je zelf weten. Volgende week krijg ik nog een partij keue binnen, dat is maandag.
[verdachte] : Nee, ik kan die jongen niet.... Dinge.
[medeverdachte 1] : Ik ga morgen wel ergens anders voor je kijken.
[verdachte] : Is goed, dan komt hij nu effe die keu ophalen en 40 krijtjes.
[medeverdachte 1] : Ja, doe over een half uur.
[verdachte] : Ja, is goed. Dus die 6 keue redje misschien morgen.
[medeverdachte 1] : Nee, die 6 keue heb ik je nu. Die 6 keue en die krijtjes. Die kleine keue red ik niet.
[verdachte] : Ohh, zo. Kun je daar morgen keu bij. Red je morgen een keu.
[medeverdachte 1] : Nee, ik red zelf pas volgende week. Ik heb deze week nog.... Deze week komt niemand meer met keue.
[verdachte] : Ohh.
[medeverdachte 1] : Snap je?
[verdachte] : Ik bedoel dat je ergens anders gaat kijken voor die keu.
[medeverdachte 1] : Dat ga ik voor je doen. Ik weet nog wel een adres.
[verdachte] : Ja, is goed.
[medeverdachte 1] : Maar ben jij morgen thuis? Morgen overdag?
[verdachte] : Ja.
[medeverdachte 1] : Ik heb misschien ook nog een biljart. Dan kan ik misschien ..... daar moet ik het misschien zo over hebben.
[verdachte] : Is goed. Anders kom jij gewoon.
[medeverdachte 1] : Ja, doe ik dat. Dan ben ik binnen een half uur, 3 kwartier bij je.
[verdachte] : Ja, is goed. Dan zie ik je dan wel met die keue en al.
[medeverdachte 1] : Ja, is goed.